• No results found

Hoofdstuk 4: Structuur- en investeringsfondsen

4.6 EFMZV

Het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij is het nieuwe programma dat het Europees

Visserijfonds (EVF)(2007 – 2013) opvolgt. De historie van het visserijbeleid in de Europese Unie is

terug te leiden tot het eind van de jaren zeventig. Een gedeeld structureel beleid voor de visindustrie

werd rond deze tijd opgezet. Het hoofddoel van dit beleid was het promoten van

gemeenschappelijke ontwikkeling. Daarnaast werd de nadruk gelegd op het rationele gebruik van de

zee als bron van belangrijke grondstoffen en goederen. Financiële steun van de overheden mocht

slechts worden gegeven wanneer deze zou bijdragen aan het realiseren van gemeenschappelijke

doelen (Hatcher, 2000), te weten:

1. Vergrote productiviteit van vloten door het richten op technologische ontwikkeling en

nieuwe methoden van visserij;

2. Aanpassen van productie en productiemethoden op de marktvraag;

3. Verbeteren van leefomstandigheden van burgers die leven van de visserij.

22 Kamerstukken II, 2013/14, 28625, nr. 168, p. 8. 23 Kamerstukken II, 2013/14, 28625, nr. 168, p. 8. 24 Kamerstukken II, 2013/14, 28625, nr. 168, p. 12.

Gemeenschappelijke structurele maatregelen op het gebied van visserij werden desondanks niet

eerder geïntroduceerd dan in 1983. Dit reflecteerde de consequenties van de vergrote Gemeenschap

en de daarmee samenhangende veranderingen voor de internationale visserij (Hatcher, 2000). De

steeds uitbreidende visquota’s en de onder druk staande Europese visvoorraden zorgden voor een

nieuw, overkoepelend EU-beleid. Dit beleid was erop gericht om bepaalde, voornamelijk grote en

verouderde, schepen uit de nationale vloten te bannen. Er werden subsidies ingesteld voor

constructie- en modernisatieprojecten om de boten klaar te maken voor de destijds hedendaagse

visserij.

4.6.2 Multinannual Guidance Programmes

Alle investeringsprojecten moesten echter ook in lijn zijn met de Multiannual Guidance

Programmes (MAGPs) die door de lidstaten werden ondertekend voor de periode 1984 – 1986. Het

voornaamste doel van deze programma’s was, op visserijgebied, het creëren van een evenwichtige

balans tussen aan de ene kant ingezette viscapaciteit en aan de andere kant de voorraden die

verwacht worden aanwezig te zijn. Nieuwe, speciaal voor dit doel opgestelde, regelgeving op dit

gebied na 1986 zorgde voor een juridisch handvat en een stok achter de deur voor implementatie

van hierboven genoemde doelen in de vorige periode (Hatcher, 2000).

De MAGPs voor de periode 1987 – 1991 waren voornamelijk gericht op continuering van het reeds

ingezette beleid en meer specifiek op het stichten en behouden van een levendige vissersvloot

waarbij de economische en sociale behoeften van de verschillende regio’s gewaarborgd werden

(Hatcher, 2000). Aan het eind van het jaar 1990 werd de regeling ‘tegemoetkoming constructie- en

modernisatieprojecten’ aangepast. Waar dit voorheen alleen gold voor de grotere boten, werden nu

ook kleinere vaartuigen meegenomen in deze regeling.

De nieuwe MAGPs (1993 – 1996) waren, nadat 1992 werd aangemerkt als een overgangsjaar

tussen de oude en nieuwe periode, gericht op het verminderen van scheepsvracht en motorkracht

van de vissersboten, en beperking van de vangst. Hoewel deze nieuwe programma’s bedoeld waren

om door te lopen tot 1996, werden vanaf 1993 alle gemeenschappelijke structurele maatregelen met

betrekking tot visserij in de lidstaten geïntegreerd in een overkoepelend systeem genaamd Financial

Instrument for Fisheries Guidance (FIFG)(Hatcher, 2000). Het fonds, dat in het Nederlands vertaald

wordt als het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), was specifiek gericht

op het ontwikkelen van een duurzame balans tussen bronnen en de exploitatie daarvan, het

versterken van de mate waarin structurele maatregelen competitief zijn en het ontwikkelen van

economisch sterke ondernemingen. Volgens de regels van dit nieuw opgerichte fonds werden de

lidstaten verzocht allen een programmadocument voor hun visserijsector in te leveren, vergezeld

door een subsidieverzoek voor het ontvangen van gelden uit dit fonds. Wanneer gebruikgemaakt zou

worden van de fondsen moest een rechtvaardiging voor dit verzoek worden ingediend. Een sectoraal

plan, zoals dit genoemd werd, moest worden ingeleverd met als inhoud een voorstel tot aanpassing

van de visserijstructuren, waar modernisatie en vernieuwing van de floot onderdeel van uit moest

maken (Hatcher, 2000).

Daarnaast moesten wettelijke en financiële mogelijkheden voor het bereiken van deze doelen

aangeleverd worden. Eind 1995 werd een nieuwe categorie FIOV-mogelijkheden ingevoerd. Met

deze socio-economische maatregelen werden financieringsmogelijkheden geboden die landen

konden gebruiken bij het financieren van pensioenen van vervroegde uittreders als gevolg van het

afschrijven van vloten of het verplaatsen van vloten naar andere landen (Hatcher, 2000).

Een nieuwe periode MAGPs (1997 – 2001) werd overeengekomen in december 1997 en was tevens

de laatste serie MAGPs volgens Symes & Hoefnagel (2010), die volgens deze auteurs werd

gekenmerkt door wisselende successen. Afgaande op de uitleg van Tidd, Hutton, Kell & Padda (2011),

is dit systeem (MAGPs) overgenomen door een systeem van in- en uittreding. Wanneer een boot een

visgebied wil toetreden, dient er een boot met een gelijke capaciteit uit te treden. Zodoende wordt

controle uitgeoefend op de omvang van de visserij.

Het FIOV bleef in werking tot en met 2006. Het werd vervangen door het Europees Visserijfonds

(EVF) (2007 – 2013). De doelstellingen van dit nieuwe fonds (bijdragen aan de uitvoering van

visserijbeleid, versterken van de concurrentiepositie, beschermen van het milieu en het steunen van

de werknemers in deze sector) komen relatief overeen met die van het FIOV. Betere aansluiting op

andere beleidsterreinen en een nieuwe blik op innovatie en technologie in de visserijsector kenmerkt

de verschillen tussen de twee fondsen (Europa Nu, z.d.(a)).

4.6.3 EFMZ 2014 - 2020

Voor de nieuwe programmaperiode (2014 – 2020) kunnen gemeenten gebruikmaken van gelden

uit het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Vanuit Brussel is voor dit

fonds €101,5 miljoen beschikbaar. Na cofinanciering komt dit bedrag uit op een totaal van om en

nabij de €130 miljoen. In een kamerbrief

26

geeft de staatssecretaris aan op welke hoofdthema’s zij

gelden uit het EFMZV-instrumentarium prioritair wil inzetten. Het nieuwe beleid moet de sector

kansen voor initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering

geven

27

. De hoofdthema’s zijn:

1. Invoering van de aanlandplicht (de verplichting dat ongewenst gevangen vissen en zeedieren

niet teruggegooid mogen worden maar ‘aangeland’ moeten worden);

2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

3. Verbetering van de rendementen in de visketen.

Door het aanjagen van innovatie beoogt de minister ondernemers in het viscluster aan te sporen zich

te conformeren aan de veranderende economische omstandigheden en de eisen die de samenleving

stelt aan de bedrijfsvoering

28

. Tevens wordt nadruk gelegd op de samenwerking tussen vissers

onderling, tussen vissers en wetenschappers en andere schakels in de keten. Om administratieve

lasten te verlagen, wordt in het nieuwe programma gekozen voor grotere innovatie- en

samenwerkingsprojecten, met een meer thematisch gerichte focus.

26

Kamerstukken II, 2013/2014, 32201, nr. 72.

27