• No results found

Factoren die een rol spelen bij studiekeuze

2 Selectie of zelfselectie: een literatuurverkenning

2.2 Het studiekeuzeproces nader bekeken

2.2.2 Factoren die een rol spelen bij studiekeuze

In deze paragraaf bespreken we welke informatie aankomend studenten nodig hebben om een goede studiekeuze te maken.

Geschiktheid voor het hoger onderwijs

Traditioneel worden bij intakeprocedures in het hoger onderwijs cognitieve prestatiemetingen, zoals testscores en behaalde resultaten op de middelbare school (examencijfers of GPA (Grade

Point Average)), gebruikt om de geschiktheid van potentiële

studenten te voorspellen (Niessen & Meijer, 2017). Deze focus op cognitieve prestaties wordt ondersteund door substantieel bewijs dat cognitieve prestaties studiesucces in het hoger onderwijs voorspellen (Richardson, Abraham, & Bond, 2012).

Informatie over hun kansen om succesvol te studeren aan de beoogde opleiding kan voor studenten een belangrijk hulpmiddel zijn in het zelfselectieproces. De zelfselectievraag die hierbij hoort: ‘Kan ik succesvol studeren?’

Geschiktheid voor de lerarenopleiding

Een focus op succeskans in het hoger onderwijs an sich is niet voldoende. Lesgeven is een complex beroep dat meer vereist dan goede academische prestaties. Succesvolle leraren moeten over een breed scala aan vaardigheden en persoonlijke kenmerken beschikken, zoals veerkracht, aanpassingsvermogen, organisatie- en planningsvaardigheden, empathie, communicatievaardigheden (Klassen et al., 2018), culturele gevoeligheid, zelfbewustzijn (Bowles, Hattie, Dinham, Scull, & Clinton, 2014) en

zelfreflectievaardigheden (Davies et al., 2016). In lijn hiermee zijn verschillende selectiemodellen ontworpen die niet alleen

cognitieve vaardigheden, maar ook niet-cognitieve vaardigheden en persoonlijke ervaring als selectiecriteria omvatten (Bowles et al., 2014; Klassen et al., 2017).

33 De niet-cognitieve vaardigheden van leraren zijn misschien zelfs belangrijker voor goede lerarenprestaties dan hun academische prestaties. Duckworth, Quinn en Seligman (2009) ontdekten bijvoorbeeld dat grit, levenstevredenheid en een optimistische verklarende stijl de prestaties van leraren voorspelden en

D'Agostino en Powers (2009) toonden via een meta-analyse aan dat de testscores van leraren slechts zwak gerelateerd waren aan hun lesgeefprestaties. Bieri Buschor en Schuler Braunschweig (2018) beoordeelden de voorspellende validiteit van een competentie-gebaseerd intakeassessment gericht op

communicatie, samenwerking, assertiviteit en motivatie voor onderwijzen en leren. De in het assessment gemeten competenties droegen significant bij aan de leerprestaties na één jaar, terwijl cognitieve vaardigheden, Duitse taalvaardigheden en

wiskundevaardigheden niet significant bijdroegen aan de leerprestaties. Kunter et al. (2013) ontdekten dat de middelbare school GPA van wiskundeleraren slechts in geringe mate bijdroeg aan de prestaties en het plezier in wiskunde van hun leerlingen. De pedagogische en didactische vaardigheden (PCK) en het

enthousiasme van docenten voor lesgeven droegen daarentegen significant bij aan de prestaties van hun leerlingen in de wiskunde.

Om het zelfselectieproces te ondersteunen is het daarom

belangrijk dat aankomende studenten ook wordt gevraagd om na te denken over de vraag of ze over de juiste professionele

vaardigheden beschikken die nodig zijn voor het beroep van leraar of die kunnen leren. De zelfselectievraag die hierbij hoort ‘Kan ik succesvol zijn als leraar?’

Geschikt voor de student als persoon

Tenslotte is het van belang dat aankomende studenten stilstaan bij de vraag of het gekozen beroep daadwerkelijk bij hen past. Daarbij

34

spelen waarden een belangrijke rol. Waarden zijn

persoonskenmerken die stabiel zijn over tijd en context en die zich al op jonge leeftijd ontwikkelen (Verhoeven, Poorthuis, & Volman, 2017). Bardi e.a.(2014) onderzochten de rol van waarden in relatie tot studie- en beroepskeuze. Kernvraag daarbij was of er

zelfselectie plaatsvond op basis van bestaande waarden (value based selfselection) of dat waarden veranderden naar aanleiding van een gemaakte keuze (value socialisation). Mensen blijken keuzes te maken die passen bij hun persoonlijke waarden

waardoor deze waarden verder versterkt worden. Er is inderdaad toenemend bewijs dat studenten in dezelfde studies op elkaar lijken wat betreft persoonlijkheid en waardenoriëntatie (Porter & Umbach, 2006).

Thomas e.a. (2016) onderzochten of drie studentengroepen (lerarenopleiding, economie en social work) bij de start van hun studie verschilden in waardenoriëntaties voor twee voor sociale studies relevante waarden: onbevooroordeeld handelen en

egalitaire waarden. Studenten economie scoorden significant lager voor beide waarden dan studenten van de lerarenopleiding en social work. Thomas e.a. (2016) constateerden ook dat de groep studenten social work veel homogener bleek te zijn wat betreft waardenoriëntatie dan de aankomend leraren. Ze concludeerden op basis daarvan dat zelfselectie in de lerarenopleiding niet altijd probleemloos lijkt te verlopen: er kiezen studenten voor het beroep van leraar met een niet-passende waardenoriëntatie. Dit zou verklaard kunnen worden uit het gegeven dat studenten aan lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs vanuit twee verschillende soorten motivatie kunnen kiezen voor de opleiding: vanuit een sociaal motief om bij te dragen aan de ontwikkeling van jongeren, of vanuit een intrinsieke interesse in het (school)vak.

35 Mensen kunnen altruïstische, intrinsieke of extrinsieke motieven hebben om leraar te worden (Balyer & Özcan 2014, Yüce et al. 2013, Bergmark et al. 2018, Thomson, Turner, & Nietfeld 2012, Kyriacou & Coulthard 2000). Altruïstische motieven komen voort uit een sociaal verlangen om een positieve impact te hebben op de samenleving en op het leven van jongeren. Intrinsieke motieven komen voort uit het werk zelf: lesgeven aan jonge mensen en een persoonlijke interesse in het onderwerp hebben. Deze motieven hangen nauw samen met persoonlijke waarden van kandidaten (Watt et al., 2012). Extrinsieke motieven zijn externe factoren, zoals salaris, werkzekerheid en lange vakanties. Deze externe motieven hebben een ‘personal utility value’ (Watt et al. 2012, Fokkens-Bruinsma & Canrinus 2012) en zijn niet zozeer geworteld in de werk zelf of de impact ervan op de samenleving.

Er zijn aanwijzingen dat intrinsieke motieven verband houden met een gezonde, ambitieuze manier van omgaan met de eisen van een onderwijsfunctie (Reichl et al. 2014). Verschillende auteurs melden dat een sociale oriëntatie een belangrijke voorspeller is voor een succesvolle carrière als leraar. (Denzler & Wolter 2008, Watt et al. 2012, Kaub et al. 2016, Roloff Henoch et al. 2015. Dit geeft aan dat studenten met intrinsieke en altruïstische motieven meer kans hebben om de uitdagingen van het beroep van leraar aan te kunnen. Van studenten aan een lerarenopleiding is een focus op altruïstische en intrinsieke motieven daarom gewenst.

Dat betekent dat voor succesvolle zelfselectieprocessen het van belang is dat potentiële studenten inzicht hebben in hun eigen motieven- en waardenstructuur en deze vergelijken met de waarden die kenmerkend zijn voor het beroep van leraar (Porter & Umbach 2006, Thomas et al. 2016). Bovendien zouden opleidingen in intakeprocedures met name studenten die een meer

36

oriënteren op de sociaal-maatschappelijke kant van het beroep, in de hoop dat dat nog een bijdrage kan leveren aan het proces van zelfselectie.

2.3 Conclusie: drie sleutelvragen bij zelfselecties