• No results found

Bovenstaande kenmerken van klimaatengineering leiden tot ethische vragen en dilemma’s met betrekking tot de aanvaardbaarheid van klimaatengineering.

Voorzorg

Gezien de grootschaligheid en het tijdsaspect van klimaatengineering, kan de toepassing ervan gepaard gaan met al dan niet voorziene negatieve effecten. Er zijn zoveel onzekerheden in het klimaatsysteem dat onderzoek in het lab, modelsimulaties of kleinschalig toegepast onderzoek onvoldoende zekerheid kunnen bieden over deze effecten. Alleen grootschalig onderzoek zal iets zeggen over de effectiviteit en risico’s van klimaatengineering, maar staat wat effect betreft dan ook gelijk aan de toepassing ervan. Omdat we de gevolgen van de toepassing van klimaatengineering niet kunnen overzien, vereist deze toepassing voorzorg. Zowel in de milieu-ethiek als in het juridische debat speelt het voorzorgprincipe of -beginsel een belangrijke rol in de afweging van voor- ziene en niet-voorziene risico’s bij de introductie van een nieuwe technologie.

Als er een risico bestaat op gevolgen die onaanvaardbaar zijn, kan worden besloten de technologie uit voorzorg niet toe te staan.

Ook de gevolgen van klimaatverandering zelf zijn echter met veel wetenschap-pelijke discussie en onzekerheden omgeven, en ook deze gevolgen kunnen grootschalig en negatief zijn. De huidige mitigatiemaatregelen zijn naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende om grootschalige negatieve effecten van klimaatverandering te voorkomen. Omdat klimaatengineering probleemoplos-send is, moet voorzorg worden afgezet tegen de gevolgen van ‘niets’ of ‘te weinig’ doen.

Moral hazard

Het in moreel opzicht meest problematische aspect van klimaatengineering is volgens sommigen het moral hazard-dilemma. De term moral hazard is afkom-stig uit de verzekeringswereld en beschrijft de neiging van mensen om zich risicovoller te gedragen als ze zich eenmaal verzekerd hebben. Toegepast op klimaatengineering: wanneer dit als een serieuze optie wordt gepresenteerd, zou men kunnen denken dat er een makkelijke oplossing voorhanden is, waar-door inzet op CO2-reductie niet meer nodig is.

De suggestie dat mitigatie vanuit moreel oogpunt beter is dan klimaatenginee-ring wordt in hoofdstuk 4 nader besproken. Volgens milieu-ethicus Benjamin Hale (University of Colorado) is moral hazard een ambigu en vaag concept en moet het moreel problematische aspect verder worden doordacht (Hale 2012). Het optreden van moral hazard bij klimaatengineering wordt vooralsnog niet empirisch ondersteund. Uit een publieke dialoog die georganiseerd werd door de Natural Environment Research Council (NERC) bleek dat de deelnemers het belangrijk vonden om klimaatengineering te koppelen aan voortdurende mitigatie-inspanningen (Ipsos MORI 2010).

Mondiale rechtvaardigheid

Klimaatengineering heeft gewenste en ongewenste effecten, die zich niet gelijkmatig over de aardbol zullen verspreiden. Daarom spelen vragen over rechtvaardigheid een belangrijke rol in het debat. De toepassing van SRM op het noordelijk halfrond zal naar alle waarschijnlijkheid gevolgen hebben voor de voedselvoorziening op het zuidelijk halfrond. Daardoor kan klimaatenginee-ring gevolgen hebben voor de kwetsbaarste mensen, en ook voor dieren en de overige niet-menselijke natuur. Is het rechtvaardig dat de armen zwaarder getroffen kunnen worden door de risico’s van klimaatengineering? En welke betekenis heeft dit voor de internationale regulering en governance van klimaatengineering? Krijgen de armsten een stem in het onderhandelings-proces en worden ze gecompenseerd voor de geleden schade?

Klimaatengineers betogen dat deze groep ook het zwaarst getroffen zal worden door de gevolgen van klimaatverandering. Dit maakt bovenstaande

vragen echter niet minder relevant, zeker gezien de oorzaak van het klimaat-probleem. Het zijn immers de rijke westerse landen die grotendeels verant-woordelijk zijn voor de CO2-uitstoot, zeker in historisch opzicht.

Rechtvaardigheid tussen generaties

Door het risico op het terminatie-effect heeft de toepassing van klimaatengi-neering niet alleen consequenties voor de huidige generatie, maar beïnvloeden de keuzes die nu of in de nabije toekomst worden gemaakt ook het handelen van toekomstige generaties. Deze toekomstige generaties erven niet alleen de mogelijk nadelige gevolgen van klimaatengineering. Ze worden tevens verant-woordelijk voor de technologie, de locatie, de financiering en de governance om deze technologie in stand te houden en eventueel te beschermen.

Dit gaat in tegen het principe van rechtvaardigheid tussen generaties. Volgens dit principe is het niet rechtvaardig als de huidige generatie zich bevoordeelt en tegelijkertijd de toekomstige generatie opzadelt met de lasten hiervan (Burns 2011). Een discussie over de morele aspecten van klimaatengineering zal moeten ingaan op het aspect van rechtvaardigheid tussen generaties. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op het internationaal recht in relatie tot klimaatengineering en het principe van intergenerationele rechtvaardigheid hierbinnen.

Conclusie

Klimaatengineering komt als onderwerp op in de wetenschappelijke en publieke discussie. Het vertrouwen van klimaatwetenschappers in het vermogen van de internationale politiek om tot een klimaatverdrag te komen neemt af. Slechts een beperkt aantal landen heeft het huidige verdrag ondertekend, bovendien worden de vastgelegde doelstellingen niet door elk land gehaald. Nederland heeft zich tot nu toe aan zijn internationale verplichtingen gehouden, maar het zal nog een flinke inspanning vergen om de reductiedoelstellingen voor 2050 te halen.

Tegelijkertijd bestaat er onder klimaatwetenschapers een gevoel van urgentie over de opwarming van de aarde. De CO2-concentratie in de atmosfeer stijgt en de kans is reëel dat de twee graden-grens aan het eind van deze eeuw overschreden wordt. Feedbackmechanismen zorgen hierbij voor een verster-kend effect. Er wordt onderzoek gedaan naar grote feedbackmechanismen (tipping points of kantelpunten), die het klimaatsysteem in een andere staat kunnen brengen. Omdat CO2 erg langzaam weer uit de atmosfeer verdwijnt, zal het eeuwenlang duren voordat de temperatuur weer wat zal dalen, zelfs als de CO2-uitstoot nu onmiddellijk zou worden gestaakt.

Vanuit dit gevoel van urgentie werken klimaatengineers aan technologieën die de opwarming van de aarde kunnen tegengaan. De technologieën zijn te verdelen in twee clusters: Solar Radiation Management (SRM) en Carbon

Dioxide Removal (CDR). SRM-technologieën richten zich op het blokkeren van zonlicht, waardoor de aarde afkoelt. CDR-technologieën zijn bedoeld om CO2 uit de atmosfeer te halen en vervolgens op te slaan.

Gezien de potentie, maar ook de nadelen en risico’s van klimaatengineering, is een debat over de wenselijkheid van toepassing op zijn plaats. In landen als de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Duitsland begint dit debat op gang te komen en is de politiek geïnformeerd door middel van diverse beleidsrapporten en hoorzittingen. In Nederland is het politieke en maatschappelijke debat over klimaatengineering nog nauwelijks van de grond gekomen. Toch is het van belang dat het debat ook in Nederland gevoerd wordt. De discussie rondom klimaatengineering zal naar alle waarschijnlijkheid op de politieke agenda komen te staan bij het verschijnen van het Syntheserapport van het vijfde IPCC-rapport in 2014. In de samenvatting voor beleidsmakers van het rapport van werkgroep I (de natuurwetenschappelijke basis onder klimaatverandering) van het vijfde Assessment Rapport is al een paragraaf opgenomen over klimaat- engineering. Het is daarom belangrijk dat Nederlandse politici en beleidmakers zich kunnen voorbereiden op de discussie, en dat zij bekend zijn met de stand-punten van de stakeholders in het klimaatdebat. Het Rathenau Instituut wil daar met dit rapport een bijdrage aan leveren.

De indeling van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 analyseren we invloed-rijke beleidsrapporten die sinds 2009 internationaal over het onderwerp ver-schenen zijn. We stellen onder meer vast vanuit welke motivatie deze rapporten zijn opgesteld en welke technologieën erin behandeld worden.

In hoofdstuk 3 staan de verschillende visies van de Nederlandse stakeholders in het klimaatdebat centraal. Het hoofdstuk sluit af met een serie interviews. Hoofdstuk 4 gaat over de morele vragen en dilemma’s die een rol spelen in het debat over klimaatengineering. Het sluit af met ethische richtlijnen voor beleid. In hoofdstuk 5 brengen we in kaart welke internationale wet- en regelgeving momenteel van toepassing is op de verschillende vormen van klimaatengi-neering. We gaan na of de huidige verdragen deze grensoverschrijdende technologieën voldoende reguleren.

In hoofdstuk 6 gaan we dieper in op de governance van onderzoek naar en toepassing van klimaatengineering, zowel wat SRM- als CDR-technologieën betreft. We doen hiervoor enkele aanbevelingen.