• No results found

Evaluatie van de narratief en vergelijking van de communicatiekanalen

Om te bepalen in hoeverre de respondenten de narratief overtuigend vonden, en om in beeld te brengen of er een voorkeur bestond voor één van de twee gebruikte communicatiekanalen, werd de respondenten na het invullen van de vragenlijst gevraagd (een deel van) de narratief te bekijken via het andere communicatiekanaal binnen dit onderzoek. Respondenten die eerst de fotonovelle bekeken, werd gevraagd de video te bekijken en vice versa. Vervolgens werd aan hen enkele evaluatieve vragen over de narratief gesteld en enkele vergelijkende vragen met betrekking tot de fotonovelle en de video (zie paragraaf 3.4.4). In deze paragraaf worden de analyses en resultaten met betrekking tot deze evaluatieve- en vergelijkende vragen uiteengezet.

4.6.1 Overtuigingskracht van de narratief

De overtuigingskracht van de narratief is zowel in de experimentele condities als in de controleconditie gemeten. In de experimentele condities kregen respondenten echter beide communicatiekanalen te zien, waardoor er een vergelijking kon worden gemaakt tussen beide kanalen. In de controleconditie was dit niet het geval, waardoor er geen vergelijking werd gemaakt. Hieronder worden de analyses met betrekking tot de overtuigingskracht van de narratief in beide situaties uiteengezet.

79 Experimentele condities

De overtuigingskracht van de narratief is in de experimentele condities gemeten met twee stellingen. Afhankelijk van in welke experimentele conditie de respondent was ingedeeld, luidden deze stellingen: “The first story I read/saw is more convincing than the second story I read/saw” en “After reading/seeing the first story I felt more compelled to do something about being overweight than after reading/seeing the second story”. In de fotonovelleconditie leidde dit tot de variabele ‘overtuigingskracht van de fotonovelle ten opzichte van de video’. In de videoconditie leidde dit tot de variabele ‘overtuigingskracht van de video ten opzichte van de fotonovelle’.

Omdat er op deze manier niet getoetst kon worden welk kanaal door alle respondenten in de experimentele condities het meest overtuigend werd gevonden, is besloten om voor de analyses een deel van de resultaten om te polen met het doel één nieuwe variabele te maken. Deze variabele luidde: overtuigingskracht van de fotonovelle ten opzichte van de video. In de analyse van deze variabele werd de antwoordmogelijkheid 3 - op een schaal van 1 tot 5 - beschouwd als neutraal. Van een respondent met een score van 3 werd verwacht dat zij de communicatiekanalen even overtuigend vond. In de analyse gaf een score van groter dan 3 aan dat respondenten de fotonovelle overtuigender vonden dan de video. Een score van kleiner dan 3 betekende dat respondenten de video overtuigender vonden dan de fotonovelle. Gemiddelden en standaarddeviaties van de variabele worden weergegeven in tabel 17.

N M SD

Overtuigingskracht van de fotonovelle t.o.v. de video

Fotonovelleconditie 51 3.28 1.23

Videoconditie 49 2.47 1.28

Totaal 100 2.89 1.31

Tabel 17: Aantal respondenten, gemiddelden en standaarddeviaties voor de overtuigingskracht van de fotonovelle ten

opzichte van de video in de twee condities afzonderlijk en samen (schaal 1-5).

Uit tabel 17 blijkt dat respondenten in de fotonovelleconditie gemiddeld vonden dat de fotonovelle overtuigender was dan de video (M = 3.28, SD = 1.23) Respondenten in de videoconditie vonden gemiddeld dat de video overtuigender was dan de fotonovelle (M = 2.47, SD = 1.28).

Om te onderzoeken of de overtuigingskracht van de fotonovelle of van de video significant afweek van de neutrale score 3, is voor de variabele overtuigingskracht van de fotonovelle ten opzichte van de video een One-Sample T-Test uitgevoerd. Uit de resultaten van deze toets bleek geen significant effect (t(99) = -.876, p = .383). Hieruit kan worden opgemaakt dat het totale gemiddelde van de variabele ‘overtuigingskracht van de fotonovelle ten opzichte van de video’ niet significant afwijkt van de neutrale waarde 3. Dit duidt aan dat de respondenten zowel de fotonovelle als de video niet significant meer overtuigend vonden.

Om te bekijken of conditie een significante invloed had op deze variabele, is een ANOVA uitgevoerd. In deze variantieanalyse werd conditie als onafhankelijke variabele getoetst tegenover de overtuigingskracht van de fotonovelle ten opzichte van de video als afhankelijke variabele. Omdat de uitkomsten van deze analyse beinvloed konden worden door demografische kenmerken als leeftijdscategorieën, etniciteit, het aantal kinderen van de respondent, BMI, tevredenheid over eigen lichaam en gezondheidsgeletterdheid, zijn deze variabelen in de analyse verwerkt als onafhankelijke variabelen naast conditie.

Uit de resultaten van de analyse bleek geen univariaat hoofdeffect van conditie op de afhankelijke variabele te bestaan. Er werden daarnaast ook geen univariate hoofdeffecten gevonden van leeftijdscategorieën, etniciteit, gezondheidsgeletterdheid, tevredenheid over het eigen lichaam, het aantal kinderen en de BMI van de respondent op de afhankelijke variabelen. Uit de ANOVA waarin

80 conditie werd gecombineerd met de variabelen die mogelijk invloed hadden, bleek dat er tevens geen univariate interactie-effecten gevonden konden worden.

Controleconditie

In de controleconditie werd de overtuigingskracht van de narratief wederom gemeten met twee stellingen. In deze conditie werden twee groepen respondenten onderscheiden, namelijk respondenten die alleen de fotonovelle bekeken en respondenten die alleen de video bekeken. Er werd geen vergelijking gemaakt tussen beide narratieven. De stellingen luidden (afhankelijk van welke narratief bekeken werd): “I think this booklet/video is convincing” en “I think this booklet/video is a good way for the government to inform people about being overweight and/or obese”. In de controleconditie waarbij de fotonovelle bekeken werd, leidde dit tot de variabele ‘overtuigingskracht controleconditie fotonovelle’. In de controleconditie waarbij de video werd bekeken, leidde dit tot de variabele ‘overtuigingskracht controleconditie video’. Gemiddelden en standaarddeviaties van beide variabelen worden weergegeven in tabel 18.

N M SD

Overtuigingskracht van de narratief Controleconditie met fotonovelle 27 4.24 .93

Controleconditie met video 23 4.57 .46

Totaal 50 4.39 .76

Tabel 18: Aantal respondenten, gemiddelden en standaarddeviaties voor de overtuigingskracht van de narratief in de twee

groepen binnen de controleconditie afzonderlijk en samen (schaal 1-5).

Uit tabel 18 blijkt dat respondenten die de video bekeken, de overtuigingskracht van deze video gemiddeld hoger beoordeelden (M = 4.57, SD = .46) dan de mate waarin respondenten die de fotonovelle lazen, deze fotonovelle beoordeelden (M = 4.24, SD = .93).

Om te onderzoeken of de gemiddelde overtuigingskracht van de narratief – ongeacht medium - significant afweek van de neutrale score 3, is voor deze variabele een One-Sample T-Test uitgevoerd. Uit deze toets bleek een significant effect (t(49) = 12.855, p < .001). Hieruit kan worden opgemaakt dat het totale gemiddelde van de variabele overtuigingskracht van de narratief significant afwijkt van de neutrale waarde 3. Aangezien de respondenten in beide conditie een score gaven van groter dan 3 bleek dat zij de overtuigingskracht van de narratief significant overtuigender vonden ten opzichte van de neutrale waarde 3.

Om te bekijken of conditie een significante invloed had op deze variabele, is een ANOVA uitgevoerd. In deze variantieanalyse werd conditie als onafhankelijke variabele getoetst tegenover de overtuigingskracht van de narratief als afhankelijke variabele. Omdat de uitkomsten van deze analyse beinvloed konden worden door demografische kenmerken als leeftijdscategorieën, etniciteit, het aantal kinderen van de respondent, BMI, tevredenheid over eigen lichaam en gezondheidsgeletterdheid, zijn deze variabelen in de analyse verwerkt als onafhankelijke variabelen naast conditie.

Uit de ANOVA bleek geen univariaat hoofdeffect van conditie op de overtuigingskracht van de narratief. Er werden daarnaast ook geen univariate hoofdeffecten gevonden van leeftijdscategorieën, etniciteit, gezondheidsgeletterdheid, tevredenheid over het eigen lichaam, het aantal kinderen en de BMI van de respondent op de overtuigingskracht van de narratief. Uit de ANOVA waarin conditie werd gecombineerd met de variabelen die mogelijk invloed hadden, bleek dat er tevens geen univariate interactie-effecten gevonden konden worden.

4.6.2 Evaluatie van de inhoud van de narratief

Naast de overtuigingskracht van de narratief werden de respondenten uit de controleconditie ook enkele evaluatieve vragen gesteld over de inhoud van de narratief. Zo konden respondenten op een

81 vijfpuntsschaal aangeven in hoeverre zij de narratief interessant, educatief en vermakelijk vonden. De antwoorden op deze drie vragen zijn vervolgens samengevoegd tot de variabele ‘evaluatie van de inhoud van de narratief’.

Net als in de voorgaande analyse werd ook bij de analyse van deze variabele onderscheid gemaakt tussen twee groepen respondenten in de controlegroep, namelijk respondenten die alleen de fotonovelle bekeken en respondenten die alleen de video bekeken. Gemiddelden en standaarddeviaties worden per groep en per totaal weergegeven in tabel 19.

N M SD

Evaluatie inhoud van de narratief Controleconditie met fotonovelle 27 4.36 .82

Controleconditie met video 23 4.52 .47

Totaal 50 4.43 .68

Tabel 19: Aantal respondenten, gemiddelden en standaarddeviaties voor de evaluatie van de inhoud van de narratief in de

twee groepen binnen de controleconditie afzonderlijk en samen (schaal 1-5).

Om te bekijken of conditie een significante invloed had op de evaluatie van de narratief, is een ANOVA uitgevoerd. In deze variantieanalyse werd conditie als onafhankelijke variabele getoetst tegenover de evaluatie van de inhoud van de narratief als afhankelijke variabele. Omdat de uitkomsten van deze analyse beinvloed konden worden door demografische kenmerken als leeftijdscategorieën, etniciteit, het aantal kinderen van de respondent, BMI, tevredenheid over eigen lichaam en gezondheidsgeletterdheid, zijn deze variabelen in de analyse verwerkt als onafhankelijke variabelen naast conditie.

Uit de ANOVA bleek geen significant univariaat hoofdeffect van conditie op de evaluatie van de inhoud van de narratief. Er werden daarnaast ook geen univariate hoofdeffecten gevonden van leeftijdscategorieën, etniciteit, gezondheidsgeletterdheid, tevredenheid over het eigen lichaam, het aantal kinderen en de BMI van de respondent op de evaluatie van de inhoud van de narratief. Uit de ANOVA waarin conditie werd gecombineerd met de variabelen die mogelijk invloed hadden op de evaluatie, bleek dat er tevens geen univariate interactie-effecten gevonden konden worden.

4.6.3 Evaluatie van de lengte van de narratief

Om na te gaan of de lengte van de narratief voor de respondenten goed was of aangepast zou moeten worden, is de respondenten in alle condities de volgende stelling voorgelegd: “This booklet/video is:”. Alle respondenten kregen dezelfde antwoordopties, namelijk: 1 = Too long, 2 = Too short, 3 = Good like this. In de analyse van deze evaluatie zijn vervolgens de antwoorden van respondenten in de fotonovelleconditie en van respondenten in de controleconditie met de fotonovelle samengevoegd en verwerkt als de variabele ‘evaluatie van de lengte fotonovelle’. De antwoorden van respondenten in de videoconditie en van respondenten in de controleconditie met de video zijn samengevoegd en in de analyse meegenomen als variabele ‘evaluatie van de lengte video’. De evaluatie van de lengte van de narratief wordt in aantallen respondenten weergegeven per communicatiekanaal en per totaal in tabel 20.

N Te lang Te kort Goed

Evaluatie lengte van de fotonovelle 78 15 6 57

Evaluatie lengte van de video 72 11 6 55

Totaal 150 26 (17.3%) 12 (8%) 112 (74.7%)

Tabel 20: Evaluatie van de lengte van de narratief in aantallen respondenten voor de fotonovelle en de video afzonderlijk en

82 Om te bekijken of er een significante verschil bestond in de evaluatie van de lengte van de narratief binnen de twee groepen is een chi-kwadraat toets uitgevoerd. In deze toets werd conditie – met de waarden fotonovelle en video – getoetst tegenover de evaluatie van de lengte van de narratief. Uit de resultaten van deze analyse bleek dat er geen significant verband bestond tussen conditie en de evaluatie van de lengte van de narratief (X2 (2) = .412, p = .814).

Om te bekijken of er een significant verschil bestond in de evaluatie van de lengte van de narratief wanneer de resultaten van beide condities werden samengevoegd, is een tweede chi-kwadraat toets uitgevoerd. Hieruit bleek een significant verschil te bestaan in de evaluatie van de lengte van de narratief van alle respondenten (X2 (2) 117.28, p < .001). Respondenten beoordeelden de lengte van de narratief significant vaker als ‘goed’ in vergelijking met de beoordeling ‘te lang’ of ‘te kort’ (X2 (1) = 35.52, p < .001). Ook bleek dat respondenten de narratief significant vaker ‘te lang’ vonden dan ‘te kort’ (X2 (1) = 4.44, p = .0351).

4.6.4 Voorkeur voor de fotonovelle of video

Tot slot is gemeten of er een voorkeur voor de fotonovelle of video bestond bij de respondenten in de experimentele condities. Aangezien er in de controleconditie slechts één narratief bekeken werd en er geen vergelijking kon worden gemaakt, is de voorkeur niet bevraagd in deze conditie. De variabele voorkeur voor de fotonovelle of video werd gemeten op een nominale schaal (1 = voorkeur voor de fotonovelle, 2 = voorkeur voor de video en 3 = geen voorkeur). De voorkeur voor een van de communicatiekanalen wordt in aantallen respondenten weergegeven per communicatiekanaal en per totaal in tabel 21.

N Voorkeur fotonovelle Voorkeur video Geen voorkeur

Fotonovelleconditie 51 21 29 1

Videoconditie 49 8 39 2

Totaal 100 29 (29%) 68 (68%) 3 (3%)

Tabel 21: Voorkeur voor de fotonovelle of video in aantallen respondenten voor de experimentele condities afzonderlijk en

samen.

Om te bekijken of het verschil in voorkeur binnen de fotonovellecondities significant verschilde van het verschil in voorkeur binnen de videoconditie is een chi-kwadraat toets uitgevoerd. In deze toets werd conditie – met de waarden fotonovelle en video – getoetst tegenover de voorkeur. Uit de resultaten van deze analyse bleek dat het verschil in voorkeur in de videoconditie significant groter is dan het verschil in voorkeur in de fotonovelleconditie (X2 (2) = 7.595, p = .022). De respondenten in de fotonovelleconditie hadden geen significant verschillende voorkeur (X2 (1) = .98, p = .322). De respondenten uit de videoconditie hadden daarentegen wel een significant verschillende voorkeur (X2 (1) = 19.14, p < .001). Daar koos een significante meerderheid voor het kanaal video.

In een tweede chi-kwadraat toets is bekeken of het totaal van respondenten een significante voorkeur had. Uit de resultaten van de toets bleek er inderdaad een significante voorkeur te bestaan (X2 (1) = 14.88, p < .001). Deze voorkeur ging uit naar de video. In totaal lieten 68 respondenten weten een voorkeur te hebben voor dit kanaal (68%).

83