• No results found

4 Methodes & onderzoeksuitvoering

4.4 Dispersievectoren macrofauna

4.4.2 Fauna in maaisel

Dit experiment werd uitgevoerd op de Berghofweide waar op 20 juli 2010 als reguliere beheermaatregel gemaaid werd (figuur 4.2). De insectenfauna in de vegetatie voor en na maaien werd bemonsterd met behulp van piramidevallen (figuur 4.3). Deze vallen zijn gemaakt van een stalen constructie, bekleed met donker worteldoek en hebben een open grondoppervlak van 50x50 cm. Bovenop bevindt zich een opening die uitmondt in het doorzichtige

vangreservoir. Het vangreservoir werd gevuld met een formaline oplossing (5%) waaraan een druppel zeep was toegevoegd. Aan de onderzijde van de piramideval bevind zicht een rand die de grond in kan worden

geduwd/gegraven om de val af te sluiten van de omgeving. Tevens werden de vallen met tentharing in de grond verankerd. De werking van piramidevallen berust op de nijging van de meeste insecten om actief het licht op te zoeken, waardoor insecten zelf naar de top van de piramide kruipen. Zo komen zij in het vangreservoir terecht waar ze niet meer zelf uit kunnen komen.

Figuur 4.2: Overzicht van de opzet van het maai-experiment op de

Berghofweide. Met strepen zijn de locaties van de potvallen (71, 73, 76 en 77) aangegeven. De locaties waar piramidevallen werden geplaatst zijn aangegeven met genummerde stippen.

Figure 4.2: Overview of the Berghofweide site. Locations of pitfall traps are indicated with numbered lines, piramid traps are indicated with numbered dots. The Green area’s represent unmown control plots, the blue area’s were mown with a reciprocal blademower. The rest of the site was mown using a circular mower.

Verspreid over het terrein werden enkele gebieden afgezet die niet gemaaid zouden worden. Hier werden vijf clusters van vier piramidevallen uitgezet (controle behandeling), zodanig dat de vegetatie vóór het uitzetten van de vallen zo min mogelijk verstoord werd. Na het uitzetten van de controle gebieden werd de rest van het terrein gemaaid. Twee stukken werden gemaaid met behulp van een frees met een dubbelwerkende messenbalk (Agria 5500) (figuur 4.4). De breedte van de messenbalk bedroeg 1, 35 m. De op deze wijze gemaaide vegetatie werd handmatig op rillen geharkt met hooiharken waarna op vijf locaties een piramideval op de ril werd gezet (messenbalk maai behandeling). Naast elke piramideval werd een tweede val geplaatst die aan de bovenzijde was dichtgemaakt. Alle vegetatie onder de piramideval werd er handmatig ingeschoven waarna de val aan de onderkant werd afgesloten met een vuilniszak die langs de randen stevig werd

dichtgeplakt (handmatig transport behandeling).

Figuur 4.3. Een

piramideval uitgezet op een grasril na het maaien op de Berghofweide (links) en het

vangreservoir bovenop een piramideval gevuld met formaline (rechts).

Figure 4.3: Piramid trap at Berghofweide (left) with the collecting unit filled with formalin on top (right).

Het grootste deel van de Berghofweide werd gemaaid met behulp van een tractor met cyclomaaier (Lely schijvenmaaier splendimo 240 hd classic) (figuur 4.4). Deze cyclomaaier maait over een breedte van 2.40 meter naast de tractor, met behulp van 6 schijven waar op elke schijf 2 messen zijn gemonteerd. De vegetatie die met de cyclomaaier werd gemaaid werd op rillen geharkt met behulp van een tractor met hooischudder/hark (Vicon HS 360). Deze machine is ook in staat om verschillende rillen samen te voegen zodat een ril ontstaat die meermaals de basis werkbreedte van de hark is. Ook op deze rillen werden op vijf locaties, verspreid over het terrein

piramidevallen geplaatst (cyclomaaier maai behandeling). Één dag na het maaien werd de vegetatie die met de cyclomaaier gemaaid was verzameld met een kleine opraapwagen en naar verschillende locaties afgevoerd. Op een van die locaties, de Dolkesberg nabij Oud Valkenburg, eigendom van

Natuurmonumenten, werden monsters genomen als machinale

transportbehandeling. Het maaisel werd uit de opraapwagen gekiept op een groot stuk landbouwplastic. Op dezelfde wijze als voor de handmatige transport behandeling werd een op het oog vergelijkbare hoeveelheid

vegetatie als in de andere behandelingen in de piramideval geschoven waarna de piramideval aan de onderzijde werd afgesloten met een vuilniszak en tape. De piramidevallen van beide transportbehandelingen werden direct na het vullen naar de werkschuur van Staatsbosbeheer in het Gerendal gebracht waar ze op de binnenplaats werden geplaatst en de vangreservoirs werden geïnstalleerd. Na één week werden de piramidevallen geleegd. Het maaisel onder elke piramideval werd verzameld om het drooggewicht te kunnen bepalen. Bij de piramidevallen in het ongemaaide deel werd de vegetatie van één piramideval per cluster op maai-hoogte afgeknipt en eveneens

verzameld. Het verzamelde maaisel werd gedurende tenminste 72 uur gedroogd in een stoof bij een temperatuur van 80ºC. Daarna werd het

maaisel gewogen. Bij grote hoeveelheden maaisel per piramideval werd al het maaisel voor het drogen gewogen (natgewicht) en werd een subsample gedroogd. De verhouding tussen natgewicht en drooggewicht van dit

subsample werd gebruikt om het drooggewicht van het totale maaiselmonster te berekenen. Aan de hand van het drooggewicht van de vegetatie werd het volume maaisel omgerekend naar de oppervlakte waarvan het maaisel afkomstig was om zo een eerlijke vergelijking van dichtheden te kunnen maken. Voor deze omrekening werd gebruik gemaakt van het maaisel van de ongemaaide behandeling waarvan bekend was dat deze van een oppervlak van 50x50 cm afkomstig was. Het drooggewicht van deze vegetatie bedroeg 285 g/m2 (± 22 g/m2). Voor het drogen werden de monsters handmatig uitgezocht en gecontroleerd op aanwezigheid van faunasoorten om er zeker van te zijn geen soortgroepen te missen. Deze vangsten werden enkel gebruikt om aanwezigheid van groepen vast te stellen en zijn niet

meegenomen in de statistische analyse ter vergelijking van de verschillende methoden. Alle vangsten van de piramidevallen werden overgezet op 70% alcohol en later op het lab gesorteerd tot op orde of familie.

Figuur 4.4: De tractor met cyclomaaier (links) en de messenbalk (rechts) in bedrijf tijdens het maai-experiment. (Foto’s: Jan Kuper (links) en Toos van Noordwijk (rechts))

Figure 4.4: The circular mower (left) and reciprocal blade mower (right) in action. Pictures: Jan Kuper (left) and Toos van Noordwijk (right))

Om een beeld te krijgen van de faunagroepen die tijdens het maaien wel in het gebied aanwezig zijn, maar niet in de vegetatie zitten (en dus ook niet in de piramidevallen gevangen worden) zijn aanvullend potvalbemonsteringen uitgevoerd. Op vier gemaaide locaties werden potvalseries geplaatst (zie metingen 2008 voor de methode), zowel voorafgaand aan het maaien (6 juli – 20 juli) als na het maaien (21 juli – 4 augustus). Ook deze vangsten werden overgezet op 70% alcohol en later op het lab gesorteerd tot op orde of familie.