Hoofdstuk 4: Structuur- en investeringsfondsen
4.3 Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) bestaat sinds 1975 en de grondslag voor
haar oprichting gaat volgens Williams (1996) terug naar de tijd van de oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Kolen Staal in 1952. Met deze samenwerking werd gefocust op de regionale
problemen die aanwezig waren bij de geïndustrialiseerde kolenregio’s zoals Lorraine in Frankrijk,
Zuid-België en het Ruhrgebied in Duitsland. In december 1974 werd het EFRO opgericht door de Raad
van Ministers, met als doel de principiële onbalans in de lidstaten als resultaat van agricultureel
overwicht, industriële veranderingen en structurele werkloosheid te corrigeren (Williams, 1996, p.
69). In de eerste jaren van het EFRO werd een soort nationaal quotum voor de verdeling van de
EFRO-gelden toegepast, waarbij de definitie voor geschikte regio’s die deze gelden mochten
ontvangen geheel aan de nationale overheden overgelaten werd. In de jaren zeventig was het
regionale beleid van de EU voornamelijk de taak van de nationale overheid, waarbij er eigenlijk geen
sprake van een Europees beleid op dit gebied was. Een integraal regionaal beleid voor de gehele EU
stond dan ook niet op de agenda (Williams, 1996, p. 70).
Aan het eind van de jaren zeventig werd uiteindelijk besloten dat de fondsen niet meer toegekend
moesten worden door de nationale lidstaten, maar dat dit een taak werd van de Raad van Ministers.
De fondsen werden gekoppeld aan gedeelde programma’s en initiatieven in plaats van toegekend
aan individuele lidstaten (Michie & Fitzgerald, 1997). De volgende aanpassing vond plaats in 1984. De
doelen van de EFRO werden meer gericht op het benadrukken van de ontwikkeling en structurele
aanpassing van achterblijvende regio’s in de lidstaten. De toetreding van Spanje, Griekenland en
Portugal tot de Gemeenschap zorgde voor een verdubbeling van de minderbedeelde regio’s in de
Gemeenschap. Dit leidde tot hervorming van het regionaal beleid van de Gemeenschap in 1988,
waarmee effectiviteit van de Structuurfondsen vergroot werd en zodoende economische en sociale
cohesie in de Gemeenschap kon worden bevorderd. Op deze basis werden gedeelde criteria voor het
aanstellen van probleemregio’s, de reikwijdte en vormen van begeleiding, richtlijnen en
rapporteervoorwaarden ontwikkeld (Michie & Fitzgerald, 1997). Het betrof zowel een versterkte
verticale coördinatie (een soort ‘partnerschap’ tussen verschillende territoriale niveaus) als een
horizontale coördinatie (tussen beleidsterreinen)(Conzelmann, 1998).
6