• No results found

Verschillende respondenten geven aan dat klassenjustitie in de zin van het bewust bevoordelen of benadelen van mensen (bijvoorbeeld in de zin van omkoopbaarheid) zich in de Nederlandse strafrechtspleging niet voordoet. Een van hen geeft aan: “Klassenjustitie bestaat in Nederland niet, echt niet. (…) Ja, er zijn verschillen, maar alle professionals die je hier ziet gaan niet ‘s ochtends hun bed uit met: 'Kom, laten we de maatschappelijke verschillen vergroten of in stand houden'.”

Ook andere respondenten geven aan geen signalen te zien van bewuste klassenjustitie. Sommigen merken daarbij op dat zij meer systemische of institutionele (onbewuste) vormen van klassenjustitie niet uitsluiten, al kennen ze daar niet altijd duidelijke voorbeelden van. Een van hen benoemt in dat verband juist contra-indicaties, waarbij bijvoorbeeld ook “foute” notarissen, advocaten en makelaars – dus personen uit een hoge(re) sociale klasse in de maatschappij - in het strafrecht “achterover” worden getrokken. Daarmee wordt bedoeld dat zij juist stevig aangepakt worden. Anderen geven aan geen aanwijzingen te zien voor bewuste vormen van klassenjustitie, en denken dat er wel sprake kan zijn van incidenten.

Een respondent geeft aan het gevoel te hebben dat het feit dat het zo moeilijk is om scherp te krijgen wat “klasse” nou precies betekent, misschien wel een prachtig voorbeeld is dat het nog niet zo slecht gesteld is in het Nederlandse systeem wat klassenjustitie betreft. Ze wijst op andere rechtssystemen waarin ernstige klassenjustitie plaatsvindt, bijvoorbeeld doordat mensen uit de heersende klasse niet terechtstaan en waar mensen die niet tot de heersende klasse behoren jaren de gevangenis in gaan. Daarmee wil ze niet uitvlakken dat zich ook minder ernstige vormen van klassenjustitie kunnen voordoen in systemen als het Nederlandse, maar volgens haar is het kennelijk niet zo evident dat er echt één groep is die het voor het zeggen heeft en dat die groep bepaalt of je wel of niet voor de rechter komt en wordt veroordeeld. Toch moeten we volgens haar ook in ons systeem op zijn minst alert blijven op de vraag of sprake is van klassenjustitie en is het belangrijk om te zien of zoiets speelt. Een andere respondent noemt het een klassiek voorbeeld van klassenjustitie dat voor een beledigingszaak van Geert Wilders 20 dagen werd uitgetrokken, terwijl voor de gemiddelde verdachte slechts 20 minuten wordt uitgetrokken. De respondent merkt echter tevens op: “maar die voorbeelden zijn zo incidenteel dat je niks over structuraliteit kan zeggen.” Hij denkt verder dat het ook bij onbewuste selectiviteit grotendeels om incidenten gaat.

Met betrekking tot “zaken zoals de ING-transactie" merkt een van de respondenten op dat dit soort zaken weliswaar veel aandacht krijgen en de burger flink kunnen ergeren, maar dat hij zich afvraagt hoe vaak dat soort gevallen zich werkelijk voordoen. Volgens hem is het zinvoller om te kijken naar de “gewone” kleine (politierechter)zaken die getalsmatig veel vaker voorkomen.

Tot slot zijn er enkele respondenten die denken dat klassenjustitie of andere vormen van selectiviteit zich regelmatig voordoen of zelfs in het systeem zitten ingebakken. Een van hen refereert in dat opzicht aan de verschillende behandeling van mannen en vrouwen in de strafrechtspleging.

Anderen geven aan dat zij denken dat onbewuste bevoordeling (in tegenstelling tot bewuste bevoordeling) structureel voorkomt, maar dat het moeilijk is daar precies de vinger op te leggen. De beschikbare casuïstiek is daarvoor te beperkt, maar gevoelsmatig komen deze respondenten deze vorm van illegitieme selectiviteit wel met enige regelmaat tegen. Een enkeling is stelliger en meent dat er sprake is van onbewust, systemisch racisme bij de “selectie aan de poort”, en dat het strafrecht op zichzelf een systeem van klassenjustitie is, nu de groep die in het strafrecht betrokken raakt vaak kansarm is.

Conclusies

Actueel kwantitatief onderzoek naar de frequentie van klassenjustitie in de vorm van illegitieme selectiviteit in de Nederlandse strafrechtketen ontbreekt. De enkele studies die er zijn lijken wel op een belangrijk effect te duiden, maar nader nauwkeurig kwantitatief onderzoek met representatieve databestanden met veel relevante informatie over personen die het betreft is aangewezen.

Wat we op basis van onze kwalitatieve bevindingen met betrekking tot de frequentie van klassenjustitie kunnen concluderen is dat onze respondenten het lastig vinden om te zeggen hoe vaak klassenjustitie zich in de Nederlandse strafrechtspleging voordoet, en dat zij verschillen in de mate waarin zij denken dat sprake is van klassenjustitie. Sommigen zien aanwijzingen voor incidentele vormen van klassenjustitie, terwijl anderen denken dat dit regelmatig gebeurt of zelfs onderdeel is van het systeem.

Strikt genomen kunnen wij hier niet met zekerheid concluderen dat er sprake is van systematische illegitieme selectiviteit en dus klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen, althans niet op basis van het kwalitatieve onderzoek zoals wij dat hier hebben uitgevoerd onder enkele professionals die bij de strafrechtketen in Nederland betrokken zijn of waren en onder enkele kritische burgers (zie Hoofdstuk 7). Dergelijke nauwkeurige, hard onderbouwde uitspraken kunnen wij op basis van ons onderzoek niet doen. Precies en kwantificerend vervolgonderzoek naar eventuele klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen is naar onze mening gewenst. De problematiek is belangrijk, het voorkomen van klassenjustitie is dat ook, en niet kan worden uitgesloten dat klassenjustitie in belangrijke onderdelen van de strafrechtketen voorkomt in Nederland.

Dit vervolgonderzoek dient zich onder meer te richten op het met precisie vaststellen van legitimiteit, bij voorkeur zowel in juridisch-normatief onderzoek als in empirisch-juridisch onderzoek. Dit laatste kan zich richten op goede kwalitatieve en ook kwantitatieve onderzoeksmethoden naar ervaren legitimiteit, bij voorkeur onder verschillende groepen van de Nederlandse bevolking, inclusief burgers en representatieve steekproeven van professionals die bij de strafrechtketen in Nederland betrokken zijn. In Hoofdstuk 8 gaan wij hier nader op in.

6. Waardoor komt het?

Inleiding

We zijn in de hoofdstukken 4 en 5 respectievelijk ingegaan op de vraag of er aanwijzingen zijn dat sprake is van klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen en of kan worden aangegeven hoe vaak dit zich voordoet. In dit hoofdstuk bespreken we onze bevindingen met betrekking tot mogelijke verklaringen voor klassenjustitie, gebaseerd op het literatuuronderzoek, de individuele interviews en de focusgroepen.

Ten eerste gaan we in op verklaringen die wijzen op het draaien van productie en beperkingen qua capaciteit en op een relatief grote discretionaire ruimte. Ook bespreken we de mogelijke rol van vooroordelen, stereotypen en discriminatie. Communicatieprocessen spelen ook een rol evenals kennis over en herkenning van de leefwereld van verdachten. Andere verklaringen staan stil bij de aandachtspunten van risicotaxatie-instrumenten. Ook wordt gewezen op praktische onmogelijkheden en het leven in een kleine wereld waar mensen elkaar goed kennen. De rol van grote belangen en processen omtrent verantwoording en controle wordt ook besproken. Ten slotte werd door sommige respondenten stilgestaan bij het alert zijn op een mogelijke rol van politieke afhankelijkheid van justitie-actoren.

Mogelijke verklaringen