• No results found

De familie van Jenny kende men niet; ze zullen zich wel gehandhaafd hebben in Auschwitz

12 febr.

‘Qui dort dîne.’ Verpleger in het ziekenhuis, heb ik wél officieus een bed alleen in

het dokterskamertje - al is het een steeds bedreigde plaats - maar ik derf, wat mijn

ex-collega's allen aan emolumenten verdienen, met een beetje werk in het kamp.

Er wordt namelijk, ten behoeve van alle ex-keukenmensen, door Theo eten naar

het kamp gestuurd. Vandaag voor 't eerst hoorde ik daarvan, en kwam zojuist een

uur te laat om ervan te krijgen... het Stubbencommando was me nog liever. Vannacht,

in mijn droom terecht, maar voor de realiteit zeer te onpas, morste ik uit het

urinepotje, en een deel van de gevaarlijke inhoud viel op de onderbuurman dr. K.

Groot misbaar, en ik ben verbaasd dat ik er nog niet uit ben gezet. Het cadeau van

een injectiespuit aan dr. M., die hier leider is en niet oncorrupt, zal wel geholpen

hebben. Zeer smartelijk herinner ik me de aardappelpuree, en het vlees, het vlees,

en alles wat zo lekker en overvloedig was dat ik me van begin tot einde overeten

heb, in keukenIII... Het infecte hongerwater smaakt helaas al béter dan het lekkerste

hapje daarginds. En nu is er geen mogelijke uitweg meer. Dagelijks zie ik wat er

nog met ons gebeuren kan: de patiënten op zaal mankeert doorgaans niets dan

eten. Alle rantsoenen zijn ¾ geworden

van wat ze waren; met kuch 1 week doen in plaats van 6 dagen, vroeger 5. We zijn

al achter met brood. Op zaal: verluisde bevuilde skeletten, in lompen liggend, die

het niet meer warm kunnen krijgen. Wat moet ik doen met het bevuilde en verluisde

ondergoed dat ik een patiënt uittrek? Bagage mag niet onder de bedden liggen. Ik

pak het voorzichtig aan, en gooi het weg. De man gaat toch dood. Ik zou ze allen

met gerust geweten doodmaken, ware het niet a) dat m'n ouders bijna in dezelfde

positie zijn, b) dat de oorlog toch theoretisch snel kan aflopen, en c) totaal uitgeputte

mensen nog op het nippertje zijn ausgetauscht. Komt er niets van transport, dan

weet ik niet hoe we nog gered moeten worden. De man van Gerda B. blijkt naast

me op deze bank te liggen; hij is onwel geworden. Nu moet ik me gaan scheren, de

vaat wassen en de kussensloopjes van dr. K.; mijn winterhanden kunnen niet tegen

het koude water.

Had ik maar vrienden hier, dan konden we er samen om lachen. Mesritz heeft

hier wel pech gehad: hij werd juist voor de keuken uitgezocht toen men merkte dat

hij rookte. Hij werd juist - buiten z'n weten - het broodcommando ingeloodst, en

kwam met een attest voor licht werk voor den dag! Bijna rijp voor het ziekenhuis,

ging hij hier als ariër weg; naar ik hoop ontmoet hij Flap. Het meisje Louise ging op

Mischlingtransport, zich met buikloop bevuilend en in slechte conditie. De diamantairs

zijn voor een deel ‘terug’, in hetKLhiernaast, zonder kousen of winterkleding, in

zelfs voor hier deplorabele staat. De sterfte stijgt progressief.

15 febr.

Ik ben doodmoe, hongerig, en radeloos - maar ergens is een stuk ik, het

allerbelangrijkste, in rust en onaangedaan. Daarmee in overeenstemming een

verregaande parallel tussen vroeger erotisch en huidig etensleven: veel zeuren,

daardoor

kansen bederven, gebrek aan discretie en te weinig onbescheiden. Wat iedereen

kan krijgen, krijg ik niet. I e t s a a n o n s b l i j f t s t e e d s h e t z e l f d e .

Het kamp begint na de verhuizing op orde te komen. De barakken zijn vol

kandidaten voor het crematorium: skeletten, die alleen om eten te halen uit bed

komen. Asfaltpapier ligt niet op het dak; als het regent wordt alles nat, bedden,

dekens, bagage. In mijn eigen barak (waar ik niet slaap) is ook geen licht; op straat

toch nog overal feces.

(Eén nacht heb ik in die barak geslapen, met de nachtbroeder, die ziek was. Hij

had de hele dag al op zijn en mijn deken leggen broeden: toen ik, zoals ik gewoon

ben naakt, mij inrolde, voelde ik de luizen in groten getale over me heen lopen. De

hele nacht bleef ik ze vangen, geen ander middel hebbend om ze dood te krijgen,

dan doodbijten. Als het licht is, kan men ze het best tussen twee nagels vermorzelen.

Des ochtends vroeg ging ik naar de dokterskamer, waar licht brandde, en zocht de

deken kwadrant voor kwadrant af. Toen ontruimde ik een bagagebed, installeerde

mij, en wachtte tot mijn vader wakker werd om hem te vertellen dat ik blijven zou.

Sindsdien was ik de luizen de baas; wat ik overdag opliep, vond ik 's avonds op de

predilectieplaatsen: hals, oksels. Alle lichaamsharen had ik afgeschoren.)

19

Hier op zaal kan ik het niet lang meer volhouden: de kans op iets extra's gaf me

vroeger steeds hoop, nu is er niets meer te verwachten. Pakketten zullen niet meer

komen. Het hongergevoel is van de honger lang niet het belangrijkste facet: het

houdt kort aan, is met minimaal eten te verdrijven. Het belangrijkste is de psychische

verandering, de zogenaamde Verfressenheit, hongerfantasieën en jaloezie

voortbrengend. Het hongergevoel was in de keuken terstond weg, maar de rest

bleef: vandaar het overeten dat ik bleef doen, en de honger direct na het ontslag.

Mams ligt in haar bed en hongert, Paps ook, de laatste, evenals ik, meer over mijn

keukenperiode dan over vroeger nafantaserend: doorgesneden kuch en vlees voor

hem,

lekker eten, toast met suiker, dikke broodpap, warme boterkoek, de zwarte korst

van een brood met dik boter en leverworst voor mij. Nu de Lagerälteste beweert dat

het laatste transport... naar eenKLis gegaan, weet men niet meer wat men hopen

of verwachten kan. De oorlog gaat goed: een zwak optimisme steekt de kop op. Mij

blijft alleen de hoop er iets van te maken dat het spraakapparaat aangenaam

aandoet, al denk ik niet dat het dagboek dit pesthol uitkomt, om van onze hongerdood

- het laatste wat men voor ons in petto hield - de vrienden te verhalen.

Eindnoten:

19 De passage tussen haakjes is zomer '45 toegevoegd, dus vers en nog in de mentaliteit van toen.

Het doodbijten van luizen klonk nog niet vies, maar praktisch.

21 febr.

Eergisteren durfde een stoutmoedigeIPAhet áán: de oorlog heette afgelopen.

God schikte het zó dat ikHet vijfde zegel nu weer kwijt ben; daar ik geen ruilobject

had, had ik het voorlopig te leen, en nu gaf de eigenaar het aan iemand, die zijn

vrouw een detective geleend heeft. Een woedend dispuut over literatuur verscheurde

alle banden met die vent: ik heet discussionunfähig, omdat ik Vestdijk goed, en

bovenal omdat ik Zweig tweederangs kitsch durf noemen. Op deze markt hier heeft

immers alles zijn vaste prijs. Iemand werd erbij geroepen en zei: ‘Zweig hat nur

ganz seriöse Sachen geschrieben.’ Als ik het gezegd had, zou ik er mijn kritiek op

Zweig het zuiverst mee hebben weergegeven. Geen spoor van humor of nuance.

Het is nu een feit dat ik oedeem heb in het gezicht: een ongeschoren Käthe

Krusepoppenboekgezicht kijkt me rozig aan uit de spiegel. Het werk dat ik slordig

doe, waarbij ik te laat kom, et cetera gaat verre boven m'n krachten. Het van alle

kanten toegezeurd worden vreet me van woede op.

We kregen een klein pakketje en ruilden de suiker voor brood; Paps schnorde