• No results found

Trede 2: bestaand stedelijk gebied

4.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effec-ten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

Hoofdstuk 4

30

Natuurbescherming in Nederland

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbe-schermingswet (NB-wet) en de Flora- en faunawet (FF-wet). Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsma-tige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnge-bieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-geHabitatrichtlijnge-bieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effec-ten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projeceffec-ten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).Het is ruimtelijk vastgelegd in de omgevingsverordening Gelder-land (vastgesteld op 24 september 2014). Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige Gelderse EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecolo-gische samenhang door de aanleg van ecoloecolo-gische verbindingszones. De feitelijke be-leidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlin-ders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorg-plicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aan-wezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoor-beeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winter-slaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorg-plicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Hoofdstuk 4 31

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Op de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten is het nest, inclusief de functionele leefomgeving, jaarrond beschermd. Dit zijn een aantal roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten (‘categorie 1-4 soorten’). Tenslotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak te-rugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over vol-doende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (‘categorie 5-soorten’). Komen soorten van de hierboven genoemde bescher-mingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er pas-sende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

Werkwijze quickscan flora en fauna

In de quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009.

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 21 april 2015 door een ecoloog van BRO12 een verkennend veldbezoek gebracht aan het projectgebied. Mogelijke verblijf-plaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van de checklist aanwezigheid (inschatten mogelijke aanwezigheid vleermuizen in een Flora- en faunawet vooronderzoek) uit het Vleermuisprotocol versie 25 maart 2013. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is onder meer gebruik gemaakt van quickscanhulp (quickscanhulp.nl). De quickscanhulp geeft een overzicht van gegevens (van de afgelopen vijf jaar) uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), de meest omvangrijke landelijke informatiebron van gegevens over verspreiding van soorten.

12

BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus (NGB). Het NGB is de brancheorganisatie voor groene advies-bureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010).

De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek.

Hoofdstuk 4

32

Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens beoordeeld welke bescherm-de soorten daadwerkelijk voor (kunnen) komen binnen het projectgebied en is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.

Beschrijving van het projectgebied

Ligging van het projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Dokter Guepinlaan langs de zuidrand van de bebouwde kom van Ommeren in de gemeente Buren. De Amersfoortcoördinaten van het midden van het projectgebied zijn 162,2-439,713. Op onderstaande afbeeldingen is de (globale) ligging van het projectgebied weergegeven (rode ster).

Figuur 1. Ligging plangebied (rood omlijnd) Figuur 2. Globale ligging van plangebied

Huidige situatie

Het projectgebied bestaat uit een perceel met daarop boomgaard en grasvegetatie daar-onder. Tevens bevindt zich een enkele notenboom binnen het projectgebied. Het project-gebied grenst aan de zuidrand aan de Provinciale weg N320, aan de westzijde aan een hoogstamboomgaard, aan de noordzijde aan het bedrijfsgebouw van Fruit NL en aan de oostzijde aan grasweide.

13

De getallen staan respectievelijk voor de x-coördinaat en de y-coördinaat van de linkerbenedenhoek van het betreffende kilometervak.

Hoofdstuk 4 33

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het projectgebied.

Noordoostrand bedrijfsbebouwing, kijkrichting ZW. Oostrand projectgebied, kijkrichting NO.

Voorzijde bedrijfsbebouwing, kijkrichting NW. Noordwesthoek projectgebied, kijkrichting W.

Toekom De gew drijfsbeb behoeve staande noordwe gelegd behoud Voor de dwijnen den. Vo ge wate wanden staande Figuur: To Toetsin Wettelijk Het dich ken ligt 34 mstige (gepla wenste ontwi bouwing aan e van water e watergang estelijke dee langs de zui en in het oos e realisatie z . Het terrein oor de aanleg ergang plaats n van het g e afbeelding oekomstige inric ng gebiedsb ke gebiedsbe htstbijzijnde binnen drie nde) situatie kkeling betre n de achter-rberging wor langs de N3 el en een gro d(west)zijde stelijke deel v

zal een groo n zal bouwrij g van een na svinden. Voo gebouw gede geeft een im chting bescherming escherming wettelijk bes kilometer va e

eft het uitbre - en zijkant rdt een natu 320. Opgaan ondwal waar

van het pro van het proje

ot deel van d p worden ge atuurvriendel or de uitbreid emonteerd mpressie van g schermde na n het project eiden van h uitgebouwd uurvriendelijk nde boombe op vegetatie ojectgebied. E ectgebied. de huidige b emaakt en e lijke oever zu ding van de en verplaats de toekomst atuurgebied, tgebied. Gez et bedrijf. H en verhardin e oever gec eplanting wo e zich kan on

Een deel van

boomgaard e er zal grondv ullen werkza bedrijfsbebo st/weggenom tige inrichting het Natura zien de afstan Hiervoor word ng gerealise creëerd lang rdt aangepla ntwikkelen w n de boomg en grasvege verzet geple aamheden in ouwing zulle men worden g. 2000-gebied nd tot en de Hoofdstuk 4 dt de be-eerd. Ten gs de be-ant in het wordt aan-aard blijft tatie ver-eegd wor-de huidi-n huidige n. Onder-d Rijntak-aard van

Hoofdstuk 4 35

de ontwikkelingen zijn negatieve effecten op het Natura 2000 gebied door vermesting en/of verzuring als gevolg van een eventuele toename van stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten.

Planologische gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt buiten het GNN en buiten de GO. In de planvorming voor deze ontwikkeling hoeft verder geen rekening gehouden te worden met planologische be-scherming van natuurwaarden.

Toetsing Flora- en faunawet Vaatplanten

Het projectgebied bestaat uit goed onderhouden grasvegetatie, boomgaard, een enkele notenboom en een beukenhaag. Er zijn geen beschermde vaatplanten in het projectge-bied aangetroffen en gezien de aanwezige ongeschikte biotoop worden deze ook uitge-sloten voor te komen. Negatieve effecten op vaatplanten worden op voorhand uitgeslo-ten.

Grondgebonden zoogdieren

Het projectgebied vormt geschikt habitat voor enkele soorten algemeen beschermde (tabel 1) grondgebonden zoogdieren zoals veldmuis, egel, mol etc. Van strenger be-schermde grondgebonden zoogdieren zijn tijdens het veldbezoek geen verblijfplaatsen dan wel sporen aangetroffen. Uit bronnenonderzoek blijkt dat strenger beschermde grondgebonden zoogdieren zoals das (tabel 3) in de omgeving van het projectgebied voorkomt. Daadwerkelijke waarnemingen van het voorkomen van dassen in het rivieren-gebied zijn tot nu toe niet bekend. Het is uitgesloten dat het projectrivieren-gebied deel uitmaakt van het foerageergebied van de das.

Effectenbeoordeling

Voor de genoemde soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn hier geen specifie-ke maatregelen nodig.

Voor das is het projectgebied geschikt als foerageergebied. Met de ontwikkeling zal een te verwaarlozen oppervlak aan potentieel foerageergebied verloren gaan ten opzichte van het totaal beschikbare oppervlak. In de omgeving zal voldoende foerageergebied voorhanden blijven. Door de aanleg van de grondwal en natuurvriendelijke oever zal ook geen barrièrewerking optreden voor dassen die zich eventueel via de zuidrand van Om-meren willen verplaatsen. Negatieve effecten voor das worden uitgesloten.

Hoofdstuk 4

36

Vleermuizen

Uit de omgeving van het projectgebied zijn waarnemingen bekend van de gewone dwergvleermuis (tabel 3). Het projectgebied leent zich voor vleermuizen. De bedrijfsbe-bouwing is ongeschikt voor vleermuisbewoning. Er zijn geen open stootvoegen, noch andere geschikte invliegopeningen. Het is in geen geval geschikt als verblijf voor de ge-wone dwergvleermuis. Er staan tevens geen dikke bomen met geschikte holten voor vleermuizen binnen het projectgebied. De dunne bomen in de boomgaard en het overige groen is wel geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het is tevens niet geheel uit te sluiten dat de boomgaard onderdeel van een vliegroute is voor vleermuizen.

Effectenbeoordeling

Met de aanleg van de grondwal en natuurvriendelijke oever zullen eventuele vliegroutes van vleermuizen tussen de percelen ten westen en oosten van het projectgebied behou-den blijven. Gezien het beperkte oppervlak aan verlies van vegetatie (deel boomgaard) zal geen essentieel oppervlak aan foerageergebied voor vleermuizen verloren gaan. Ne-gatieve effecten voor vleermuizen worden uitgesloten.

Vogels

In het projectgebied is tijdens het veldbezoek grote lijster aangetroffen en in de directe omgeving groene specht en huismus. Er zijn geen nesten van vogels aangetroffen in de opgaande vegetatie binnen het projectgebied. Het is echter niet geheel uitgesloten dat er vogels (later in het broedseizoen) broedend kunnen worden aangetroffen binnen het pro-jectgebied.

Nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten zijn eveneens niet aangetroffen binnen het plang projectgebied ebied. Uit bronnenonderzoek blijkt dat in de omgeving onder meer de huismus, kerkuil, steenuil, ransuil, ooievaar, roek en sperwer voorkomen. De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Het projectgebied is voor enkele van deze soorten zoals huismus en steenuil wel geschikt als foerageergebied. Nestloca-ties van steenuil zijn echter niet in de directe omgeving van het projectgebied aangetrof-fen.

Effectenbeoordeling

Voor de voorgenomen ontwikkeling zal een deel van de boomgaard en grasvegetatie worden weggehaald. De vogelsoorten die hierin kunnen broeden zijn uitsluitend be-schermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het projectge-bied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half augustus glo-baal worden aangehouden als broedseizoen. Door het verwijderen vegetatie en grond-verzet buiten deze broedperiode uit te voeren, wordt het risico op verstoring van broed-sels sterk verminderd. Inspectie voor aanvang werkzaamheden op aanwezige legbroed-sels of nestjongen zal verstoring sterk verminderen.

Hoofdstuk 4 37

De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar en in het kader van de Flora‐ en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van be-lang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Door inspectie voor aan-vang van werkzaamheden op aanwezige legsels of nestjongen kunnen negatieve effec-ten voor vogels worden uitgesloeffec-ten. Indien op een locatie geen broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uit-gevoerd. Indien legsels of nestjongen aanwezig zijn, dienen de werkzaamheden te wor-den uitgesteld tot nadat de jongen zijn uitgevlogen.

Het projectgebied vormt mogelijk onderdeel van het foerageergebied van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zoals huismus en steenuil. Aangezien er een beperkt deel van de boomgaard en grasvegetatie wordt verwijderd en er voldoende foerageerge-bied binnen en in de directe omgeving van het projectgefoerageerge-bied voorhanden blijft zal de ontwikkeling geen wezenlijke invloed hebben op (lokale) populaties van deze soorten. Negatieve effecten worden daarmee uitgesloten.

Vissen, amfibieën en reptielen

Uit bronnenonderzoek blijkt dat in de omgeving de kleine modderkruiper, de bittervoorn en de kamsalamander aanwezig zijn. De watergang binnen het projectgebied is niet ge-schikt voor bittervoorn en kamsalamander onder meer vanwege het ontbreken van een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie. Het voorkomen van kleine modderkruiper en andere vissoorten kan echter niet uitgesloten worden. Ook enkele algemene amfibieën-soorten als meerkikker (tabel 1) kunnen in de watergang en omringende gras- en oever-vegetatie aanwezig zijn.

Binnen het projectgebied is geen geschikt habitat aanwezig voor reptielen, het voorko-men hiervan wordt op voorhand uitgesloten.

Effectenbeoordeling

Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht kunnen specifieke maatregelen nodig bij werkzaamheden in de watergang, zoals bij dempen en vergraven het werken buiten gevoelige perioden zoals het voortplantingsseizoen en ook door het wegvangen en elders terugplaatsen van aanwezige vissen en amfibieën om doding van individuen (zoveel mogelijk) te voorkomen.

Voor kleine modderkruiper (tabel 2) geldt dat negatieve effecten bij werkzaamheden in de watergang op voorhand niet uit te sluiten zijn. Door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode kunnen negatieve effecten worden voorkomen, bijvoorbeeld door werk-zaamheden uit te voeren tijdens de voorkeursperioden in het jaar en het eventueel (onder begeleiding van een ecoloog/deskundige op het gebied van vissen) wegvangen en elders

Hoofdstuk 4

38

in geschikt biotoop terug- plaatsen van aanwezige individuen. De gehanteerde werkwijze dient dan in een ecologisch werkprotocol vastgelegd te worden. Indien niet gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode zal een ontheffing aangevraagd moeten wor-den.

Beschermde ongewervelde diersoorten

Voor beschermde ongewervelde soorten, zoals de uit de wijde omgeving bekend zijnde libelsoort rivierrombout (tabel 3), heeft het projectgebied geen waarde door het ontbreken van geschikt habitat. Het voorkomen van beschermde ongewervelde soorten binnen het projectgebied is daarmee uitgesloten.

Conclusie Natuurbeschermingswet

 Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Rijn-takken ligt binnen drie kilometer van het projectgebied. Gezien de afstand tot en de aard van de ontwikkelingen zijn negatieve effecten op het Natura 2000 gebied door bijv. een eventuele toename van stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten.

Conclusie Flora- en faunawet

 Binnen het projectgebied zijn broedende vogels te verwachten in de aanwezige vege-tatie. De nesten van vogelsoorten die hier kunnen broeden zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het projectgebied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half augustus worden aangehouden als broedseizoen. Door het verwijderen van de vege-tatie en het grondverzet buiten deze broedperiode uit te voeren, wordt het risico op verstoring van broedsels sterk verminderd. Inspectie voor aanvang werkzaamheden op aanwezige legsels of nestjongen zal verstoring sterk verminderen.

 Het projectgebied vormt mogelijk onderdeel van het foerageergebied van vogelsoor-ten met jaarrond beschermde nesvogelsoor-ten zoals huismus en steenuil. Aangezien er een beperkt deel van de boomgaard en grasvegetatie wordt verwijderd en er voldoende foerageergebied binnen en in de directe omgeving van het projectgebied voorhanden blijft zal de ontwikkeling geen wezenlijke invloed hebben op (lokale) populaties van deze soorten. Negatieve effecten worden daarmee uitgesloten.

 Binnen het projectgebied zijn geen zwaarder beschermde soorten planten, amfibieën, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Voor aanwezige algemeen voorkomende soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Nega-tieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.

 Voor kleine modderkruiper (tabel 2) geldt dat negatieve effecten bij werkzaamheden in de watergang op voorhand niet uit te sluiten zijn. Door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Dit kan

Hoofdstuk 4 39

onder meer het uitvoeren van werkzaamheden tijdens de voorkeursperioden voor de soort, het eventueel (onder begeleiding van een ecoloog/deskundige op het gebied van vissen) wegvangen en elders in geschikt biotoop terugplaatsen van aanwezige individuen. De gehanteerde werkwijze dient in een ecologisch werkprotocol vastge-legd te worden. Indien niet gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode zal een ontheffing aangevraagd moeten worden.

 In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke ge-daan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn geen speci-fieke maatregelen nodig voor zoogdieren. Voor vissen en amfibieën zal zorgvuldig gehandeld moeten worden bij werkzaamheden in de watergang door bijv. te werken buiten gevoelige perioden voor de aanwezige soorten en het voorkomen van het