• No results found

Experimentele behandelingen experiment III Voedsel vergaring en bereiding voedsel voor kweekproef

In document Fosfaattoevoeging heide (pagina 30-33)

3.2 Effectmeting bodem en plantchemie

3.3.6 Experimentele behandelingen experiment III Voedsel vergaring en bereiding voedsel voor kweekproef

In de onderzoekplots is vegetatie verzameld dat als voedsel is aangeboden in de kweekproef. Zowel Struikhei als grassen en zegges (Pijpestrootje en Pilzegge waren de dominante soorten gras resp. zegge in de onderzoekplots) zijn verzameld. Vegetatiemonsters zijn in bulk verzameld in de 5 verschillende onderzoekplots en samen genomen per behandelingscombinatie (P+ ; Dol+; P-; Dol- ), waarbij de heide- en grassen/zegges (hierna: grasachtigen) monsters apart zijn gehouden voor verwerking. Vegetatie is op twee momenten tijdens de proef verzameld. Bij een van de

verzamelacties is abusievelijk van 1 van de 5 plots een verwisseling van de P –behandelingen opgetreden. P+ en P- behandelingen zijn hier omgewisseld (als gevolg van een verkeerde markering op de kaart); de Dol behandelingen zijn wel juist bemonsterd. Dit heeft potentieel tot een verdunning van het P-effect in de vegetatie van ongeveer 20% geleid.

De vegetatiemonsters zijn vervolgens 48 uur op 70 oC gedroogd en vervolgens vermalen. Tenslotte

is het gemalen plantenmateriaal van struikhei en grasachtigen gemengd in een 50-50% massa verhouding. Bij het mengsel is per 15 gram voedsel 45 ml agar oplossing (5g agar/l) toegevoegd, vervolgens gedroogd in een droogstoof en tot handzame vegetatiebrokjes gesneden (Afb. 3.3). De verkregen voedselbrokjes werden tijdens de kweekproef meteen als voedsel herkend en gegeten. Het verkregen gemalen plantmateriaal (Struikhei en grasachtigen apart) is ter aanvulling eenmalig geanalyseerd op chemische samenstelling door middel van zure destructie en vergeleken met de uitgebreidere mei-bemonsteringen van de vegetatie (zie paragraaf 3.2 voor methoden).

Afb. 3.3. Gemalen plantenmateriaal is door middel van een 0.5% Agar oplossing aan elkaar “gelijmd”, gedroogd en tot handzame brokjes verwerkt.

Afb. 3.3. dried and finely ground plant material has been “glued” together by means of adding a 0.5% Agar solution, dried and cut into smaller food pellets.

19 Inzet kweekproef veldkrekels

In eerste instantie was het de bedoeling om dit experiment in het veld uit te voeren, door krekels in kooien in de proefvlakken te zetten en de gewichtsverandering in de tijd te volgen. Er is tijdens de uitvoering van het project gekozen om van deze opzet af te stappen, aangezien op dit moment niet alle proefvlakken voldoende vegetatiebedekking hebben om deze proef in uit te voeren. De vegetatiebedekking in de P behandelde plots was na twee jaar net voldoende om een kooi experiment in uit te voeren. De niet P bemeste plots zijn echter nog onvoldoende bedekt met planten om deze proef in uit te voeren. Door de lage bedekking is het risico op uitdroging en bijgevolg sterfte van de Veldkrekels te hoog, bovendien zijn de verschillen in vegetatiebedekking op dit moment ook te beschouwen als een aanvullende ongewenste “behandeling” die ook invloed kan uitoefenen op de uitkomsten van een dergelijke proef. Om deze reden is gekozen voor een proef onder gecontroleerde omstandigheden. Een ander bijkomend voordeel is dat onder een gecontroleerde opstelling ook het reproductiesucces bepaald kan worden, door het tellen van het aantal uitgekomen eieren.

Veldkrekels werden als laatste of voorlaatste nimfstadium verzameld in het Nationaal park Hoge Veluwe, voornamelijk in en rondom het Braamsveldje en de voormalige rollerbanen rondom Eikenhoutbergen.

Verzamelde mannetjes en vrouwtjes zijn in het kweeklaboratorium apart gezet in afzonderlijke kweek-containers, en willekeurig verdeeld over de verschillende voedselbehandelingen. De kweekcontainer was hetzelfde als beschreven voor experiment I en II, de enige aanpassing betrof het vullen van de bodem van de kweekcontainer met 2-3 cm zandig substraat om ei-afzet mogelijk te maken.

Na vervelling tot adult zijn de vrouwtjes nog twee weken apart gehouden van de mannetjes, om de invloed van eventuele verschillende voorgeschiedenis in het veld te minimaliseren. Van veldkrekels is bekend dat zij na de vervelling in het adulte stadium de meeste reserves opbouwen voor het produceren van eieren. In deze twee weken post-vervelling namen de vrouwtjes nog fors in gewicht toe, tussen 40 en 50% van het gewicht meteen na vervelling tot adult (zie resultaten, paragraaf 0). In totaal zijn 14 vrouwtjes per behandeling ingezet, totaal dus 56 vrouwtjes voor het totale experiment. Voedsel en kweek-containers werden tweemaal per week vervangen, om overmatige vervuiling tegen te gaan, maar met name om de eieren die in het zandsubstraat waren afgezet ongestoord te laten ontwikkelen. Gedurende de ei-ontwikkelingsperiode werden de kweek- containers twee maal per week met en leidingwater besproeid om uitdroging van de eieren te voorkomen. Twee tot twee en een halve week na het overplaatsen van de vrouwtjes verschenen de jonge nymfen in de kweekbakken.

Na twee weken post-vervelling op de voerbehandelingen te hebben geleefd zijn de mannetjes bij de vrouwtjes gezet voor bevruchting van de vrouwtjes. In eerste instantie zijn de mannetjes gedurende een volle week in gezelschap van de vrouwtjes geweest. Nadat bleek dat er in deze eerste week veel mannetjes ten prooi vielen aan vraatzuchtige vrouwtjes, is dit aangepast.

Mannetjes werden in de daaropvolgende periode voor slechts 1 dag bij een vrouwtje geplaatst. Dit had het gewenste effect, hierna trad geen kannibalisme meer op, en bevruchting vond ook in die kortere periode plaats; spermatoforen waren zichtbaar aanwezig.

Gedurende de looptijd van het experiment zijn op de dagen dat individuen overgezet werden naar een schone kweekbak met vers voer, de individuen en het verse voedsel gewogen (tijdens de eileg periode werd 0.9 gram voedsel per keer aangeboden). Helaas bleek het niet mogelijk om de totale hoeveelheid geconsumeerd voedsel te bepalen, aangezien de restanten van het voedsel te

gefragmenteerd (en verspreid over de bak) raakten om nog te kunnen verzamelen. In de meeste gevallen werd het meeste voedsel (>95%) geconsumeerd, wanneer dit niet het geval was, waren de restanten beschimmeld, wat vermoedelijk de reden is geweest voor het niet verder opeten van het voedsel. Er was geen verschil in beschimmelingspercentage van het voedsel tussen de

behandelingen (32,6%; 34,4%;31,0% en 35,5% voor resp P+ Dol+; P+ Dol-; P- Dol+ en P- Dol-), en ook bij beschimmeld voedsel was een substantieel deel van het voedsel geconsumeerd.

OBN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 20

Afb. 3.4 A t/m F. Foto overzicht van het kweekexperiment met Velkrekels (Gryllus campestris). A: overzicht van de kweekopstelling. B: Kweekcontainer met schuilmogelijkheid, voedsel en

watervoorziening. De container is gevuld met vochtig zand om als ei-afzet substraat te dienen. C: detail van man en vrouw velkrekel in kweekcontainer. D: Idem. E: Sporen van afgezette eitjes, zichtbaar als kleine gele staafjes, en sporen van de legboor in het zand. F: Kweekcontainer met 1e stadium nymfen, net uit het ei gekropen.

Afb. 3.4. A-F. Photo overview of the feeding experiment with Field crickets (Gryllus campestris). A: overview of the rearing experiment. B: rearing container with shelter (black tube); food tray and drinking facility. C: detail with male and female in rearing container. D: idem. E: Traces of

deposited eggs near the edge of a container (visible as small yellow rods) and tunnels made by of the ovipositor in the sandy substrate. F: freshly hatched first stage instars in a rearing container.

A

B

C

D

21

4 Resultaten

In document Fosfaattoevoeging heide (pagina 30-33)