• No results found

4.8.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Hiervoor zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.8.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, inwerkingtreding 1 januari 2017, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden:

Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied is niet gesitueerd in een aangewezen NNB gebied. De natura 2000 gebieden Strabrechtse Heide, Deurnese peel en Groote Peel zijn op ruime afstand ( 7 tot 9 kilometer) gelegen.

Gezien deze afstand zijn er ten aanzien van het planvoornemen geen significante effecten te verwachten voor de natura 2000 gebieden.

4.8.3 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Ten tijde van het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat in het gebied een aantal beschermde vaatplanten, libellen, sprinkhanen en broedvogelsoorten voor kunnen komen. Op de onderzoekslocatie zelf of in de directe omgeving zijn deze echter niet waargenomen. Ook zijn er geen andere beschermde diersoorten of hun habitat waargenomen op de locatie. De invloed op de natuurwaarden door de bouw van de nieuwe woningen op de percelen kan gezien deze bevindingen als beperkt worden beschouwd. Er gelden op grond van de inventarisatie geen beperkingen voor het uitvoeren van de nieuwbouw.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkelingen is dit flora en fauna onderzoek geactualiseerd.

Woningbouw Ommelseweg / Mercuriusstraat

Asten

27

Dit onderzoek is uitgevoerd door Econsultancy d.d. 26-02-2019 met referentienummer 7591.004 en is bijgevoegd als bijlage 3.

Het onderzoek bevat onder meer onderstaande tabel waarbij het effect van het planvoornemen is samengevat:

Op basis van voorgaande tabel wordt ten aanzien van soortenbescherming in de quickscan geconcludeerd dat:

Er als gevolg van de voorgenomen ingreep binnen het plangebied overtredingen van ver-bodsbepalingen uit soortbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming kunnen optreden.

Hierin worden een aantal soortengroepen onderscheiden.

Algemene broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die binnen het plangebied zijn te verwachten geldt dat, indien

groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met

betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te

beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden

weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt

geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode

maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval

op het moment van ingrijpen.

In het geval van het ontbreken van een broedgeval binnen en binnen de invloedssfeer van het plangebied kunnen de werkzaamheden starten voorafgaand en gedurende het broedseizoen. Er dient voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcheck te worden gedaan. Wanneer tijdens de broedvogelcheck de aanwezigheid van broedende vogels binnen het plangebied is vastgesteld die door de voorgenomen werkzaamheden mogelijk wordt verstoord. Dient rondom dit nest een verstoringsvrije zone te worden gemarkeerd met afzetlint, waarbinnen geen werkzaamheden mogen plaatsvinden totdat het nest verlaten is.

Kleine marterachtigen

Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en verwijderen van rommelhoeken en aanwezige groenelementen binnen het plangebied kan leiden tot verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen, dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in.

Binnen het plangebied zijn graafsporen en holen van konijnen aangetroffen, daarnaast zijn diverse rommelhoeken aanwezig. Het is daarom niet uit te sluiten dat een of meerdere soorten kleine marterachtigen gebruik maken van verlaten holen van konijnen of rommelhoeken als winter-verblijfplaats of als vaste rust- en winter-verblijfplaats. Aanvullend onderzoek naar deze soortgroep zal meer duidelijkheid moeten verschaffen over de aanwezigheid van kleine marterachtigen binnen het plangebied, en welke functie het plangebied heeft voor deze soorten.

Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Voor de te verwachten soorten, onder andere konijn, egel, rosse woelmuis, bruine kikker en gewone pad, geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van werkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd.

Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

Zorgvuldig handelen ten aanzien van aanwezige konijnen kan worden gerealiseerd door voorafgaande aan de start van de werkzaamheden konijnenholen te markeren met lint. Hierdoor blijven de holen zichtbaar tijdens voorbereidende grondwerkzaamheden. Daarnaast dient bij uitvoering van de werkzaamheden één richting opgewerkt te worden, naar een open terrein of opening in het hek, waarbij de vluchtweg vrij is van obstakels.

Overige soort(groep)en

Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de

overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis

van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de

ingreep in dit geval niet aan de orde.

Woningbouw Ommelseweg / Mercuriusstraat

Asten

29

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling uitvoerbaar is.

Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.

Voorts is het planvoornemen voorzien van groenvoorzieningen. Voor een meer gedetailleerde

beschrijving hiervan, zie paragraaf 3.3.1 onder inrichting plangebied. Daarmee omhelst het

planvoornemen geen noemenswaardige bezwaren ten aanzien van het aspect flora en fauna.