• No results found

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;

vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;

vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken15 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan vinden geen activiteiten (bedrijvigheid en/of vervoer) plaats die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig

stikstofdioxide

jaargemiddelde concentratie

40 μg/m³ vanaf 11 juni 2011

24-uurgemiddelde concentratie

max. 35 keer per jaar meer dan 75 μg/m³

tot en met 10 juni 2011

24-uurgemiddelde

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);

de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);

bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);

de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);

het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;

een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de

grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De Milieudienst regio Alkmaar (MRA) heeft ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek16 (zie bijlage 11) uitgevoerd. In het onderzoek zijn met behulp van het rekenprogramma CAR II luchtkwaliteitsberekeningen uitgevoerd voor de belangrijkste wegen in en om het plangebied voor de prognosejaren jaren 2010 en in en om het plangebied geen overschrijdingen plaatsvinden van de

grenswaarden uit de Wlk. De hoogst berekende concentraties bevinden zich langs de Breelaan (Plein-Stationsstraat). Het gaat om een jaargemiddelde concentratie voor NO2 van 25,3 μg/m³ in 2010. Voor PM10 geldt in datzelfde jaar een jaargemiddelde concentratie van 22,7 μg/m³ en 5 overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde grenswaarde waar 35 overschrijdingen per jaar zijn toegestaan. De berekende concentraties langs de overige onderzochte wegen zijn lager dan langs het onderzochte wegvak van de Breelaan. Aangezien direct langs de wegen ruimschoots wordt voldaan aan grenswaarden uit de Wlk zal dit ook in de rest van het plangebied het geval zijn.

Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt slechts enkele beperkte ontwikkelingen mogelijk. Het gaat voornamelijk om vervanging en beperkte uitbreiding van bestaande functies. Aangezien het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen, blijven de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruimschoots onder de grenswaarden.

Conclusie

Langs wegen in en om het plangebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk. De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Ter plaatse van het plangebied is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaatmilieu.

4.6 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor een verkennend bodemonderzoek nodig is om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen en om te onderbouwen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Milieudienst regio Alkmaar (MRA) heeft historisch onderzoek gedaan naar de locaties waar nieuwe ontwikkelingen middels dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt (zie bijlage 12).

Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voor enkele beperkte uitbreidingen geldt dat in de vergunningenfase wordt beoordeeld of een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is.