• No results found

Intermezzo De waterkwaliteit verbeeld

6 Evaluatie en conclusies

Voorgestelde ecologische doelen veelal lager dan de Goede Ecologische Toestand

– Voor de kunstmatige wateren (sloten, vaarten en kanalen) ligt het door de waterbeheerders voorgestelde doelniveau overwegend rond de defaultwaarde van het Goede Ecologisch Potentieel (GEP) van 0,6 op de maatlat voor kunst- matige wateren. Voor de sterk veranderde wateren (rivieren, beken en meren) laten de voorgestelde doelen een grote spreiding zien en ligt het doelniveau over het algemeen tussen de 0,3 tot 0,6 op de maatlat voor sterk veranderde wateren, maar ook lagere waarden komen voor.

Ecologisch doelbereik regionale wateren niet waarschijnlijk; voor Rijkswateren mogelijk binnen bereik

– Ten opzichte van de huidige situatie verbetert de waterkwaliteit in geringe mate. Op basis van de voorgestelde doelen zal naar verwachting in 2027 50 - 60% van de regionale wateren voldoen aan de doelen voor fosfor, het meest sturende element in de zoete oppervlaktewateren.

– Op basis van de voorgestelde doelen neemt in de regionale wateren het doel- bereik voor de afzonderlijke soortgroepen (algen, waterplanten, macrofauna, vissen) in 2027 toe tot maximaal 40 - 60%. Ondanks de verwachte substan- tiële ecologische kwaliteitswinst is volledig doelbereik in 2027 derhalve niet waarschijnlijk. Voor de Rijkswateren zijn de ecologische doelen mogelijk binnen bereik, behalve voor de als natuurlijk aangewezen kustwateren. Beperkte bijdrage aan verbetering watercondities in Natura 2000-gebieden

– Van de twee belangrijkste typen maatregelen, te weten inrichtingsmaatregelen en maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit, kan worden vastgesteld dat circa €2,7 miljard (bijna 40%) van het RWS/regiopakket een grote syner- gie oplevert tussen KRW en beleidsterreinen zoals het waterbeleid 21e eeuw (WB21), het nationale natuurbeleid (ecologische infrastructuur), de Zwem- waterrichtlijn en de Richtlijn Stedelijk Afvalwater.

– Het RWS/regiopakket draagt in beperkte mate bij aan de verbetering van de watercondities in Natura 2000-gebieden. RWS heeft voor het behalen van de Natura 2000-doelen in de Rijkswateren een apart pakket maatregelen opgesteld.

Opgave chemische waterkwaliteit oppervlaktewater lijkt rela- tief beperkt

– Uitgaande van de voorlopige EU normen voor de prioritaire stoffen in opper- vlaktewater, heeft Nederland een beleidsopgave voor zes van de 33 priori- taire stoffen. Het terugdringen van de emissies van deze stoffen vraagt een Europese aanpak. Op basis van de huidige normen voor de Overig Relevante

Stoffen in oppervlaktewater heeft Nederland een opgave voor 6 van de 126 gemeten stoffen.

– In de meeste gevallen is de berekende toxiciteit van de prioritaire en Overig Relevante Stoffen laag. Op slechts enkele locaties wordt een hoge toxiciteit berekend. De effecten van stoffen beneden de detectielimiet (veelal bestrij- dingsmiddelen) blijven bij de berekening van de toxiciteit buiten beeld. – In totaal omvat het RWS/regiomaatregelpakket circa €600 miljoen aan

investeringsmaatregelen die bijdragen aan een verbetering van de chemische oppervlaktewater-kwaliteit, met als meest stofspecifieke maatregel ‘RWZI- vermindering belasting overige stoffen’(€380 miljoen).

KRW-stoffenlijst niet dekkend voor bescherming drinkwater – Er komen in het oppervlaktewater 15 stoffen voor in een concentratie die

hoger is dan de drinkwaternorm en die voor de drinkwaterproductie een probleem vormen. Voor deze stoffen zijn geen KRW-normen voorzien. Daar- naast worden nog 171 stoffen als potentieel bedreigend voor de drinkwater- productie onderkend; 91 stoffen daarvan zijn niet genormeerd. Daardoor leidt de implementatie van de KRW niet tot een kostenbesparing bij de waterzuive- ring ten behoeve van de drinkwaterproductie.

Extra lastenstijging minder dan 0,7%; legitimatie fasering doelbereik tot 2027 onzeker

– De maatregelen voor zowel de regionale wateren als de Rijkswateren worden gefaseerd uitgevoerd: 65% van de investeringen in de regionale wateren en 70% van de investeringen in de Rijkswateren worden voorzien in de periode 2007-2015. Dit betekent feitelijk, dat wordt geanticipeerd op de mogelijkheid het doelbereik met 2 keer zes jaar uit te stellen tot 2027.

– De vraag is of de verwachte extra toename van de waterschapslasten ten gevolge van de KRW (jaarlijks minder dan 0,7% lastenstijging) als dispropor- tioneel kan worden aangemerkt en daarmee voldoende gewicht in de schaal legt om fasering tot 2027 te legitimeren.

Inrichtingsmaatregelen en actief visstandbeheer kosteneffectieve maatregelen

– De focus in het RWS/regiopakket op inrichtingsmaatregelen, vistrappen en RWZI’s is een kosteneffectieve keuze. Hoewel de waterkwaliteit in de periode tot 2027 in beperkte mate verbetert, kan met de voorgestelde maatregelen een duidelijke verbetering van de ecologische kwaliteit worden gerealiseerd. – Voor de regionale wateren blijkt met alleen de inrichtingsmaatregelen (iets

meer dan een kwart van de kosten) 80 - 90% van de verandering in de ecolo- gische kwaliteit (gemiddelde EKR) te kunnen worden gerealiseerd. Daarmee is dit deel van het maatregelpakket kosteneffectiever dan de maatregelen gericht op een reductie van de nutriëntbelasting van het oppervlaktewater (hoofd- zakelijk aanscherping RWZI’s).

– Voor de aanvullende varianten, die zijn gericht op een verdere vermindering van de nutriëntbelasting, zijn de kosten per eenheid gerealiseerde verbetering duidelijk hoger dan voor de RWS/regiovariant.

– Om in de periode tot 2015 of 2027 een verdergaande ecologische verbete- ring te bereiken en een hogere mate van doelbereik te realiseren, zijn vooral aanvullende inrichtingsmaatregelen in lijnvormige wateren (beken, rivieren, vaarten/kanalen en sloten) kosteneffectief. In meren die een voldoende goede waterkwaliteit hebben, is actief visstandbeheer een potentieel kansrijke en (zeer) kosteneffectieve aanvullende maatregel.

Verminderen nutriëntbelasting belangrijk voor beperken impact klimaatverandering

– Klimaatverandering versterkt de negatieve effecten van een hoge nutriëntbe- lasting van het oppervlaktewater. Een verder terugdringen van de nutriëntbe- lasting van het oppervlaktewater is een belangrijke stuurknop om op termijn de invloed van klimaatverandering op de ecologische kwaliteit te verminde- ren. Aangezien in 2027 circa driekwart van de nutriëntbelasting afkomstig zal zijn uit de landbouwgronden ligt er een belangrijk aangrijpingspunt bij zowel de bemestingsintensiteit als bij het beïnvloeden van de uit- en afspoeling door inrichtingsmaatregelen.

6.1

Inleiding

Zoals in hoofdstuk 1 al uiteengezet heeft de voorliggende studie diverse doelen. Dit hoofdstuk gaat in op de mate van doelbereik dat verwacht mag worden op basis van de verwachte ecologische winst (hoofdstuk 4) en op de kosteneffectiviteit van het voorge- stelde RWS/regiomaatregelpakket, mede in vergelijking met de onderzochte aanvullende varianten gericht op verdere vermindering van de nutriëntbelasting. Tevens komen de belangrijkste conclusies aan de orde over de kosten, baten en lasten (hoofdstuk 5) en over de beleidsopgave wat betreft de chemische waterkwaliteit en grondwaterkwantiteit en -kwaliteit op basis van de analyses in de Bijlagen 1 en 2. Afsluitend wordt aandacht besteed aan de belangrijkste onzekerheden rondom de uitvoering van de Ex ante evalu- atie KRW en worden de uitkomsten geplaatst in een breder perspectief van maatschappe- lijke ontwikkelingen en klimaatverandering.

6.2 Ambitieniveau ecologische doelen en verwacht

doelbereik in 2027

Per 27 maart 2008 zijn de gegevens beschikbaar gekomen over de doelen voor de ecologische kwaliteit die de regio’s en RWS hanteren (het Goed Ecologisch Potentieel) en de daarbij ondersteunende GEP-doelen voor de nutriënten fosfor en stikstof (Royal Haskoning, 2008). Voor bijna 90% van de waterlichamen is informatie over het GEP beschikbaar. Informatie over de toestand van de huidige situatie en over de te verwachten

toestand in 2015 ontbreekt nog voor de helft van de waterlichamen (Royal Haskoning, 2008).

GEP-doelen nutriënten: vooral voor sterk veranderde wateren een wisselend beeld In Bijlage 5, Figuren B5.1 en B5.2 is op basis van de beschikbare gegevens de band- breedte van de opgegeven GEP-doelen weergegeven voor de nutriënten fosfor en stikstof in de regionale wateren en de Rijkswateren. Deze figuren laten zien dat voor de kunst- matige wateren (vaarten/kanalen en sloten) een groot deel van de GEP-doelen voor fosfor en stikstof op de default GEP-waarde ligt, met vooral voor de deelstroomgebieden Maas, Rijn-Midden en Rijn-Noord/Eems een duidelijke bandbreedte voor de vaarten/kanalen. Het beeld voor de sterk veranderde wateren (beken, rivieren en meren) is gevarieerder. Opvallend daarbij is dat voor de beken/rivieren in geval van stikstof de voorgestelde doelconcentraties scherper kunnen zijn dan de GET-waarden; voor fosfor worden duide- lijk minder scherpe doelen voorgesteld (Rijn-West). Voor de meren liggen veel van de voorgestelde GEP-concentraties (soms ruim) boven het GET-niveau, met uitzondering van Rijn-West waar voor fosfor in dit watertype ambitieuze doelen worden gesteld.

GEP-doelen ecologie: Goede Ecologische Toestand wordt veelal niet haalbaar geacht In Figuur 6.1 t/m 6.3 zijn de opgegeven ecologische GEP doelen per deelstroomgebied gegeven voor de stromende wateren (beken/rivieren; Figuur 6.1), meren (regionale meren en Rijksmeren; figuur 6.2) en voor de kunstmatige wateren (vaarten/kanalen en sloten; Figuur 6.3).Figuur6.2: Overzicht voorgestelde doelen (Goed Ecologisch Potentieel) per

Maas Rijn-

Midden Noord-Rijn- Eems

Rijn-

Oost WestRijn- Schelde Rijkswater-staat 0,0

0,2 0,4 0,6 0,8

1,0 Ecologische Kwaliteits Ratio Per soortgroep

Spreiding 50% van aantal opgegeven waarden Maximale spreiding                  

Ambitieniveau ecologische kwaliteit beken en rivieren

Middelste waarde (mediaan) Ondergrens waarde Goede Ecologische Toestand

Figuur 6.1 Overzicht voorgestelde doelen (Goed Ecologisch Potentieel) per soortgroep voor de stromende, sterk veranderde wateren (beken en kleine rivieren regionale wateren, rivieren Rijkswateren) per deelstroomgebied. Ondergrens van de Goed Ecologische Toestand (GET) ligt op de waarde 0,6. Bron: Haarman et al. (2008).

soortgroep voor de regionale meren en Rijksmeren per deelstroomgebied. Ondergrens van de Goed Ecologische Toestand (GET) ligt op de waarde 0,6.

Uit figuur 6.1 en 6.2 komt naar voren dat voor de sterk veranderde wateren, de beken, rivieren en de meren, de voorgestelde GEP-doelen voor de soortgroepen overwegend liggen tussen de 0,3 en 0,5 met uitschieters naar boven (maximaal 0,6) en naar beneden (0,2). De door de Rijks- en regionale waterbeheerders voorgestelde ecologische doelen liggen veelal lager dan de Goede Ecologische Toestand.

Voor de kunstmatige wateren (vaarten, kanalen en sloten) is het gehanteerde GEP-niveau over de deelstroomgebieden heen ongeveer gelijk en ligt dicht tegen de landelijke default GEP-waarde van 0,6 aan voor alle kwaliteitselementen (figuur 6.3). Alleen de doelen voor Rijn-Midden wijken voor macrofauna, macrofyten en vissen substantieel af. In Rijn-Midden is echter een aantal kunstmatige wateren aan de natuurlijke maatlat getoetst (ten tijde van de doelbepaling waren de landelijke defaults voor sloten/kanalen nog niet beschikbaar). De gemiddelde GEP-waarden komen daarom lager uit (Royal Haskoning, 2008).

Circa 50 - 60% van de regionale wateren voldoet in 2027 aan de doelen voor fosfor