• No results found

Hoofdstuk 4 Onderzoek en randvoorwaarden

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Kader

In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de

soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

4.8.2 Onderzoek

Tauw heeft in opdracht van Natuurmonumenten onderzoek gedaan naar de consequenties van de natuurwetgeving door de herontwikkeling van de percelen Ockhuizerweg 35 en Ockhuizerweg 39 en een perceel achter Rijndijk 2 en 4.

In de directe nabijheid van de percelen ligt een aantal gebieden die deel uitmaken van de

ecologische hoofdstructuur of de groene contour. De gebiedsdelen die als zodanig zijn aangewezen worden niet geschaad. De afstand van de percelen tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen bedraagt circa vijf kilometer. Door de wijziging van de agrarische

bestemming naar een woonbestemming wordt een afname in uitstoot van stikstof verwacht. Gezien de aard en het lokale karakter van de beoogde ontwikkelingen zijn negatieve effecten op

beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor de natuurtoetsing is daarom alleen de Flora- en faunawet van toepassing.

Uit de uitgevoerde natuurtoetsen kan worden geconcludeerd dat op het perceel Ockhuizerweg 39 geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde herontwikkeling.

Op de percelen Ockhuizerweg 35 en aan de Rijndijk is een nader onderzoek noodzakelijk naar vleermuizen. Daarnaast is op het perceel Ockhuizerweg 35 nader onderzoek vereist naar de huismus, de gierzwaluw en de kerkuil.

Nader onderzoek naar de rugstreeppad is niet nodig omdat maatregelen kunnen en zullen worden getroffen waarmee negatief effect kan worden voorkomen.

4.8.3 Nadere onderzoeken

Tauw heeft in opdracht van Natuurmonumenten nader onderzoek gedaan naar vleermuizen op het perceel achter Rijndijk 2 en 4 en vleermuizen, kerkuil, gierzwaluw en huismus op het perceel Ockhuizerweg 35. De rapportages van het nadere onderzoeken zijn opgenomen als bijlage.

Rijndijk: vleermuizen

Er zijn voor vleermuizen beschermde functies waargenomen in het plangebied aan de Rijndijk. Als er bij herontwikkeling bomenkap of verwijdering van deze vegetatie plaatsvindt, kan dit in theorie leiden tot een overtreding van de Flora- en faunawet. Het hele omliggende veenweidegebied is echter zeer geschikt voor vleermuizen en voor zowel vliegroutes als foerageergebieden is ruim voldoende alternatief in de nabije omgeving aanwezig. Negatieve effecten en een bijbehorende overtreding van de Flora- en faunawet zijn daarmee uitgesloten.

Ockhuizerweg 35: vleermuizen, kerkuil, gierzwaluw en huismus

Er broedt een paar kerkuilen in de boerderijwoning en deze kerkuilen gebruiken de vrijstaande schuur als rustplaats. De herontwikkeling kan voor kerkuilen niet plaatsvinden zonder een

overtreding van de Flora- en faunawet. Een ontheffing met bijbehorende mitigerende maatregelen is dus nodig. De Flora- en faunawet is per 1 januari 2017 overgegaan in de nieuwe Wet

Natuurbescherming. In de nieuwe wet trekken de provincies zeer waarschijnlijk de interpretaties die het ministerie van EZ had over vogels (de jaarrond beschermde interpretatie van nesten) door. Dit betekent dat kerkuil jaarrond beschermd blijft en dat een ontheffing nodig blijft.

De ontheffingsaanvraag en het bijbehorende mitigatieplan zijn inmiddels ingediend. De mitigerende maatregelen worden door Natuurmonumenten uitgevoerd voorafgaand aan het verkrijgen van de ontheffing. Het ligt in de lijn der verwachting dat de ontheffing wordt verkregen. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zal hierover duidelijkheid zijn verkregen.

Huismussen en gierzwaluwen broeden niet binnen het plangebied. Ook voor vleermuizen zijn binnen het plangebied geen verblijfplaatsen aanwezig. Vleermuizen, huismus en gierzwaluw vormen geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.

4.8.4 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat er vanuit flora- en faunawetgeving geen belemmeringen zijn voor de herontwikkeling van de percelen Ockhuizerweg 35 en Ockhuizerweg 39 en het perceel achter Rijndijk 2 en 4.

4.9 Water

4.9.1 Kader

Naast het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid is het beleid van het hoogheemraadschap van toepassing. In deze paragraaf wordt ingegaan op de relevante beleidsstukken.

Waterstructuurvisie

In de Waterstructuurvisie is een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. Mede met het oog op klimaatveranderingen (nattere winters, drogere zomers, intensievere buien, hogere rivierafvoeren in de winter, lagere in de zomer) en gelet op de huidig knelpunten in het watersysteem ten aanzien van waterkwaliteit en waterkwantiteit is het noodzakelijk om op een meer duurzame wijze met water om te gaan.

Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop'

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor het waterbeheer in een groot deel van de provincie Utrecht en een klein deel van de provincie Zuid-Holland. Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden in de periode 2010-2015 wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe het waterschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.

Om goed waterbeheer voor de toekomst veilig te stellen, heeft het waterschap een toekomstbeeld opgesteld. Dit gewenste toekomstbeeld ziet er als volgt uit:

Aangescherpte veiligheidsnorm voor waterkeringen voor gebieden die de laatste jaren verstedelijkt zijn;

Waterveilig bouwen in overstromingsgevoelige gebieden;

Herstelde infiltratie van regenwater op de Heuvelrug;

De Kromme Rijn heeft zijn halfnatuurlijke karakter terug;

Een versterkte functie van waterleverancier voor de eigen regio, de Vecht en het westelijk gebied;

Een robuust en dynamisch watersysteem, waarbij wateroverlast en watertekort binnen maatschappelijk acceptabele grenzen liggen;

De stedelijke wateropgave is op een zodanige wijze ingevuld dat wateroverlast en slechte waterkwaliteit niet meer voorkomen;

In het veenweidegebied hebben de agrarische sector, als drager van het landschap, en het waterbeheer, dat gericht is op het voorkomen van bodemdaling, elkaar gevonden”.

Het waterschap heeft het toekomstbeeld uitgewerkt in een beleids- en uitvoeringsplan op basis van de volgende thema's:

1. Veiligheid;

2. Voldoende water;

3. Schoon water;

4. Recreatie, landschap en cultuurhistorie.

Het waterschap heeft, naast de genoemde algemene thema’s, een aantal projecten benoemd als vernieuwend, met als doel het toekomstige waterbeheer een impuls te geven:

Veenweidegebied

Kromme Rijn natuurlijk.

Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen.

Aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem moeten door het Hoogheemraadschap worden vergund. Er geldt een vergunningsplicht op grond van de belangrijkste verordening, de

"Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 (Keur HDSR) staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewatergangen, waterkeringen en grondwater. In principe zijn alle activiteiten die van invloed (kunnen) zijn op waterstaatswerken volgens de Keur verboden. Onder bepaalde

voorwaarden kunnen, voor specifieke activiteiten, ontheffingen van die verboden worden verleend.

De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewatergangen, waterkeringen of grondwatergangen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Eventuele vergunningen

worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. Bij het verlenen van een vergunning worden deze belangen altijd afgewogen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de verbrede doelstellingen van de Waterwet te weten de samenhang met chemische en ecologische aspecten en de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen.

Algemene regels Keur HDSR

De ervaring leert dat bepaalde, regelmatig voorkomende activiteiten weinig invloed hebben op de staat van oppervlaktewaterlichamen en/of waterkeringen in het beheersgebied van De Stichtse Rijnlanden. Door het stellen van algemene regels zijn de betreffende activiteiten niet langer

vergunningsplichtig, maar moeten ze wel worden gemeld. De algemene regels behorend bij de Keur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 hebben betrekking op de kern- en

beschermingszones van primaire, secundaire en tertiaire oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen.

Watervergunning

Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet. Het

toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk voor verhardingen die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater is niet toegestaan.

4.9.2 Onderzoek

Het plangebied betreft (oorspronkelijk) drie voormalige agrarische bedrijven.

Aan de Rijndijk is 1.790 m² aan bebouwing gesloopt en mag maximaal 883 m² van het (nieuwe) bouwvlak worden bebouwd met vergunningplichtige bebouwing. Aan de Ockhuizerweg is in totaal 3.525 m² aan bebouwing gesloopt en kan binnen de (nieuwe) bouwvlakken maximaal 2.944 m² aan vergunningplichtige bebouwing worden opgericht.

In alle gevallen neemt de hoeveelheid verharding door de herontwikkeling tot woningbouwlocaties af. Dit betekent dat compensatie niet aan de orde is en er naar verwachting geen negatieve gevolgen te verwachten zijn voor de waterhuishoudkundige situatie.

Wat de riolering betreft, kan het volgende worden opgemerkt. De locatie Rijndijk 2-4 heeft mogelijk nog een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater). Omdat vanwege de functiewijziging het

lozingsgedrag (verloop en samenstelling) wijzigt, zal bij de verdere uitwerking naar het rendement ervan gekeken moeten worden. Ockhuizerweg 39 heeft mogelijk een minigemaal en is aangesloten op het drukrioleringssysteem. Optimalisatie ervan vindt pas plaats in combinatie met het totale lokale drukrioleringssysteem. Ockhuizerweg 35 kan onder vrijverval op het aangrenzende gemengde rioolstelsel lozen.

4.9.3 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 7 september 2016 een formeel wateradvies uitgebracht. Zij adviseert om bij de ruimtelijke ontwikkeling de kansen te pakken om

klimaatbestendig te bouwen. Vanuit het perspectief water is dat bijvoorbeeld:

Toepassen van halfdoorlatende bestrating bij parkeerplaatsen Afvoer van regenwater niet aansluiten op riool

Aanleggen van wadi's om water tijdelijk te bergen bij extreme neerslag Eventueel realisatie groene daken.

4.10 Archeologie

4.10.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot.

Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling

rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de

initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische

Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de

financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de

Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het

bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt

begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de

archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven

oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijk archeologische waardenkaart

De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart

Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde

archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende

activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan.

Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een

vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument.

Gebieden van hoge archeologische verwachting zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting zijn de

verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Daarnaast zijn op de kaart gebieden aangewezen, waarvoor geen verwachting en geen vergunningstelsel gelden.

Het plangebied ligt op de archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht grotendeels in een gebied met een archeologische verwachting. Hiervoor geldt, dat voor bodemingrepen vanaf een oppervlakte van 1.000 m² en een diepte van 30 cm –mv archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voor het oostelijk deel van de locatie aan de Rijndijk geldt geen onderzoeksplicht. Daar is geen archeologische verwachting op grond van de beleidskaart.

4.10.2 Onderzoek

Transect heeft in oktober 2015 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de drie locaties binnen het plangebied. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting.

Op alle drie de locaties heeft tot voor kort een agrarisch bedrijf gezeten, waarvan een deel van de opstallen is gesloopt. Het is de verwachting dat de aanleg van het bedrijf evenals de sloop ervan geleid hebben tot verstoringen van de oorspronkelijke bodemopbouw in het plangebied. Hoeveel er voor de aanleg van het erf verstoord is, is echter niet bekend. Dit geldt evenzeer voor de sloop.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor de percelen aan de Ockhuizerweg een archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen (op perceel met huisnummer 35) en uit de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen (op perceel met huisnummer 39). Voor het westelijk deel van de locatie aan de Rijndijk geldt een middelhoge archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen. Het oostelijk deel van het plangebied heeft een lage archeologische verwachting.

Omdat op basis van de onderzoeksresultaten een verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten bestaat en deze bij de nieuwbouw van de woningen kunnen worden verstoord, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie uit het geldende bestemmingsplan Haarzuilens wederom opgenomen.

Uit de resultaten van het bureauonderzoek blijkt dat, in overeenstemming met de gemeentelijke archeologische waardenkaart, geen archeologische vervolgmaatregelen noodzakelijk als de

verstoring niet groter is dan 1.000 m² en niet dieper dan 30 cm. Indien de verstoring op één van de locaties groter is, wordt geadviseerd om in het gebied een inventariserend veldonderzoek uit te voeren. Doel van dit onderzoek is om de bodemopbouw in het plangebied in beeld te brengen en vast te stellen in hoeverre nog daadwerkelijk archeologische resten aanwezig zijn.

4.10.3 Conclusie

Op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart en de uitgevoerde bureauonderzoeken is voor het grootste deel van het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie

opgenomen.