• No results found

4 Vertalen gegevens mestgebruik naar modelinvoer

4.2 Toedelen fracties aan dierlijke mest

4.3.1 Extrapolatie naar de historische periode

Voor het modelsysteem Fase 3 is gebruik gemaakt van gegevens van het mestgebruik voor de periode 1940-2000 uit het modelsysteem STONE. Deze gegevens zijn geschat voor het landelijk schaalniveau. Met behulp van dit historisch geschat mestgebruik is door het modelsysteem STONE de fosfaatvoorraad in de bodem berekend. Deze berekende fosfaatvoorraad is vervolgens getoetst aan gemeten fosfaatvoorraden. Als de berekende fosfaatvoorraden afweken van de gemeten waarden is het historisch mestgebruik aangepast, zodat de berekende fosfaatvoorraden overeenkwamen met de gemeten waarden (Groenendijk et al., in prep.). Deze methode is uitgevoerd op landelijk schaalniveau. Hierdoor kan op het schaalniveau van de pilotgebieden de berekende fosfaatvoorraad nog afwijken van de gemeten fosfaatvoorraad en in het verlengde hiervan kan dus ook het geschat historisch mestgebruik afwijken van het werkelijk historisch mestgebruik in de gebieden. Omdat er geen betrouwbare gegevens met betrekking tot het mestgebruik voor de historische periode verzameld konden worden (zie hoofdstuk 3), is de correctie van het historisch mestgebruik met behulp van gemeten fosfaatvoorraden, toegepast op het schaalniveau van de vier pilotgebieden. Hierbij zijn voor alle vier gebieden de meetgegevens uit het landelijk meetnet LSK gebruikt. Voor de gebieden waar ook op regionaal schaalniveau gemeten fosfaatvoorraad beschikbaar waren, zijn tevens deze meetgegevens gebruikt om het historisch mestgebruik op regionaal schaalniveau te corrigeren. De gemeten fosfaatvoorraad in de bodem wordt vergeleken met de door het modelsysteem berekende fosfaatvoorraad voor de vier onderscheiden landgebruikvormen (referentiesituatie). Bij een onderschatting van het fosfaatgehalte wordt de hoeveelheid dierlijke mest over de initialisatieperiode van het modelsysteem (1941 t/m 1985) opgehoogd zodat het berekende fosfaatgehalte overeenkomt met het gemeten fosfaatgehalte. Bij een overschatting van het fosfaatgehalte wordt eerst de hoeveelheid kunstmestgiften over de initialisatieperiode naar beneden gebracht. Als dit niet voldoende is, worden ook de dierlijke mestgiften verlaagd. Voor een uitgebreide beschrijving van de methodiek wordt de lezer naar de systeemanalyse Fase 3 vergeleken (Roelsma et al., 2008; Siderius et al., 2008; Kroes et al., 2008; Jansen et al., 2008).

4.3.1.1 Drentse Aa

Voor het stroomgebied van de Drentse Aa zijn alleen de meetgegevens uit LSK beschikbaar (Finke et al, 2001). Medio 2009 komen tevens aanvullende meetgegevens voor het fosfaatgehalte in het gebied van de Drentse Aa beschikbaar.

In tabel 4.3 zijn de gemeten en berekende fosfaatgehalten voor de bovenste 50 cm van de bodem weergegeven. Tevens is de berekende fosfaatophoping voor de bovenste 50 cm van de bodem in tabel 4.3 weergegeven. De berekende fosfaatophoping wordt de referentiesituatie genoemd. Voor het stroomgebied van de Drentse Aa wordt het fosfaatgehalte voor grasland in de referentiesituatie licht overschat en voor maïs en natuur onderschat. Voor bouwland komt het berekende fosfaatgehalte overeen met het gemeten fosfaatgehalte. Voor het gebied de Drentse

Aa zijn voor de maïsgronden de dierlijke mestgiften verhoogd. Voor grasland en bouwland zijn de (kunst)mestgiften juist verlaagd. Voor natuurgronden wordt in Fase 3 geen aanpassing gedaan.

Tabel 4.3 Gemeten en berekende fosfaatgehalte (50 percentielwaarde) voor de bovenste 50 cm van de bodem voor het stroomgebied van de Drentse Aa

P-gehalte bovenste 50 cm (kg.ha-1 P)

Bron

grasland maïs bouwland natuur

Referentiesituatie (berekend) 2093 1886 2089 532

LSK (gemeten) 2003 2048 2047 820

4.3.1.2 Schuitenbeek

Voor het stroomgebied Schuitenbeek zijn twee bronnen van meetgegevens voor fosfaat in de bodem beschikbaar:

 Landelijke Steekproef Kaarteenheden/LSK (Finke et al, 2001).

 Bestrijding Overmatige Algenbloei Randmeren/BOVAR (Breeuwsma et al, 1989).

In tabel 4.4 zijn de gemeten fosfaatgehalten voor de bovenste 50 cm van de bodem voor beide bronnen weergegeven. Het is opvallend dat de meetgegevens van beide studies sterk verschillen. De meetwaarden van BOVAR liggen voor de landgebruikvormen grasland, maïs en bouwland hoger dan de metingen van LSK. Voor natuur vallen de metingen van BOVAR echter lager uit in vergelijking tot LSK. Gezien de veel hogere monsterdichtheid van de BOVAR studie worden deze gegevens voor het stroomgebied van de Schuitenbeek representatiever en betrouwbaarder geacht dan de LSK gegevens.

Tabel 4.4 Gemeten en berekende fosfaatgehalte (50 percentielwaarde) voor de bovenste 50 cm van de bodem voor het stroomgebied Schuitenbeek

P-gehalte bovenste 50 cm (kg.ha-1 P)

Bron

grasland maïs bouwland natuur

Referentiesituatie (berekend) 1936 5476 2446 611

LSK (gemeten) 2062 1958 2099 623

BOVAR (gemeten) 3242 4366 5577 391

Uit tabel 4.4 kan worden afgeleid, dat voor maïsland het fosfaatgehalte in de referentiesituatie wordt overschat. Voor grasland en bouwland vindt een onderschatting plaats. Op basis van bovenstaande gegevens zijn voor het Schuitenbeek gebied de dierlijke mestgiften voor grasland en bouwland verhoogd. Voor maïsland zijn de kunstmestgiften verlaagd. Voor natuurgronden wordt in Fase 3 geen aanpassing gedaan.

4.3.1.3 Krimpenerwaard

Voor de polder Krimpenerwaard zijn alleen de meetgegevens uit LSK beschikbaar (Finke et al, 2001). Medio 2009 komen tevens aanvullende meetgegevens voor het fosfaatgehalte in de polder Krimpenerwaard beschikbaar.

In tabel 4.5 zijn de gemeten en berekende fosfaatgehalten voor de bovenste 50 cm van de bodem weergegeven. De berekende fosfaatophoping blijkt in de landbouwgebieden hoger te liggen dan de meetgegevens van LSK. Voor de landgebruikvormen grasland, maïs en bouwland wordt de fosfaatophoping in dit gebied overschat, hoogstwaarschijnlijk mede door de toepassing van landelijke gegevens bij regionale toepassingen. Voor natuur wordt de fosfaatophoping onderschat (tabel 4.5).

Tabel 4.5 Gemeten en berekende fosfaatgehalte (50 percentielwaarde) voor de bovenste 50 cm van de bodem voor de polder Krimpenerwaard

P-gehalte bovenste 50 cm (kg.ha-1 P)

Item

grasland maïs bouwland natuur

Referentiesituatie (berekend) 2395 3734 3467 1760

LSK (gemeten) 1992 2034 2067 1933

Op basis van bovenstaande gegevens zijn voor het gebied Krimpenerwaard de kunstmestgiften voor grasland, maïs en bouwland verlaagd. Voor natuurgronden wordt in Fase 3 geen aanpassing gedaan.

4.3.1.4 Quarles van Ufford

Voor het bemalingsgebied Quarles van Ufford zijn twee bronnen van meetgegevens voor fosfaat in de bodem beschikbaar:

 Landelijke Steekproef Kaarteenheden / LSK (Finke et al, 2001).

 Deelproject Monitoring Stroomgebieden ‘fosfaatophoping in Quarles van Ufford’

(Walvoort et al., in voorbereiding)

In tabel 4.6 zijn de gemeten fosfaatgehalten voor de bovenste 50 cm van de bodem voor beide bronnen weergegeven. Tevens is de berekende fosfaatophoping voor de bovenste 50 cm van de bodem in tabel 4.6 weergegeven. De berekende fosfaatophoping wordt de referentiesituatie genoemd. Het is opvallend dat de fosfaatophoping volgens de regionale studie een stuk hoger blijkt te liggen dan op basis van de LSK meetgegevens. Hetzelfde werd ook voor het gebied de Schuitenbeek gevonden (zie paragraaf 4.3.1.2). De lagere fosfaatmetingen in LSK wordt wellicht mede veroorzaakt dat voor LSK slechts één meetpunt in het gebied Quarles van Ufford ligt. Gezien de veel hogere bemonsteringsdichtheid van de regionale studie worden deze als representatiever en betrouwbaarder geacht dan de LSK metingen.

Tabel 4.6 Gemeten en berekende fosfaatgehalte (50 percentielwaarde) voor de bovenste 50 cm van de bodem voor het bemalingsgebied Quarles van Ufford

P-gehalte bovenste 50 cm (kg.ha-1 P)

Bron

grasland maïs bouwland natuur

Referentiesituatie (berekend) 1643 3801 2712 1181

LSK (gemeten) 2292 2291 2270 2068

Uit tabel 4.6 kan worden afgeleid, dat voor maïsland het fosfaatgehalte in de referentiesituatie wordt overschat. Voor grasland en bouwland vindt een onderschatting plaats. Op basis van bovenstaande gegevens zijn voor het gebied Quarles van Ufford de dierlijke mestgiften voor grasland en bouwland verhoogd. Voor maïsland zijn de kunstmestgiften verlaagd. Voor natuurgronden wordt in Fase 3 geen aanpassing gedaan.