• No results found

Externe veiligheid

In document Bestemmingsplan Huize Het Oosten (pagina 33-49)

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met

gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's.

9W0530/R/903357/Rott Bestemmingsplan Huize Het Oosten

22 oktober 2010 - 26 - Ontwerpbestemmingsplan

behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.

Bevi

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De norm voor het plaatsgebonden risico is

vastgesteld op 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en

sporthallen, is dit een richtwaarde.

Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit wordt in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren

(LPG-tankstations, opslag van gevaarlijke stoffen (PGS 15) en ammoniakkoelinstallaties) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de

veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden.

Het Bevi bevat geen wettelijke grenswaarde voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het gebied rondom de inrichting. Er is een oriëntatiewaarde bepaald, die aangeeft wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1000 doden vallen, voldoende klein is. Dit geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er nog sprake is van een voldoende veilige situatie. Bij voorkeur blijft het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert - kort gezegd - in ieder geval:

• het aantal personen in het invloedsgebied;

• het groepsrisico;

• de mogelijkheden tot risicovermindering;

• de alternatieven;

• de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;

• de mogelijkheid tot zelfredzaamheid.

Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het

bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf.

Onderzoek

De risicokaart geeft een overzicht van relevante risicobronnen in de omgeving. Zie figuur 8 voor een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied. Hieruit valt op te maken dat de spoorlijn Utrecht-Amersfoort op een afstand van ongeveer 240 meter van Huize Het Oosten is gelegen. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Huize Het Oosten ligt buiten het invloedsgebied van de spoorlijn. Er zijn in de omgeving van de planlocatie ook geen ondergrondse

buisleidingen aanwezig. Tevens zijn er geen stationaire risicovolle inrichtingen aanwezig, waarvan de risicocontouren reiken tot aan het plangebied.

Figuur 8: Uitsnede risicokaart.

Resultaten

De situatie ten aanzien van externe veiligheid is goed. Er zijn vanuit dit aspect geen belemmerende factoren voor de nieuwbouw van Huize Het Oosten.

5.5 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.

Onderzoek

Om te bezien of de bodem geschikt is voor de beoogde nieuwbouw is door Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd

(rapportnummer: 150673, 24 juni 2009). Het bodemonderzoek is door de milieudienst beoordeeld. Het gedeelte van het perceel waar de nieuwbouw is gepland, is onderzocht

9W0530/R/903357/Rott Bestemmingsplan Huize Het Oosten

22 oktober 2010 - 28 - Ontwerpbestemmingsplan

inwendig gereinigd en afgevuld met zand. De tank is KIWA-gesaneerd. Tijdens de saneringswerkzaamheden zijn in de bodem rondom de tank geen verontreinigingen aangetroffen.

Op het westelijk deel van het perceel is Fugro Ecolyse b.v. een verkennend

bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer: B-6563/110, 31 mei 1996), waaruit blijkt dat in 1996 een bovengrondse opslagtank aanwezig was. Voorts zijn in de bovenlaag van de bodem licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetroffen. Ter plaatse van de bovengrondse opslagtank is een licht verhoogd gehaIte aan minerale olie (zware oliesoort) vastgesteld. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Op het oostelijk deel van het perceel is eveneens door Fugro Ecolyse b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnummer: 87020370, 17 december 2002), waaruit blijkt dat de onderlaag van de bodem licht verontreinigd is met minerale olie en het grondwater licht is verontreinigd met lood en chroom. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Op basis van deze gegevens en de

nieuwbouwplannen is een bodemonderzoek uitgevoerd conform de onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie.

In totaal zijn negentien boringen uitgevoerd, waarvan een aantal met een grotere diepte vanwege de parkeerkelder. De bodem bestaat ter plaatse voornamelijk uit zand. Tijdens de veldwerkzaamheden is het bodemmateriaal beoordeeld op afwijkingen, zoals puin of aardolieproducten. Afgezien van enkele puinbijmengingen in de toplaag zijn geen bijzonderheden waargenomen. Na de analyse van de bodemmonsters is gebleken dat de toplaag van de bodem licht is verontreinigd met kwik, lood, zink, PAK en PCB. De vastgestelde verontreinigingen met enkele zware metalen en PAK worden wel vaker in bewoonde gebieden vastgesteld en kunnen derhalve als verhoogd achtergrondgehalte worden beschouwd. Een oorzaak voor de vastgestelde lichte verontreiniging met PCB is niet direct voorhanden.

Het grondwater aan de noordzijde van het perceel is licht verontreinigd met koper. Het grondwater aan de zuidwestzijde is licht verontreinigd met xylenen. Een licht verhoogd gehalte aan een of meerdere zware metalen wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Een oorzaak voor het licht verhoogd gehalte aan xylenen is niet voorhanden.

Resultaten

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging

milieuhygiënisch gezien geen bezwaar bestaat tegen de toekomstige nieuwbouw. De eventueel vrijkomende grond van de toplaag is mogelijk toepasbaar als 'woongrond'; de vrijkomende grond van de onderlaag alsmede van de dieper gelegen bodemlaag is mogelijk vrij toepasbaar. Voordat de grond daadwerkelijk kan worden hergebruikt, dient de grond conform het Besluit bodemkwaliteit te worden onderzocht.

5.6 Water

Inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de

waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets

resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Beleidskader

Voor waterbeheer zijn de volgende beleidsnota’s van belang: Nationaal Waterplan (Rijk), provinciaal waterhuishoudingsplan (provincie Utrecht), de Keur, Waterbeheerplan 2010-2015, waterstructuurvisie deel 1 Visie op lange termijn, nota Dempingen, nota Oeverinrichtingen, Rioleringsnota Afkoppeling hemelwater, Beleidsplan secundaire waterkering en beweidingsnota en het Lokaal Waterplan van de gemeente De Bilt. Het beleid is gericht op kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater (schoon watertracé) en het streven naar een duurzaam watersysteem en -beheer.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Waterbeheerplan 2010-2015, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan ‘Water Voorop!’ voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in het beheergebied van De Stichtse Rijnlanden kan worden uitgevoerd. Verder wordt een overzicht gegeven van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe die bereikt kunnen worden.

Het waterbeheerplan 2010-2015 bestaat uit drie delen:

• Strategie:

In dit deel staat beschreven hoe wordt ingespeeld om de klimaatverandering en verstedelijking. Dit deel vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie.

• Beleids- en uitvoeringsplan

In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema’s en zeven vernieuwende projecten. Per thema en

9W0530/R/903357/Rott Bestemmingsplan Huize Het Oosten

22 oktober 2010 - 30 - Ontwerpbestemmingsplan

projecten hebben als doel het toekomstige waterbeheer een impuls te geven. Hierbij gaat het om urgente vraagstukken, complexe samenwerking met andere

maatschappelijke partijen en een groot waterschapsbelang met een grote impact op de lokale bevolking en het bedrijfsleven.

• Achtergronddocument: de Europese Kaderrichtlijn Water

Het waterbeheerplan bevat een achtergronddocument over de Europese

Kaderrichtlijn Water. Hierin staan de verplichte uitwerkingen van deze kaderrichtlijn en staan afspraken tussen verschillende overheden die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Waterstructuurvisie, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

De waterstructuurvisie beschrijft de toekomstvisie van het waterschap. Het gaat om de hoofdlijnen van het waterbeleid voor de lange termijn. Dit is ingegeven door de

klimaatverandering en bodemdaling. Het leidend principe in de Waterstructuurvisie is

‘vasthouden, bergen, afvoeren’. Dat betekent dat meer water in de grond moet kunnen infiltreren en dat meer gebieden worden aangewezen voor waterberging. Andere belangrijke veranderingen in het waterbeheer in de 21ste eeuw bestaan uit water als ordenend principe meenemen in ruimtelijke plannen, meer ruimte voor water in de stad houden, het combineren van diverse functies met water en watervervuiling aan de bron aanpakken.

De Keur

Voor het bestemmingsplan is het gestelde in de Keur van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing. De handhaving van de Keur is in handen van HDSR. Voor het Keurgebied gelden verbods- en gebodsbepalingen tot het onderhoud en gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengronds als in de grond. In de Keur wordt een aantal nota’s genoemd waarin de algemene gedragsregels,

ontheffingsbepalingen en voorwaarden staan waarmee een Keurontheffing verkregen kan worden.

Lokaal Waterplan De Bilt (2002)

Het Lokaal Waterplan De Bilt (oktober 2002) is op initiatief van de gemeente De Bilt en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ontstaan. Het is door zowel de gemeenteraad als het bestuur van het Hoogheemraadschap vastgesteld in oktober 2002. De provincie Utrecht en Hydron Midden-Nederland hebben beide actief

geparticipeerd in de planvorming. Het waterschap HDSR heeft ook de belangen van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en waterschap Vallei en Eem gewaarborgd. Deze waterschappen bestrijken beiden ook een (klein) deel van het grondgebied van de gemeente De Bilt. Dit heeft geresulteerd in een breed gevormd en gedragen lokaal waterplan. De Bilt was de eerste gemeente in de provincie Utrecht die een dergelijk plan opgesteld heeft.

Het waterplan geeft het toekomstige beleid aan voor de inrichting en het gebruik van water. Voorop staan de integrale benadering voor het creëren van een aangenaam leefklimaat voor mens en dier en daarnaast een optimale beleving en duurzame gebruikswaarde van het watersysteem. Er is een aantal duurzaam waterbeheer doelstellingen uitgewerkt, op basis waarvan streefbeelden voor de lange termijn zijn geformuleerd voor de onderscheiden gebieden binnen de gemeente. In totaal worden 58 concrete maatregelen voorgesteld om op termijn die streefbeelden te benaderen. Het

plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het gebied met het streefbeeld

‘Verborgen Water’. Deze benaming is gekozen, aangezien sprake is van snelle infiltratie in de zandige bodem. Dit betekent dat er zich weinig water aan de oppervlakte bevindt.

Verder wordt in het Lokaal Waterplan voorgesteld om in ieder bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In het waterplan worden geen concrete maatregelen voorgesteld ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan.

Bestaande situatie: waterhuishouding en waterketen

Waterstaatkundig gezien ligt het bestemmingsplangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). In het gebied is het HDSR verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en

waterkwantiteitsbeheer en de waterkeringen. De gemeente is als bevoegd gezag voor het bestemmingsplan en verantwoordelijke voor de inzameling van afvalwater en afstromend hemelwater bij de inrichting van de waterhuishouding betrokken. De provincie is verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer en beoordeelt het

bestemmingsplan. Op waterhuishoudkundig vlak vraagt zij tevens advies van de andere waterbeheerders.

Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. Er is dus geen water met een recreatieve gebruikswaarde, landschappelijke waarde of ecologische waarde aanwezig.

De locatie bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Het rioolstelsel in het plangebied is een gemengd stelsel. Het hemelwater wordt dus niet apart afgevoerd.

Bergbezinkleidingen en rioolpersleidingen komen in het plangebied niet voor.

Voor de beschrijving van de bodemopbouw en grondwaterstroming is de

grondwaterkaart van Nederland van de dienst Grondwaterverkenning TNO, kaartblad 31 oost, 32 west, 38 oost, 39 west, uitgave 1978, gehanteerd. Uit de kaart met

geohydrologische profielen blijkt dat er vanaf maaiveld tot circa 5 m-mv middel tot uiterst fijn zand voorkomt. Dit zandpakket ligt op een grindig, matig grof tot matig fijn

zandpakket dat zich tot meer dan 10 m-mv uitstrekt.

Uit de isohypsenkaart met de stijghoogten in het eerste watervoerende pakket blijkt dat de grondwaterstromingsrichting zuidwestelijk is.

Door van Dijk Geo- en milieutechniek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 150673, juni 2009). Uit het veldwerkonderzoek is gebleken dat de bodem ter plaatse vanaf maaiveld tot minimaal 3,5 m-mv bestaat uit zand. Ten tijde van de

uitvoering van de veldwerkzaamheden is de grondwaterstand vastgesteld op 2 m-mv. In figuur 9 is het grondwaterstandsverloop weergegeven van een peilbuis uit het DINO bestand van TNO die zich op circa 400 meter ten oosten van het plangebied bevindt.

Uit het afkoppelplan van de gemeente de Bilt (DHV, 2005, kenmerk RBSE-20043087) blijkt dat de locatie in een inzijgingsgebied ligt met een inzijging van circa 1 mm per dag.

In dit afkoppelplan is ook aangegeven dat de gemeente in dit gebied streeft naar ondergrondse en bovengrondse infiltratie.

9W0530/R/903357/Rott Bestemmingsplan Huize Het Oosten

22 oktober 2010 - 32 - Ontwerpbestemmingsplan

Figuur 9: Grondwaterstand TNO peilbuis 32C0570.

Aandachtspunten watersysteem

Het uitgangspunt van een goede waterhuishouding is gebaseerd op de volgende twee drietrapsstrategieën.

Voor waterkwantiteit geldt:

• ter plaatse vasthouden en infiltreren,

• elders in het gebied bergen;

• afvoeren.

De gemeentelijke instrumenten die hiervoor worden ingezet zijn het rioleringsplan en het afkoppelplan. Daarnaast kan het watersysteem worden behouden of worden verbeterd door bij ruimtelijke (her)ontwikkeling als uitgangspunt aan te houden dat dit

waterneutraal moet gebeuren.

Voor waterkwaliteit geldt:

• vervuiling voorkomen;

• verschillende kwaliteiten scheiden;

• vuil water (laten) zuiveren.

Ook hier zijn afkoppelen en infiltreren, het aanleggen van een gescheiden stelsel en bestrijding van diffuse bronnen de door de gemeente in te zetten instrumenten. Bij de bouw moet gebruik worden gemaakt van duurzame niet-uitlogende materialen.

Toekomstige situatie: waterhuishouding en waterketen

Op de locatie is na sloop van een deel van de bestaande bebouwing (de

Rembrandtflats) nieuwbouw van een drietal woonblokken voorzien. Figuur 10 toont de voetprint van bebouwing en verhardingen in de bestaande en nieuwe situatie.

Figuur 10 Voetprint gebouwen en terreinverhardingen.

In de toekomst is er door beoogde nieuwbouw een toename van (3770 - 3560 =) 210 m² aan verhard oppervlak. Daarbij is het plan voornemens om de 227 m² aan

parkeerhavens in te richten met graskeien, waardoor het verhard oppervlak netto zelfs afneemt.

Riolering

Het huidige huishoudelijk afvalwater blijft aangesloten op het bestaande gemengde stelsel. De droogweerafvoer ten gevolge van de uitbreiding is beperkt.

Omgang met hemelwater

Het compenseren van verhard oppervlak is nodig bij een toename van meer dan 500 m². De geplande nieuwbouw leidt maximaal tot een toename aan verhard oppervlak van 210 m². Er hoeft dus niet gecompenseerd te worden. Daarnaast zal bij het bestraten met graskeien op het parkeerterrein het verhard oppervlak netto zelfs afnemen. De

ontwikkelaar van dit complex heeft de ambitie om extra duurzame maatregelen te nemen, om het hemelwater direct naar de bodem te leiden door middel van het plaatsen van infiltraatkratten in de bodem.

Grondwater

De geplande parkeergarage wordt verdiept uitgevoerd. Voor de aanleg zal een tijdelijke verlaging van de grondwaterstand nodig zijn. Deze werkzaamheden zijn meldingplichtig of vergunningplichtig. Alvorens wordt begonnen met de bouw van de parkeergarage, wordt contact opgenomen met de sector Vergunning en Handhaving - Branchegericht van de provincie Utrecht. In ieder geval zijn de volgende uitgangspunten van belang:

• De kelder mag niet zodanig aangelegd worden dat er een permanente onderbemaling nodig is. Kelders die (deels) aangelegd worden onder de grondwaterspiegel, dienen waterdicht te worden uitgevoerd.

• Indien bij de aanleg van de kelder slechtdoorlatende lagen (bijvoorbeeld klei of veenlagen) worden doorgraven, dienen deze lagen weer afgedicht te worden, zodat

9W0530/R/903357/Rott Bestemmingsplan Huize Het Oosten

22 oktober 2010 - 34 - Ontwerpbestemmingsplan

• Eventueel aanwezige verontreinigingen mogen niet verder worden

verplaatst/verspreid als gevolg van de aanlegactiviteiten (b.v. tijdelijke bemaling) of de eindsituatie (bijvoorbeeld door vergraving van scheidende lagen).

Bouwmaterialen

Bij de keuze van de bouwmaterialen wordt rekening gehouden met eventueel uitlogen van stoffen naar het (grond)water. Materialen waarbij dit op kan treden, worden niet gebruikt.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verbodsbepalingen. Het toetsingskader voor deze vrijstellingen is geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur, de AMvB artikel 75.

Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is

vrijstelling mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor

vrijstelling mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor

In document Bestemmingsplan Huize Het Oosten (pagina 33-49)

GERELATEERDE DOCUMENTEN