• No results found

FIGUUR 14 VALIDATIE VAN PROBE IN HET STROOMGEBIED DE TUNGELROOYSE BEEK (VAN DER KNAAP ET AL (2015)

RESULTATEN VAN PROEFGEBIEDEN 3.1 INLEIDING

FIGUUR 14 VALIDATIE VAN PROBE IN HET STROOMGEBIED DE TUNGELROOYSE BEEK (VAN DER KNAAP ET AL (2015)

WWN: Van der Knaap et al. (2015) vergeleken de gesimuleerde vegetatietypen van PROBE (Tabel 1) met beheertypen. Daartoe werd iedere rekencel geclassificeerd naar het vegetatietype met de hoogste kansrijkdom, en werd er een vertaaltabel gemaakt

vegetatietypen naar beheertypen. Vervolgens constateerden Van der Knaap et al. (2015) dat PROBE in 80.4% van de rekencellen een juiste voorspelling had gedaan, in 12.2% een foute voorspelling, en dat over 7.4% van de rekencellen geen uitspraak kon worden gedaan omdat de vegetatietypen van PROBE aan geen enkel beheertype konden worden toegeschreven (Figuur 14). Een bevredigend resultaat, gegeven de hiervoor genoemde vier

uitvoeringstechnische problemen.

PROBE kan natuurlijk ook worden getoetst op modelonderdelen. Voor de factor

Vochttoestand is dat met goede resultaten gedaan (Runhaar et al., 1997; Bartholomeus et

al., 2012b; Bartholomeus et al., 2012a), wat ook geldt voor de vegetatiemodule van PROBE

(Witte et al., 2006; Witte et al., 2007; Witte et al., 2010; Witte et al., 2015b). De berekende simulatie van N-mineralisatie en de relatie met de indicatiewaarde voor voedselrijksom is eveneens getoetst, met een statistisch significant resultaat (lage p), dat nochtans weinig bevredigend kan worden genoemd (lage verklaarde variantie) (Fujita et al., 2013b; Fujita et

al., 2013a).

Figuur 14. Validatie van PROBE in het stroomgebied de Tungelrooyse beek (Van der Knaap et al. (2015).

3.2 Toepassing in proefgebied Sang & Goorkens

3.2.1 Toepassing onder huidig klimaat

De WWN is voor de provincie Noord-Brabant en Waterschap Aa en Maas toegepast in natuurgebied Sang & Goorkens en op grond hiervan kwamen deze instanties tot het oordeel dat de resultaten er “best aannemelijk” uitzien, zowel voor het huidige klimaat als voor

scenario WH (2050). Wij gaan hier wat dieper in op de resultaten. De hydrologische invoer

werd berekend met het Brabant Model (Verhagen et al., 2014) en aangeleverd door het waterschap. Figuur 15 geeft de gesimuleerde GVG in de huidige situatie. Er komen veel locaties in het gebied voor met een zeer ondiepe grondwaterstand; dit zijn tevens de gebieden met aanvoer van kwelwater.

Figuur 16 laat zien dat in dit gebied veel nieuwe natuur wordt ontwikkeld. Figuur 17 toont de aanwezige beheertypen.

3.2 TOEPASSING IN PROEFGEBIED SANG & GOORKENS 3.2.1 TOEPASSING ONDER HUIDIG KLIMAAT

De WWN is voor de provincie Noord­Brabant en Waterschap Aa en Maas toegepast in natuurgebied Sang & Goorkens en op grond hiervan kwamen deze instanties tot het oordeel dat de resultaten er “best aannemelijk” uitzien, zowel voor het huidige klimaat als voor scenario WH (2050). Wij gaan hier wat dieper in op de resultaten. De hydrologische invoer werd berekend met het Brabant Model (Verhagen et al., 2014) en aangeleverd door het waterschap. Figuur 15 geeft de gesimuleerde GVG in de huidige situatie. Er komen veel locaties in het gebied voor met een zeer ondiepe grondwaterstand; dit zijn tevens de gebieden met aanvoer van kwelwater.

Figuur 16 laat zien dat in dit gebied veel nieuwe natuur wordt ontwikkeld. Figuur 17 toont de aanwezige beheertypen.

STOWA 2018-44 WATERWIJZER NATUUR

FIGUUR 15 GEMIDDELDE VOORJAARSGRONDWATERSTAND GVG VAN SANG & GOORKENS (HUIDIG KLIMAAT)

KWR | Juli 2018 De Waterwijzer Natuur, Modelversie 1.0

Figuur 15. Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand GVG van Sang & Goorkens (huidig klimaat).

Figuur 16. Bestaande en nieuwe natuur Sang & Goorkens (bron: kaartenbank.brabant.nl).

Eerst gebruiken we WATERNOOD om te toetsen of de kaart met beheertypen (Figuur 17) overeenkomt met de gesimuleerde grondwaterstanden (op kwel toetsen we dus niet). Aanname hierbij is dat de beheertypen zijn gelokaliseerd op plekken waar het beheertype nu voorkomt. Figuur 18 toont de gesimuleerde doelrealisaties en doelgaten. Op basis van deze resultaten kunnen we aannemen dat de door het hydrologische model gesimuleerde grondwaterstanden over het algemeen heel goed ‘passen’ bij de beheertypen. Op enkele locaties gaat het echter mis: daar lijkt de grondwaterstand te laag lijkt te zijn berekend (of ligt het verkeerde beheertype). De maximaal haalbare totale doelrealisatie geeft aan dat grondwaterstandsverhoging op deze locaties ertoe kan leiden dat het beheertype wel past. Slechts op een zeer gering aantal locaties zal dat echter niet baten: daar is teveel

maaiveldvariatie binnen het vegetatievlak, het beheertype verkeerd gesitueerd, of daar klopt de bodemkaart (die gebruikt wordt voor het berekenen van droogtestress DS) niet.

FIGUUR 16 BESTAANDE EN NIEUWE NATUUR SANG & GOORKENS (BRON: KAARTENBANK.BRABANT.NL)

33

Figuur 15. Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand GVG van Sang & Goorkens (huidig klimaat).

Figuur 16. Bestaande en nieuwe natuur Sang & Goorkens (bron: kaartenbank.brabant.nl).

Eerst gebruiken we WATERNOOD om te toetsen of de kaart met beheertypen (Figuur 17) overeenkomt met de gesimuleerde grondwaterstanden (op kwel toetsen we dus niet). Aanname hierbij is dat de beheertypen zijn gelokaliseerd op plekken waar het beheertype nu voorkomt. Figuur 18 toont de gesimuleerde doelrealisaties en doelgaten. Op basis van deze resultaten kunnen we aannemen dat de door het hydrologische model gesimuleerde grondwaterstanden over het algemeen heel goed ‘passen’ bij de beheertypen. Op enkele locaties gaat het echter mis: daar lijkt de grondwaterstand te laag lijkt te zijn berekend (of ligt het verkeerde beheertype). De maximaal haalbare totale doelrealisatie geeft aan dat grondwaterstandsverhoging op deze locaties ertoe kan leiden dat het beheertype wel past. Slechts op een zeer gering aantal locaties zal dat echter niet baten: daar is teveel

maaiveldvariatie binnen het vegetatievlak, het beheertype verkeerd gesitueerd, of daar klopt de bodemkaart (die gebruikt wordt voor het berekenen van droogtestress DS) niet.

Eerst gebruiken we WATERNOOD om te toetsen of de kaart met beheertypen (Figuur 17) overeenkomt met de gesimuleerde grondwaterstanden (op kwel toetsen we dus niet). Aanname hierbij is dat de beheertypen zijn gelokaliseerd op plekken waar het beheertype nu voorkomt. Figuur 18 toont de gesimuleerde doelrealisaties en doelgaten. Op basis van deze resultaten kunnen we aannemen dat de door het hydrologische model gesimuleerde grondwaterstanden over het algemeen heel goed ‘passen’ bij de beheertypen. Op enkele locaties gaat het echter mis: daar lijkt de grondwaterstand te laag lijkt te zijn berekend (of ligt het verkeerde beheertype). De maximaal haalbare totale doelrealisatie geeft aan dat grondwaterstandsverhoging op deze locaties ertoe kan leiden dat het beheertype wel past. Slechts op een zeer gering aantal locaties zal dat echter niet baten: daar is teveel maaiveldvariatie binnen het vegetatievlak, het beheertype verkeerd gesitueerd, of daar klopt de bodemkaart (die gebruikt wordt voor het berekenen van droogtestress DS) niet.

FIGUUR 17 BEHEERTYPEN SANG & GOORKENS (BRON: KAARTENBANK.BRABANT.NL)

Figuur 17. Beheertypen Sang & Goorkens (bron: kaartenbank.brabant.nl).

De totale doelrealisatie (Figuur 18, kaartje linksonder) is bruikbaar bij de interpretatie van de resultaten met PROBE: alle rekencellen waar geen 100% doelrealisatie wordt gehaald, kunnen we bij de beoordeling van de PROBE resultaten beter buiten beschouwing laten, omdat daar de grondwaterstanden waarschijnlijk teveel afwijken van de werkelijkheid. De afwijkingen komen vooral voor in het zuidelijk stuk van het natuurgebied, en in het oostelijke

middengedeelte. De maximaal haalbare totale doelrealisatie is vrijwel overal 100%, hetgeen erop wijst dat bij een hogere grondwaterstand goede mogelijkheden bestaan voor een vrijwel volledige doelrealisatie.

Figuur 19 toont een selectie van 9 kansrijkdomkaarten. Op basis van de kaarten van alle 33 typen is een samengestelde vegetatiekaart gemaakt (Figuur 20). Met deze laatste kaart beoordelen we hoe plausibel de uitkomsten zijn. Dat kunnen we doen door de kaart te vergelijken met de beheertypenkaart (Figuur 17), maar die is wel erg grof. Daarom vergelijken we Figuur 20 met een kaart met natuurdoeltypen, die voor het gebied beschikbaar was (Figuur 21). Nu geven natuurdoeltypen niet per se de vegetatie weer die ergens werkelijk voorkomt: het is de gewenste vegetatie en om die te bereiken zijn soms aanvullende maatregelen nodig. Van de andere kant geven de met PROBE berekende kaarten met de kansrijkdom ook niet per se weer wat er in een gebied werkelijk aanwezig is, maar wel wat er in potentie kan voorkomen. Daarom is de huidige waterhuishouding eerst met WATERNOOD getoetst aan de natuurdoeltypenkaart (Figuur 22). Uit deze toetsing blijkt dat volgens WATERNOOD met name de GVG op veel locaties, vooral aan de randen van het gebied, veel te laag is (> 50 cm) om het natuurdoeltype te kunnen realiseren. Sommige kaartvlakken lijken te heterogeen qua waterhuishouding, gegeven de scherpe overgangen in de doelgatkaarten. Dit wordt bevestigd door de kaart met de maximaal haalbare totale doelrealisatie, waarin kaartvlakken doorschemeren waarbinnen, volgens de WWN, met geen mogelijkheid het natuurdoel kan worden gerealiseerd. Alleen in de heel natte gebieden (GVG < 40 cm – m.v.) en in de heel droge gebieden (GVG > 140 cm – m.v.) lijken de natuurdoeltypen te passen bij de huidige waterhuishouding.

De totale doelrealisatie (Figuur 18, kaartje linksonder) is bruikbaar bij de interpretatie van de resultaten met PROBE: alle rekencellen waar geen 100% doelrealisatie wordt gehaald, kunnen we bij de beoordeling van de PROBE resultaten beter buiten beschouwing laten, omdat daar de grondwaterstanden waarschijnlijk teveel afwijken van de werkelijkheid. De afwijkingen komen vooral voor in het zuidelijk stuk van het natuurgebied, en in het oostelijke middenge­ deelte. De maximaal haalbare totale doelrealisatie is vrijwel overal 100%, hetgeen erop wijst dat bij een hogere grondwaterstand goede mogelijkheden bestaan voor een vrijwel volledige doelrealisatie.

Figuur 19 toont een selectie van 9 kansrijkdomkaarten. Op basis van de kaarten van alle 33 typen is een samengestelde vegetatiekaart gemaakt (Figuur 20). Met deze laatste kaart beoor­ delen we hoe plausibel de uitkomsten zijn. Dat kunnen we doen door de kaart te vergelijken met de beheertypenkaart (Figuur 17), maar die is wel erg grof. Daarom vergelijken we Figuur 20 met een kaart met natuurdoeltypen, die voor het gebied beschikbaar was (Figuur 21). Nu geven natuurdoeltypen niet per se de vegetatie weer die ergens werkelijk voorkomt: het is de gewenste vegetatie en om die te bereiken zijn soms aanvullende maatregelen nodig. Van de andere kant geven de met PROBE berekende kaarten met de kansrijkdom ook niet per se weer wat er in een gebied werkelijk aanwezig is, maar wel wat er in potentie kan voorkomen. Daarom is de huidige waterhuishouding eerst met WATERNOOD getoetst aan de natuurdoel­ typenkaart (Figuur 22). Uit deze toetsing blijkt dat volgens WATERNOOD met name de GVG op veel locaties, vooral aan de randen van het gebied, veel te laag is (> 50 cm) om het natuurdoel­ type te kunnen realiseren. Sommige kaartvlakken lijken te heterogeen qua waterhuishou­ ding, gegeven de scherpe overgangen in de doelgatkaarten. Dit wordt bevestigd door de kaart met de maximaal haalbare totale doelrealisatie, waarin kaartvlakken doorschemeren waar­ binnen, volgens de WWN, met geen mogelijkheid het natuurdoel kan worden gerealiseerd. Alleen in de heel natte gebieden (GVG < 40 cm – m.v.) en in de heel droge gebieden (GVG > 140 cm – m.v.) lijken de natuurdoeltypen te passen bij de huidige waterhuishouding.

FIGUUR 18 MET WATERNOOD BEREKENDE DOELREALISATIE (LINKS) EN DOELGAT (RECHTS) VOOR DE GLG, GVG EN DS, ALSMEDE DE TOTALE DOELREALISATIE