• No results found

Exploitatieactiviteiten: Productie, handel en transport van energie

In document Nationale Energieverkenning 2014 (pagina 143-147)

Afbakening van benaderingswijzen Scope ‘Waargenomen activiteiten’

6.2 Exploitatieactiviteiten: Productie, handel en transport van energie

In deze sectie wordt dieper ingegaan op de productie, handel en transport van energie, met andere woorden de exploitatie van energie. De energievoorziening in Nederland is een voorwaarde voor het functioneren van de nationale en ook de Europese economie. Daarnaast dragen de exploitatiesectoren ook zelf bij aan het bruto binnenlands product, de werkgelegenheid en de export. De exploi- tatiesectoren omvatten de olie- en gaswinning, de aardolie-industrie (raffinaderijen), de productie en handel van elektriciteit en warmte op basis van fossiele energiebronnen, de exploitatie van netwerken voor aardgas en elektriciteit, de groothandel in aardolieproducten, de benzinestations en de productie van hernieuwbare energie. Dit laatste betreft ook exploitatie van hernieuwbare energie-installaties in de landbouw, afvalsector, etc.

Olie- en gaswinning genereert de meeste toegevoegde waarde De olie- en gaswinning levert binnen de energiesector met 3,3 procent veruit de grootste bijdrage aan het bbp (Figuur 6.2). De toegevoegde waarde omvat aanzienlijke marges die winnings- bedrijven kunnen bedingen en die deels door de rijksoverheid worden afgeroomd (aardgasbaten). De winning van aardgas is een belangrijke inkomstenbron voor de overheid via de aardgasbaten11

(15,2 miljard euro in 2013; 10,7 miljard euro in 2010). De resterende Nederlandse aardgasvoorraden nemen elk jaar af en de toename met nieuwe voorraden is beperkt. In jaren met koude winters is er veel vraag naar aardgas, zowel vanuit het binnenland als uit de ons omliggende landen, waardoor er meer gas wordt gewonnen. Het jaar 2013 kende een relatief koude winter en lente waardoor er een grotere vraag was naar aardgas voor ruimteverwarming. De delf- stoffenwinning produceerde toen 6,9 procent meer dan in 2012 en genereerde 7,0 procent meer toegevoegde waarde in volumetermen. De aardgasprijzen zijn in die periode juist gedaald met 3 procent. De productiewaarde van aardgas in lopende prijzen steeg met 4 procent tot meer dan 20 miljard euro. De delfstoffenwinning levert gas aan onder andere de energiebedrijven, andere (industriële) grootver- bruikers en het buitenland. Vooral de buitenlandse afzet nam toe. De Nederlandse aardoliewinning is beperkt in vergelijking met de gaswinning. In 2013 is de werkgelegenheid bij de olie- en gaswinning flink gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. De extra werkgele- genheid is met name gecreëerd bij de exploratiewerkzaamheden.

11 Aardgasbaten bestaan hier uit dividend, vennootschapsbelasting en concessierechten.

Figuur 6.2 Bijdrage exploitatiesectoren aan het bbp (lopende prijzen).

Realisatie (2001 – 2013) volgens waargenomen activiteit, projectie (vanaf 2014) volgens trend modelbenadering

Onder invloed van afnemende gasproductie, zowel van het Groningenveld als van kleine velden, gaat de sector op termijn

krimpen. In de raming is er van uitgegaan dat de sterkere afname vooral na 2020 gaat plaatsvinden. Dit biedt voorlopig zekerheid voor de markt en de rijksfinanciën. De toegevoegde waarde blijft echter sterk bepaald door de gasprijsontwikkeling in Europa. Per saldo gaat de toegevoegde waarde op korte termijn dalen, rond 2020 weer stijgen waarna rond 2025 een structurele daling inzet (Figuur 6.3). Op die termijn valt ook de werkgelegenheid substantieel terug.

De oliesector stagneert

Nederland heeft een aantal grote olieraffinaderijen, met name in het Rijnmondgebied. De aardolie-industrie produceert voor een groot deel motorbrandstoffen voor met name de Europese markt. Daarnaast is een deel van de productie bestemd als grondstof voor de petrochemische industrie. Rijnmond is verder het belangrijkste Noordwest-Europese handelscentrum voor olieproducten. Veel opslag12 en blending van olieproducten vindt in Rijnmond plaats. De

doorvoer van steenkool, ruwe aardolie en aardolieproducten naar het Duitse en Belgische achterland speelt een belangrijke rol. De groothandel neemt een deel van deze handelsstromen voor haar rekening. De Nederlandse aardolie-industrie en de groothandel in fossiele brandstoffen laten beiden een redelijk stabiel economisch beeld zien, zowel qua werkgelegenheid als qua bijdrage aan het bbp.

12 Er zijn geen gegevens van economische betekenis van opslag en blending beschikbaar. De cijfers voor de groothandel geven naar verwachting een indicatie hiervan. 0 1 2 3 4 5 6 2001 2005 2010 2015 2020 2025 2030 Bijdrage aan bbp (percentage)

Productie hernieuwbare energie

Groothandel in fossiele brandstoffen en tankstations Exploitatie netwerken elektriciteit en aardgas

Productie en handel elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen en kernenergie, handel in elektriciteit en aardgas

Aardolieraffinaderijen

Figuur 6.3 Werkgelegenheid exploitatieactiviteiten. Realisatie (2001 – 2013)

volgens waargenomen activiteit, projectie (vanaf 2014) volgens trend modelbenadering

De toekomst van de sector is onzeker. Het Europese beleid op de vraag naar benzine en diesel heeft invloed op de afzet van de raffinagesector. Zowel door zuiniger wegverkeer als op termijn

door het gebruik van andere energiebronnen voor transport zoals biobrandstoffen en elektriciteit. Daarnaast wordt de positie van de raffinagesector door diverse ontwikkelingen bedreigd, met name door nieuwe raffinagecapaciteit in het Midden-Oosten, de sterke positie van de Noord-Amerikaanse raffinagesector en een overschot aan Europese raffinagecapaciteit, waarvan de configuratie soms ongelukkig aansluit op de vraag en aanbod in de markt. De import van ruwe olie gaat afnemen, maar grote interregionale handel in olieproducten blijft volgens IEA (2013) stabiel. Er gaan wel investeringen plaatsvinden in verdere ontzwaveling van stookolie voor zeeschepen ten gevolge van internationale afspraken (IMO Marpol) en Europese regelgeving. Naar verwachting stijgt de waarde van de afzet van de raffinagesector daardoor rond 2020 nog wat. De toegevoegde waarde van de oliehandel blijft per saldo stabiel. Door productiviteitsstijging neemt de werkgelegenheid in de oliesectoren echter per saldo af.

De tankstations hebben ook te kampen met de afnemende vraag naar motorbrandstoffen. De marges blijven constant en per saldo groeit de toegevoegde waarde op motorbrandstoffen niet meer. Door efficiencyverbeteringen neemt de werkgelegenheid hier verder af. Tankstations halen een belangrijk deel van de waarde uit de verkoop van overige niet- Energiegerelateerde producten. Een eventuele groei hiervan is buiten beschouwing gelaten. Ook een eventuele rol van tankstations in de infrastructuur voor vervoer op elektriciteit of waterstof is buiten beschouwing gelaten.

0 10 20 30 40 50 60 2001 2005 2010 2015 2020 2025 2030 Werkgelegenheid (voltijdsbanen x1000)

Productie hernieuwbare energie

Groothandel in olie en steenkool en tankstations Exploitatie netwerken elektriciteit en aardgas

Productie elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen en kernenergie, handel in elektriciteit en aardgas

Aardolieraffinaderijen

Energiebedrijven zitten in woelig vaarwater

De sector energiebedrijven (SBI35) maakt uiteenlopende ontwik- kelingen door. De ontwikkelingen verschillen sterk voor de

conventionele elektriciteitsproductie, de productie van hernieuwbare energie, de handel in elektriciteit en aardgas, de netwerkbedrijven en warmtekrachtkoppelingsbedrijven (wkk-joint ventures).

De werkgelegenheid bij de energiebedrijven is sinds 2001 licht gestegen. In 2001 was de productie en handel van elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen nog de grootste werkgever in deze branche. In 2013 is deze positie overgenomen door netwerkbedrijven. Op langere termijn blijft de verwachte werkgelegenheid in de totale bedrijfstak energiebedrijven stabiel. Hernieuwbare energie speelt een beperkte maar toenemende rol in dit geheel. Extra werkgelegen- heid wordt niettemin gecreëerd in hernieuwbare energieproductie buiten de sector energiebedrijven.

Productie en winsten van elektriciteitsbedrijven staan onder druk De conventionele productie en wkk kampt met stagnerende elek- triciteitsvraag en lage elektriciteitsprijzen. De winstgevendheid van gasgestookte installaties staat sterk onder druk en een deel van capaciteit is uit bedrijf genomen. De toegevoegde waarde van het conventionele deel van de sector wordt verwacht de komende jaren sterk te dalen. Hernieuwbare energieproductie en handel kan dit ten dele compenseren.

De toegevoegde waarde van de energiebedrijven is in de periode 2010-2013 licht gekrompen met 1,8 procent. Deze daling kan

verklaard worden door een flinke daling bij de elektriciteitsprodu- centen, terwijl de netwerkbedrijven een stabiel beeld laten zien. De afgelopen jaren hebben de energiebedrijven flink geïnvesteerd in nieuwe gas- en kolencentrales. Dit heeft echter niet geleid tot meer productie en toegevoegde waarde, vanwege de moeilijke marktom- standigheden in de Nederlandse elektriciteitssector (zie hoofdstuk 4). De afschrijvingen op de vaste activa zijn echter wel toegenomen. Daardoor staat het netto exploitatieoverschot13 onder druk en is in

deze periode met 25 procent gedaald. Netwerkbedrijven worden belangrijker

De netwerken bedrijven doen het gemiddeld bezien beter dan de opwekkers en de handelaren. De verkoop van netdiensten is redelijk stabiel en de werkgelegenheid is zelfs iets toegenomen in de periode 2010-2013. Het netto-exploitatieoverschot van de netwerkbedrijven is stabiel in de tijd.

Productie hernieuwbare energie groeit hard, maar is nog relatief klein De bruto toegevoegde waarde van hernieuwbare energieproductie bedroeg 1,3 miljard euro (inclusief subsidies op productie) in 2012. Dit is 4 procent van de totale toegevoegde waarde van de productie, handel en transport van energie in Nederland. In de projecties loopt dit op naar meer dan 10 procent in 2020 tot mogelijk een derde in 2030. De bruto toegevoegde waarde is tussen 2008 en

13 Het netto exploitatieoverschot is het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers, het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer en de afschrijvingen. Dit komt ongeveer overeen met de bedrijfseconomische term winst.

2012 echter slechts licht toegenomen. Dit in tegenstelling tot de productiewaarde van de hernieuwbare energieproductie (in lopende prijzen), die enorm is gestegen. Dit werd met name veroorzaakt door de stijging in de productie van biobrandstoffen, waarvoor in deze periode een aantal productiefaciliteiten in gebruik is genomen. Daarnaast is de toename van de productiewaarde deels een gevolg van stijgende biobrandstofprijzen, waar echter ook een prijsstijging van de input voor de biobrandstoffen tegenover stond.

Meer dan 80 procent van de bruto toegevoegde waarde door hernieuwbare energieproductie wordt gecreëerd met de productie van windenergie en opwekking van hernieuwbare energie uit biomassa. De overige technieken spelen nog steeds een relatief kleine rol. Productie van hernieuwbare energie vindt niet alleen plaats bij de grote energiebedrijven (SBI35), maar voor een groot deel ook bij andere bedrijfstakken. Zo wordt er bijvoorbeeld hernieuwbare energie geproduceerd door landbouwbedrijven, de afvalsector en de industrie. Daarnaast produceren ook huishoudens energie met houtkachels en zonnepanelen. Het aandeel hernieuwbare energie dat buiten de huidige sector energiebedrijven (SBI35) wordt geproduceerd is aanzienlijk. Zonne-energie, kleinschalige hernieuwbare biomassa en warmtetechnologie worden op termijn waarschijnlijk niet in een afzonderlijk energiebedrijf ondergebracht. De productie van biobrandstoffen is wel te beschouwen als de hoofd- activiteit van de betreffende bedrijven.

In document Nationale Energieverkenning 2014 (pagina 143-147)