• No results found

Europese kaderrichtlijn Water (Water Framework Directive)

II.2 G EBIEDSGERICHT NATUUR - EN MILIEUBELEID

II.2.1 Internationaal niveau

II.2.1.9 Europese kaderrichtlijn Water (Water Framework Directive)

De Europese Kaderrichtlijn Water organiseert het integraal waterbeheer op basis van de natuurlijke grenzen van de watersystemen: de stroomgebieden. Per stroomgebied dienen er actieprogramma’s te komen met concrete maatregelen. De richtlijn dient vóór 2003

geïmplementeerd te worden in de Vlaamse wetgeving. Er is momenteel een interdisciplinaire werkgroep opgericht die deze implementatie voorbereidt.

De Kaderrichtlijn beoogt de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap. Het doel hiervan is:

− aquatische ecosystemen, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, dienen te worden beschermd en verbeterd;

− duurzaam gebruik van water wordt aangemoedigd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;

− de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte worden afgezwakt.

Het zwaartepunt van de richtlijn is hierbij vooral gericht op het verbeteren van de milieukwaliteit met als doel het bereiken van een “goede ecologische kwaliteit” in alle oppervlaktewateren. De lat ligt hoog want volgens de richtlijn is de kwaliteit pas goed als “de waarden van de biologische kwaliteitselementen slechts licht afwijken van wat normaal is voor het watertype in onverstoorde staat”. Naast een globale kwaliteitsverbetering wordt er ook expliciet aandacht gevraagd voor het bereiken van een goede kwaliteit in estuaria en kustwateren. Tenslotte dienen de lidstaten voor de bescherming van specifieke soorten of habitatten tegen 2004 een register van beschermde gebieden aan te leggen. Zowel de algemene ecologische kwaliteitsdoelstellingen als de specifieke doelstellingen voor de beschermde gebieden dienen uiterlijk tegen 2015 gerealiseerd te zijn (Schneiders et al. 2001).

Het voorontwerp van decreet betreffende het integraal waterbeleid werd op 19 juli door de Vlaamse regering goedgekeurd. De tekst heeft dus een voorlopig karakter en doorloopt momenteel de adviesprocedures. Intussen hebben de MiNa-Raad (advies 14/10/02) en de SERV (advies 27/11/02) hun opmerkingen gegeven ten aanzien van dit voorontwerp.

In overeenstemming met de Europese Kaderrichtlijn, dat de basis legt voor een gebiedsgericht en geïntegreerd waterbeleid, werden ook in Vlaanderen reeds initiatieven genomen om een Decreet Integraal Waterbeleid uit te werken. Het regeerakkoord van de Vlaamse regering (13/7/99) stelt dat “Het Decreet Integraal Waterbeheer de elementen kwaliteit-kwantiteit-natuur zodanig op elkaar dient af te stemmen dat tegelijk de administratieve en organisatorische integratie en de vereenvoudiging/doorzichtigheid worden gewaarborgd op alle niveaus.”

Een centraal begrip bij de Kaderrichtlijn Water vormt de definitie van “watersysteem”: een samenhangend en functioneel geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems en oevers, met inbegrip van de daarin voorkomende levensgemeenschappen en alle bijhorende fysische, chemische en biologische processen, en de daarbij behorende technische infrastructuur. Daarnaast wordt het territoriale toepassingsgebied van het decreet bepaald, met name de watersystemen gelegen in het Vlaamse Gewest.

Het basisprincipe van geïntegreerd waterbeleid wordt gedefinieerd in het kader van het concept duurzame ontwikkeling. Het doelstellingenkader van het voorontwerp - dat ruimer is dan het kader waarin de Europese Kaderrichtlijn Water voorziet - bevat meerbepaald volgende doelstellingen:

1. de bescherming, de verbetering of het herstel van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo’n wijze dat tegen uiterlijk 22 december 2015 (dit is de door de Kaderrichtlijn Water vooropgestelde datum waartegen de in die richtlijn bedoelde milieudoelstellingen dienen bereikt te worden) een goede toestand van de watersystemen wordt bereikt;

2. het duurzaam beheer van de voorraden aan oppervlakte- en grondwater, onder meer door een duurzame watervoorziening en watergebruik;

3. het voorkomen van de verdere achteruitgang, het verbeteren en herstellen van aquatische ecosystemen van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen en van waterrijke gebieden, onder meer door het behouden en herstellen van de natuurlijke werking van watersystemen, het verwijderen of milderen van versnippering door niet-natuurlijke elementen in en langs watersystemen, het hanteren van technieken van natuurtechnische milieubouw. Binnen dit integraal waterbeheer kadert tevens een beleid inzake vismigratie. Op 26 april 1996 werd door de Ministers van de Benelux Economische Unie een beschikking goedgekeurd inzake vrije migratie van vissoorten in de hydrografische stroomgebieden van de Benelux. Deze beschikking bepaalt dat de lidstaten een programma dienen op te stellen en uit te voeren om vóór 1 januari 2010 vrije migratie mogelijk te maken voor alle vissoorten in alle hydrografische stroomgebieden, ongeacht de beheerder ervan. Het mogelijk maken van vrije vismigratie vormt dan ook één van de subdoelstellingen opgenomen in het voorontwerp van decreet betreffende het integraal waterbeleid. Het begrip zelf wordt, in navolging van artikel 3 van de Benelux-beschikking, ook gedefinieerd in het aangepaste voorontwerp van decreet;

4. het organiseren van de afvoer van oppervlaktewater en hemelwater met het oog op het terugdringen van risico’s op overstromingen die de veiligheid aantasten van vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden;

5. het beheer en ontwikkelen van waterwegen in functie van een milieuvriendelijker transportmodus.

De beginselen van integraal waterbeleid refereren doorgaans aan internationaal erkende milieubeginselen (standstillbeginsel, beginsel van preventief handelen, voorzorgsbeginsel, vervuiler beginsel dat evenwel wordt gedefinieerd als het veroorzaker betaalt-beginsel, enz.). Om een betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke planning te garanderen, wordt overigens bepaald dat watersystemen een mede-ordenend principe betreft in de ruimtelijke ordening.

Een belangrijk instrument van het integraal waterbeleid is de watertoetsregeling. De watertoets geeft uitvoering aan het principe van de integratie door de beoordeling van schadelijke effecten van handelingen of activiteiten op het watersysteem bij het verlenen van vergunningen zoals milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of bij het “machtigen” van werken aan onbevaarbare waterlopen zoals voorzien in de Wet Onbevaarbare Waterlopen of het “conform verklaren” van een bodemsaneringsproject waarbij (grond)water betrokken is. De watertoets toetst op alle relevante waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook chemische en ecologische waterkwaliteit en verdroging). De vergunningverlenende overheid dient in geval van schadelijke effecten mitigerende of compenserende voorwaarden op te leggen of de vergunning te weigeren.

Er werden ook bepalingen voorzien met betrekking tot de aanduiding en het beheer van oeverzones. Oeverzones vervullen een functie inzake de natuurlijke werking van watersystemen of het natuurbehoud of inzake de bescherming tegen erosie of inspoeling van sedimenten, bestrijdingsmiddelen of meststoffen. In het decreet worden voor oeverzones een aantal minimum geldende erfdienstbaarheden opgelegd die betrekking hebben op bemesting, het aanbrengen van ruimingslib en bestrijdingsmiddelen, grondbewerkingen en het oprichten van constructies.

En tenslotte werden ook bepalingen voorzien met betrekking tot de verwerving van onroerende goederen door middel van onteigening te algemenen nutte en van het recht van voorkoop teneinde de doelstellingen van het integraal waterbeleid te kunnen verwezenlijken.

Het instrument van de voorkoopregeling wordt in het kader van het integraal waterbeleid ingezet om gronden te verwerven die zijn gelegen binnen de op kaart afgebakende overstromingsgebieden of oeverzones.

Het voorontwerp van decreet beoogt eveneens de gebiedsgerichte werking van het waterbeleid te verankeren. Zo wordt de basis gelegd voor een geografische indeling van watersystemen op verschillende schaalniveaus, met name in stroomgebieden, stroomgebiedsdistricten, bekkens en deelbekkens. Aan deze beheersniveaus wordt een organisatiestructuur gekoppeld die terugvalt op verschillende bestuurlijke niveaus: het internationale niveau, het niveau van het Vlaamse Gewest en het niveau van provincies, gemeenten, polders en wateringen. Het decreet streeft binnen de respectievelijke bevoegdheden tot een integratie van de beleidsvoorbereiding via planning, en de uitvoering van integraal waterbeleid. Deze bestuurlijke niveaus zijn voor wat het internationaal niveau betreft geïnspireerd op de Kaderrichtlijn Water, voor het niveau Vlaamse Gewest op de huidige gewestbevoegdheden en voor wat het niveau gemeenten, provincies en polders en wateringen betreft, op onder meer de huidige beheersbevoegdheden inzake de onbevaarbare waterwegen. Op bekkenniveau wordt een drieledige structuur voorzien. Op deelbekkenniveau bouwen provincies, gemeenten, polders en wateringen via de vorming van een waterschap een meer permanent overleg inzake integraal waterbeleid uit.

Met deze rivierbekkenbenadering sluit het voorontwerp aan bij de beleidsnota van de Minister van Leefmilieu en Landbouw Dua, waarin dit gebiedsgericht waterbeleid als volgt werd geformuleerd:

Binnen Vlaanderen voldoet de bestaande indeling in 11 rivierbekkens om het gebiedsgericht en lokaal waterbeleid te dragen. Per bekken moeten er volwaardige overlegplatforms komen met alle betrokken beleidsdepartementen (landbouw, industrie, transport, recreatie, ruimtelijke ordening…), lokale besturen, economische en sociale organisaties en de milieubeweging. Men moet met alle doelstellingen en functies rekening houden. Zo kan er een draagvlak voor visie en actie ter realisatie van integraal waterbeheer per watersysteem ontstaan. Een nieuwe dynamiek van de bekkenwerking is enkel mogelijk met meer praktische en inhoudelijke ondersteuning. Daarvoor zullen we de nodige middelen vrijmaken. Alle overheden worden verplicht om hun projecten te toetsen aan de principes van het integraal waterbeheer en de concrete afspraken die men daarover per stroomgebied zal maken.

Actie 129 van het MINA-plan 2 voorzag ook reeds in het opzetten van een overlegstructuur voor integraal waterbeheer op Vlaams niveau. Zo werd het Vlaams Integraal Wateroverleg Comité (VIWC) in het leven geroepen, dat op het niveau van Vlaanderen het overleg organiseert rond bekkenoverschrijdende projecten. Op dit ogenblik zijn de 11 Bekkencomités actief, waaronder het Benedenscheldebekkencomité, dat zich buigt over het gehele bekken van de Benedenschelde. Dit overlegorgaan kan een belangrijk forum zijn bij de integratie van de verschillende streefbeelden en de concrete realisatie ervan. Deze voorliggende ecologische gebiedsvisie kan een basis vormen voor het luik ‘ecologie’ of ‘natuurlijke structuur’ binnen het nog op te stellen ‘Bekkenbeheerplan’ voor het Benedenscheldebekken. De krachtlijnen van de visie van de Vlaamse regering op integraal waterbeleid worden vastgelegd in een waterbeleidsnota. Deze krachtlijnen worden, in de filosofie van een gebiedsgerichte benadering van het integraal waterbeleid, zowel voor het Vlaamse Gewest in zijn geheel als per stroomgebiedsdistrict vastgesteld.

De Kaderrichtlijn Water verplicht de lidstaten tot coördinatie om voor internationale stroomgebiedsdistricten tot een enkel internationaal stroomgebiedsbeheerplan te komen. Indien er geen internationaal stroomgebiedsbeheerplan wordt opgesteld, maken de lidstaten een stroomgebiedsbeheerplan op voor de op hun grondgebieden liggende delen van het

internationale stroomgebiedsdistrict. In dit geval zal coördinatie tussen de gewesten en de federale overheid noodzakelijk zijn.

Op het bekkenniveau voorziet het decreet in bekkenbeheerplannen en bekkenvoortgangsrapporten. Het jaarlijks bekkenvoortgangsrapport beoogt in de eerste plaats de rapportering over de uitgevoerde elementen van het bekkenbeheerplan en de opgave van de nog te verrichten activiteiten.

Het lokale waterbeleid is een belangrijke schakel in het integrale waterbeleid. Om ook op dit niveau te zorgen voor een goede organisatie en uitvoering van het integrale waterbeheer, wordt voorzien in de opmaak van deelbekkenbeheerplannen. Dit betekent niet dat op dit lokaal niveau in geen geval nog initiatieven kunnen worden genomen of worden afgewerkt (bv. DuLo-waterplannen in het kader van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst, gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen of waterhuishoudingsplannen), of dat eerder opgemaakte lokale waterplannen betekenisloos blijven. De bestaande lokale waterplannen kunnen immers worden gebruikt als bouwstenen voor de deelbekkenbeheerplannen. Anderzijds spreekt het voor zich dat lokale initiatieven moeten worden ingepast in het waterbeleid dat werd uitgetekend op deelbekkenniveau.

Er werd aan de basisverplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water (andere dan het opstellen van stroomgebiedsbeheerplannen) een decretale basis gegeven. Deze verplichtingen zullen door de Vlaamse regering moeten worden uitgevoerd. Het betreft het bepalen van de milieudoelstellingen, de uitwerking van maatregelenprogramma's, de verplichte analyses, de programma's voor monitoring en het register van beschermde gebieden. Van belang is aan te stippen dat de milieudoelstellingen volgens het voorontwerp niet enkel de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater betreft, doch ook betrekking heeft op de kwanitatieve aspecten ervan en de waterbodems.

II.2.1.10 EEG verordeningen over de herstructurering van de landbouw met