• No results found

2.2.7.3 Erfgoedlandschappen

Als belangrijk beleidsdocument werd in opdracht van AROHM-Afd. Monumenten en Landschappen, de landschapsatlas opgesteld (2001), om aan de behoefte te voldoen van

een inventarisatie van het landschappelijk erfgoed als basis voor het beleid. De landschapsatlas werd op wetenschappelijke basis met éénduidige criteria opgemaakt op schaal 1/50.000. “De atlas van de relicten van de traditionele landschappen” kadert in een ruimer landschapsinventarisatieproject. Hierbij komt het landschap niet alleen aan bod als erfgoed, maar ook als complexe, ruimtelijke structuur en als leefruimte (Hofkens & Roosens 2001).

Er werd een overzicht gegeven van de relictzones van de traditionele landschappen voor het hele Vlaamse Gewest.

Relicten van ons cultureel erfgoed werden in kaart gebracht (kaart 10). Ze werden in verschillende categorieën ingedeeld, voornamelijk op basis van hun ruimtelijke dimensie. Volgende begrippen werden gedefinieerd (Hofkens & Roosens 2001, mond. med. Vanmaele AROHM 2001):

- Relictzones zijn gebieden van wisselende oppervlakte waarin de landschappelijke structuren van bewoning, wegen, kavels of perceelsbeplanting van de traditionele landschappen op een herkenbare manier bewaard zijn gebleven.

Het zijn zones waar de historisch gegroeide landschapsstructuur tot op vandaag herkenbaar is gebleven. Ze zijn bijgevolg rijk aan erfgoedwaarden en bezitten een relatief hoge landschappelijke gaafheid.

- Ankerplaatsen zijn waardevolle landschappen waar complexen bewaard zijn van verschillende erfgoedelementen die een genetische samenhang vertonen, d.w.z. ofwel én een ensemble vormen én gaaf zijn én representatief zijn ofwel uniek zijn. Dit zijn de landschappen van Vlaams belang die, vooral vanuit fysisch-geografisch, cultuurhistorisch en esthetisch gezichtspunt, beschermenswaardig zijn.

- Lijnrelicten worden gevormd door lijnvormige landschapselementen die drager zijn van een cultuurhistorische betekenis.

- Puntrelicten bestaan uit afzonderlijke objecten met hun onmiddellijke omgeving. Binnen het studiegebied werden er drie ankerplaatsen aangeduid (Hofkens & Roosens 2001, mond. med. Vanmaele AROHM 2001):

- De Oude Durmearm en Sombeke, gaande ongeveer van aan de Oude Durmearm tot aan de Mirabrug.

De schorren zijn één van de weinig overblijvende zoetwatergetijdengebieden in Oost-Vlaanderen. De Rietsnijderij is een klein natuurreservaat op een breed aangeslibd zoetwaterschor langs de Durme. Er werd Riet versneden en verwerkt tot rietmatten.

De structuur van het kasteeldomein en de dries van Sombeke is herkenbaar op Ferraris en is in onbebouwde toestand, omgeven door een identieke wegenstructuur, bewaard gebleven.

- De schorren van de Durme, de Bunt en monding van de Durme in de Schelde, van aan de Mirabrug tot aan de monding.

De vorm van het schorgebied en de omgevende meander zijn perfect waarneembaar sinds Ferraris (ca. 1775). De weg die het schorlandschap van het natuurreservaat Schorren van de Durme in het zuiden begrenst, is identiek ten tijde van Ferraris. Het grachtennetwerk in het gebied is echter niet meer terug te vinden op recentere kaarten.

De Bunt vormt een plassenrijk en bebost geheel. De oude plassen zijn overblijfselen van de vroegere uitveningen in het gebied. Ze zijn vrijwel allemaal in gebruik als privévisvijver, evenals de recent uitgegraven stukken.

- Het Molsbroek.

Er zijn verschillende archeologische en palynologische vondsten in het gebied. Het grondgebruik t.o.v. Ferraris, nl. een meersengebied, is lange tijd ongewijzigd gebleven. Er is geen bebouwing in het gebied. In 1964 werd er omwille van de plannen van een potpolder een ringdijk rond het gebied aangelegd. Later is het een natuurreservaat geworden.

II.2.2.8 Bosdecreet

Het bosdecreet (Decreet 13/06/1990, gewijzigd op 18/05/1999, B.S. 23/07/99) regelt in principe het beheer van alle bossen van het Vlaams Gewest en erkent en regelt de verschillende bosfuncties. In 1999 werd er een grondige herziening van het bosdecreet doorgevoerd.

De grote krachtlijnen van deze vernieuwing betreffen:

- de notie van ‘multifunctioneel’ bosbeheer wordt vervangen door ‘duurzaam’ bosbeheer, waarvan de Vlaamse Regering de criteria nog dient vast te leggen. Het bos kan gelijktijdig verschillende functies vervullen: economische, sociale, educatieve, wetenschappelijke, ecologische, organismenbeschermende en milieubeschermende functies;

- de organisatie van bosbeheerders in bosgroepen, met het oog op het voeren van rationeler en duurzaam bosbeheer;

- de verbetering van de bosbouwpraktijk via een erkenningsregeling en een grotere responsabilisering van de sector zelf;

- het herdefiniëren van de ecologische functie, in het algemeen en voor de bosreservaten in het bijzonder. Dit impliceert het bevorderen van de autochtone boom- of struiksoorten, het stimuleren van de uit zichzelf functionerende processen, het bevorderen van een gevarieerde bosstructuur, door o.m. ongelijkjarigheid en ongelijkvormigheid na te streven en te streven naar een voldoende aanwezigheid van oude bomen en van dood hout, een gepast beheer van alle natuurelementen en van alle landschapsecologisch en cultuurhistorisch waardevolle elementen, het behoud of het herstel van de natuurlijke waterhuishouding, het beheer gericht op het tegengaan van alle nadelige externe beïnvloeding en het beheer t.b.v. het behoud, de ontwikkeling of herstel van de biologische diversiteit, van populaties van zeldzame (onder)soorten en t.b.v. de instandhouding, de ontwikkeling of het herstel van natuurlijke of deels natuurlijke habitats of ecosystemen;

In het beheerplan wordt er steeds aangegeven hoe en in welke mate de ecologische functie aan bod komt.

- de organisatie van het bosbeheer, waarbij lokale besturen een grotere verantwoordelijkheid krijgen m.b.t. geïsoleerde bossen;

- een op het algemeen principe van toegankelijkheid van bossen gesteunde toegangsregeling;

- een verbetering van de handhaving, met o.a. de invoering van de mogelijkheid van het stilleggen van illegale werken.

Daarnaast werd er een volledige regeling inzake erkende parken ingevoerd, daar waar parken in principe vroeger buiten de bosregeling vielen.

II.2.2.9 Het Decreet tot bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen

Het decreet tot bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen van 23/01/1991 (B.S. 28/02/1991) (laatste wijziging 21/01/03 B.S. 07/02/03), werd in 1999 grondig gewijzigd in het kader van het MAP-II (tweede MestActiePlan, 11/05/99). Het decreet heeft tot doel het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen te beschermen. Het bepaalt o.a. de bemestingsnormen en –voorwaarden en de heffingen die betaald moeten worden. Verder regelt het decreet ook de inventarisatie van de productie en het vervoer en de afzet van meststoffen.

Concreet betekent dit dat de verontreiniging door nitraten uit de percelen cultuurgrond zowel in grond- als in oppervlaktewater beperkt moeten worden tot maximum 50 mg nitraat/l. Het

nitraatresidu in de cultuurgrond mag dan tot een diepte van 0,90 m, in de periode 1 oktober tot 15 november, maximaal 90 kg N/ha bedragen.

In het studiegebied gelden verscherpte bemestingsnormen in volgende zones: - Kwetsbare zones ecologisch waardevolle gebieden:

Met als doelstelling het behoud en de versterking van natuurwaarden werden er kwetsbare zones afgebakend op cultuurgronden in ecologische waardevolle gebieden, zijnde valleigebieden, agrarische gebieden met bijzondere waarde en ecologische waardevolle agrarische gebieden, bosgebieden, Habitat- of Vogelrichtlijngebieden. In deze gebieden worden er 2 GVE (grootvee-éénheden) per hectare op jaarbasis toegelaten. Op graslanden met één van volgende kenmerken (hp*, hpr*, hpr+da, hr) op de Biologische Waarderingskaart wordt er een aanvulling van 100 kg N/ha uit chemische meststoffen toegelaten. Indien de percelen niet begraasd, zijn wordt er 170 kg N/ha uit dierlijke mest en een aanvulling met 100 kg N uit chemische meststoffen toegelaten. Deze verstrenging geldt echter niet voor huiskavels.

- Kwetsbare zones natuur:

Met als doelstelling het behoud en de versterking van natuurwaarden werden er kwetsbare zones afgebakend op cultuurgronden natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden, natuurreservaten. In deze gebieden geldt normaal gezien nulbemesting. Dit houdt in dat elke vorm van bemesting zoals drijfmest, stalmest, kunstmest, compost, etc. verboden is, enkel kan bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij 2 grootvee-eenheden (1GVE = 1 volwassen rund of paard of 5 schapen) per hectare op jaarbasis worden toegelaten (behalve in de periode tussen 1 juli tot 15 september). Ontheffing hiervan kan voor landbouwbedrijven met de status “gezinsveeteeltbedrijf” en voor huiskavels; dit betekent dat er wel nog bemest mag worden maar met maximum toegestane hoeveelheden (art. 15§8). Intermediair geldt de bepaling dat twee grootvee-eenheden per hectare per jaar toegelaten wordt en ook maximum 100 kg anorganische mest.

Voor alle zones binnen de groenlaag en geelgroenlaag van de gewestplanbestemmingen (ongeveer 70 % van het studiegebied) gelden normaal gezien bemestingsbeperkingen.

II.2.2.10 Bodemsaneringsdecreet

Het bodemsaneringdecreet (22/02/95, B.S. 29/04/95) beoogt een wettelijk kader tot stand te brengen dat moet toelaten de beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te treffen, de prefinanciering daarvan te verzekeren en de kosten ervan te verhalen. Om dit te bewerkstelligen voorziet het decreet in een regeling voor de identificatie van verontreinigde gronden, een register van verontreinigde gronden, een regeling voor nieuwe en voor historische bodemverontreiniging en een bijzondere regeling voor de overdracht van gronden. Het decreet kent hierbij belangrijke bevoegdheden toe aan OVAM.

Het decreet werd nader uitgewerkt door het Besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 en van 4 maart 1997 tot vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (VLAREBO) B.S. 27/03/96 en 25/03/99.

Onder ‘bodemverontreiniging’ verstaat het decreet de aanwezigheid van stoffen en organismen, veroorzaakt door menselijke activiteiten, op of in de bodem of opstallen (bv. oude verontreinigde fabrieksgebouwen), die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloeden of kunnen beïnvloeden.

Onder ‘bodem’ verstaat het decreet het vaste deel van de aarde met inbegrip van het grondwater en de andere bestanddelen en organismen die er zich in bevinden, ook onderwaterbodems behoren hiertoe.