6. Financiële begroting
6.2 Financiële uitgangspunten
Voor de samenstelling van de begroting 2015 en de meerjarenramingen 2016-2018 zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Algemeen begrotingsuitgangspunt
Algemeen uitgangspunt voor de begroting is dat er sprake dient te zijn van een structureel sluitende begroting.
Tarieven en leges
a) De inkomstentarieven van de OZB worden alleen aangepast aan de inflatie, zijnde een
percentage voor 2015 van 1,50%. Dit percentage is gebaseerd op cijfers (gewogen gemiddelde van loonvoet sector overheid en de netto materiële overheidsconsumptie) van het Centraal Planbureau voor het jaar 2015.
b) De inkomstentarieven voor de overige belastingen stijgen ook met de inflatie van 1,50%.
c) De leges worden niet in algemene zin verhoogd met de prijsinflatie, tenzij blijkt dat op basis van kostendekkendheid de tarieven verhoogd c.q. verlaagd moeten worden.
d) De opbrengsten uit hoofde van de afvalstoffenheffing en de rioolheffing zijn berekend op basis van een kostendekkend tarief. Zie hiervoor de paragraaf lokale heffingen.
Prijs- en loonstijging
a) De loonkosten in de begroting 2015 zijn gebaseerd op het in 2014 gesloten CAO akkoord. Dit akkoord heeft een looptijd tot 31 december 2015.
b) Voor de begroting 2015 wordt uitgegaan van de nullijn qua stijging van de kosten derden. Niet voor alle producten zal dit realistisch zijn, zodat we dit kader in praktische zin nog een beperkte stelpost voor prijsinflatie van € 107.000 beschikbaar houden. Dit is het restant vanuit de
begroting 2014; er wordt geen nieuwe stelpost aan toegevoegd.
c) De jaarlijkse subsidies aan instellingen stijgen in principe niet.
d) Er wordt afgezien van automatische prijscorrectie. Deze worden alleen specifiek toegekend.
Rente
Bij het bepalen van de kapitaallasten op investeringen wordt een interne rekenrente van 4,5%
gehanteerd. In 2015 wordt er 1,00% rente bijgeschreven op de aanwezige reserves. Conform voorschriften uit het besluit Begroting en Verantwoording wordt aan voorzieningen geen rente toegevoegd.
Rente GREX
Tot en met de begroting 2012 rekenden we 4,5% toe aan rente over de boekwaarde van grondexploitaties. De provincie vindt dit een te hoog percentage. Deze stelling wordt door het college ondersteund, aangezien een hoog percentage rentelasten naar de toekomst doorschuift via de boekwaarde van de grondexploitatie. Dit beleid is dan ook aangepast.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de rente die daadwerkelijk wordt toegerekend
(nacalculatorisch) en de rente die voorcalculatorisch bij herijkingen (looptijd van soms 8 tot 10 jaar vooruit) wordt toegepast.
Voor deze laatste is het namelijk verstandig om op dit moment vast te houden aan het percentage van 4,5% aangezien dit de rente is die voor langere tijd wordt toegepast. Hierbij ben je voor de langere termijn in de complexen minder afhankelijk van het renterisico. Samengevat wordt het volgende voorgesteld:
Rente voorcalculatorisch lange termijn prognose grex
Rente GREX begroting/
jaarrekening
Percentage 4,50% 3,70%
Gemeente Oosterhout Programmabegroting 2015 132 De algemene rekenrente wordt niet aangepast. Gezien de bijzondere aard van grondexploitaties wordt hiervoor een uitzondering gemaakt. De rente van de grondexploitatie bedraagt voor 2014 3,7%. Deze rente is bepaald op basis van de jaarrekening van het jaar ervoor. Het percentage wordt berekend door:
- rente eigen vermogen: 4,5%
- rente vreemd vermogen gebaseerd op een percentage voor een lening van 10 jaar gelijk bij de BNG (juni 2013: 2,1%). In de rente op leningen is momenteel een stijgende lijn zichtbaar.
- de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen uit de balans van de jaarrekening. In 2012 werd 60% van ons bezit gefinancierd met eigen vermogen en 40% met vreemd vermogen.
Het gewogen gemiddelde tussen rente eigen en rente vreemd vermogen komt uit op 3,7%.
Deze rekenmethode biedt een financieel kader om jaarlijks de rente voor de grondexploitatie te herrekenen.
Ruimte voor nieuw beleid
In financiële zin is er geen extra ruimte voor nieuw beleid in jaren 2015 tot en met 2018 opgenomen.
Post onvoorzien
In de begroting en meerjarenramingen wordt jaarlijks ruimte opgenomen voor “onvoorzien”. Voor 2015 bedraagt dit een bedrag van € 270.000. Hier wordt de structurele doorwerking niet automatisch vertaald, maar vormt onderdeel van de discussie over nieuw beleid bij de eerstkomende begroting.
Voorstellen waarbij een beroep wordt gedaan op onvoorzien worden getoetst aan de criteria onvoorzienbaar, onuitstelbaar en onontkoombaar. Het college is bevoegd om, onafhankelijk van de hoogte van het bedrag, te beschikken over de post mits voldaan wordt aan bovenstaande criteria.
Hierover zal achteraf via de concernrapportage worden gerapporteerd.
Investeringen
- Het structurele investeringsniveau wordt in principe gemaximeerd op € 3,8 miljoen, exclusief investeringen op het gebied van riolering en afvalverwijdering. Deze laatste investeringen worden afzonderlijk beschouwd en worden gedekt via een kostendekkend tarief. Het investeringsniveau is exclusief specifieke investeringen ten laste van de vrije reserve.
- Het investeringsplan wordt jaarlijks opgesteld in de vorm van een uitvoeringsplanning, waarbij aangegeven wordt wanneer investeringen daadwerkelijk worden uitgevoerd.
- Met het activeren van de eigen apparaatskosten wordt rekening gehouden met een absoluut bedrag van € 750.000. Deze activering vindt plaats via een standaardopslag op het investeringsbedrag.
- In het investeringsplan worden de investeringen in principe bruto verantwoord, dat wil zeggen exclusief inkomsten (bijdragen derden en/of inzet reserves).
Toerekening overhead
De toerekening van overhead vindt plaats via de zogenaamde opslagmethode. Deze toerekening van kosten vindt (verplicht) plaats op de producten. Er is bewust een methode gekozen die erg eenvoudig is en past binnen de wettelijke financiële kaders. De kosten van overhead worden verdeeld op basis van de personele kosten (inclusief inhuur) per product. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt de overhead per product apart inzichtelijk gemaakt, waarbij er geen nacalculatie wordt gemaakt. Dit betekent dat voor de overhead de jaarrekening gelijk is aan de begrote overhead.
De directe personele kosten worden overigens op basis van urenplanningen en tijdschrijfgegevens verdeeld over de producten. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.7.
Doorberekende personele kosten.
Gemeente Oosterhout Programmabegroting 2015 133
6.3 Begrotingsresultaat
Onderstaand is een overzicht gegeven van de totale lasten en baten van de programma’s voor de begroting 2015, in vergelijking met de begroting 2014 en de jaarrekening 2013.
Programma Rekening
2013
Begroting 2014
Begroting 2015
Verbindend bestuur Lasten 5.869 6.674 5.998
Baten 1.279 1.596 1.069
Saldo 4.589 5.078 4.929
Sociaal domein Lasten 50.509 51.230 70.000
Baten 25.420 23.579 17.104
Saldo 25.089 27.651 52.896
Werkgelegenheid & economie Lasten 824 808 824
Baten 171 138 138
Saldo 653 670 686
De levendige gemeente Lasten 17.811 18.760 19.148
Baten 3.340 3.239 3.428
Saldo 14.472 15.521 15.720
Ruimte & ontwikkeling Lasten 36.304 45.993 47.860
Baten 7.277 20.671 23.189
Saldo 29.027 25.322 24.671
Middelen Lasten 24.227 28.391 25.294
Baten 96.348 102.512 125.193
Saldo -72.121 -74.121 -99.899
Subtotaal programma's Lasten 135.552 151.856 169.124
Baten 133.834 151.735 170.121
Saldo 1.718 121 -997
Mutaties in reserves Lasten 3.568 3.781 3.072
Baten 9.098 4.333 4.172
Saldo -5.529 -522 -1.100
Totaal resultaat Lasten 131.976 148.075 166.052
Baten 128.164 147.402 165.949
Saldo 3.812 673 103
Gemeente Oosterhout Programmabegroting 2015 134