• No results found

Hoofdstuk 4: Potentiële bijdrage van MO’s aan OS en meerwaarde

5.2 Erkenning van MO’s

De geïnterviewden die direct of indirect betrokken zijn bij de overheid geven aan dat de erkenning voor het werk van MO’s er zeker is. Het feit dat MO’s bijna geen subsidie hebben gekregen in MFS II wil volgens één van hen niet zeggen dat ze geen rol meer spelen binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Als MO’s een aanvraag indienen voor subsidie wordt eerst gekeken of het aan de regels voldoet, en vervolgens wordt er een kosten-baten afweging gemaakt. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de duurzaamheid van het project. Wat MFS II betreft kregen aanvragen waar MO’s bij betrokken waren extra punten, maar dit was niet het enige aspect waar naar gekeken werd. Dat er uiteindelijk slechts 1 MO financiering toegewezen heeft gekregen houdt in dat de anderen niet aan alle voorwaarden voldeden. Het gaat natuurlijk om grote bedragen, dus de aanvragen moeten ook streng beoordeeld worden. In de toekomst zal het voor MO’s echter wel mogelijk zijn om aan de criteria te voldoen, al 43

zal er waarschijnlijk slechts een kleine groep professionele organisaties overblijven. Er bestaat volgens deze geïnterviewde zowel bij de overheid als bij MFO’s zeker geen weerstand tegen samenwerking met MO’s. Een andere overheidsbetrokkene is het eens met de bovenstaande argumenten, maar geeft wel aan dat de overheid haar deuren in sommige gevallen wel wat meer open zou kunnen zetten. Hierbij wordt vooral gedoeld op MFS. Toch zijn er zijn er binnen de Nederlandse OS-sector volgens deze geïnterviewde voldoende mogelijkheden voor MO’s om zich te bewijzen. Hun rol moet echter niet gezocht worden in een concrete terugkoppeling van hun kennis naar het land van herkomst, maar meer als onderdeel van de Nederlandse samenleving. Migranten zijn in staat om een ander licht te laten schijnen over OS, en de overheid moet dit zoveel mogelijk faciliteren. De derde geïnterviewde benadrukt vooral de vooruitgang die de laatste jaren is geboekt met betrekking tot de rol van migranten in OS. Zo is er nu bijvoorbeeld specifiek beleid op het gebied van migratie en ontwikkeling, terwijl dat er eerst niet was.

Een vertegenwoordiger van een MO is van mening dat de gevestigde actoren het werk van MO’s beginnen te erkennen. De situatie is totaal anders dan 5 jaar geleden, en dit blijkt vooral uit het feit dat de overheid regelmatig overlegt met MO’s over in te nemen standpunten op conferenties of over nieuw te voeren beleid. Wat dat betreft loopt Nederland zelfs voor op andere landen. Een andere vertegenwoordiger van een MO sluit hierbij aan, door aan te geven dat er een begin is, en dat de situatie beter is dan 10 jaar geleden. De rol van MO’s staat op de agenda, al hebben ze volgens deze geïnterviewde nog een lange weg te gaan om erkend te worden door de gevestigde orde. Ook twee van de drie vertegenwoordigers van MFO’s zijn van mening dat MO’s steeds meer erkend worden, maar plaatsen tevens kanttekeningen. Zo geeft één van hen aan dat de meeste MFO’s eigenlijk niet zo goed weten wat ze met migranten aan moeten aangezien ze veel samenwerken met lokale partners en de toegevoegde waarde van MO’s niet direct zien (zie in dit verband ook het al eerder gememoreerde artikel van Groot en Gibbons, 2007). Bovendien leven er zowel bij de overheid als bij MFO’s twijfels over het inzetten van mensen die niet voor niets uit hun land vertrokken zijn. Een andere vertegenwoordiger van een MFO is van mening dat de erkenning er wel is, maar dat MFS II (ondanks het feit dat aanvragen extra punten konden verdienen als er MO’s bij betrokken waren) duidelijk heeft gemaakt dat de voortzetting hiervan niet helemaal gelukt is. Waar dit aan ligt is moeilijk te zeggen. Erkenning mag volgens deze geïnterviewde echter niet alleen uitgedrukt worden in geld of technische ondersteuning, belangrijk is ook dat er overleg plaatsvindt.

De overige geïnterviewden zijn minder positief over de mate waarin het werk van MO’s door de gevestigde actoren wordt erkend. Een van de buitenstaanders geeft aan dat hoewel uit beleidsnotities van de overheid valt op te maken dat migranten steeds meer een belangrijke rol gaan spelen in OS, de terechte kritiek hierop is dat er veel plannen en beleidslijnen zijn, maar weinig concrete voorstellen waardoor er in de praktijk weinig van terecht komt. De anderen plaatsen vooral vraagtekens bij de motieven van de overheid. Zo denkt een vertegenwoordiger van een MFO, die overigens wel van mening is dat de erkenning voor MO’s begint te komen, dat migratie- en ontwikkelingsprojecten vanuit de overheid tot nu toe vooral bedoeld zijn om illegale migratie tegen te gaan en terugkeer te bevorderen. Ook één van de onderzoekers denkt dat het de overheid vooral om terugkeer gaat. Het grootste deel van het geld gaat immers naar terugkeerprogramma’s die weinig te maken hebben met ontwikkeling, onder andere van de IOM. Wat het subsidiestelsel betreft wordt migranten het gevoel gegeven dat ze mee kunnen doen, maar uiteindelijk worden er zoveel eisen aan hen gesteld dat bijna alle aanvragen worden afgewezen omdat ze niet aan de voorwaarden voldoen. MO’s worden hierdoor in een keurslijf gedwongen, met als gevolg dat ze niet onderscheidend meer kunnen zijn. Er zou 44

volgens deze geïnterviewde gekeken moeten worden naar mogelijkheden om flexibeler met de criteria om te gaan als men MO’s er echt bij wil betrekken. Ook een andere onderzoeker denkt dat de overheid vooral vanuit eigen belangen redeneert die weinig betrekking hebben op OS. De Notitie Migratie en Ontwikkeling uit 2008 is volgens deze geïnterviewde vooral retoriek. Men zegt dat MO’s een belangrijke actor zijn in OS, maar hier wordt niet naar gehandeld. Wel kunnen MO’s via MFO’s subsidie binnenhalen, maar ook die denken eerst aan hun eigen belangen. Pas als die belangen samen gaan met die van MO’s zijn ze bereid tot samenwerking. De derde geïnterviewde onderzoeker sluit aan bij de bovenstaande argumenten, door aan te geven dat zo lang Nederland zichzelf niet als een migratiesamen- leving ziet, projecten die gericht zijn op migratie en ontwikkeling weinig effect zullen hebben. Bovendien is het subsidiestelsel niet gericht op vernieuwing, want organisaties moeten al heel goed zijn om in aanmerking te komen voor financiering. De tweede geïnterviewde buitenstaander geeft aan dat ex- Minister Koenders de migranten erbij gehaald heeft om het draagvlak voor OS onder de Nederlandse bevolking te versterken. MO’s zijn hierdoor gelegitimeerd en tot een interessant kanaal gemaakt. MFO’s zitten er niet altijd op te wachten om MO’s te betrekken bij hun werk, het kan voor hen een last zijn om migranten op te vangen en ze moeten er veel moeite in stoppen. Hun bezwaren zijn echter van praktische aard en niet van ideologische aard. De uitkomst van MFS II geeft aan dat MO’s nog te amateuristisch bezig zijn. Ook een vertegenwoordiger van een MFO denkt dat migranten door de overheid vooral zijn binnengehaald om voor nieuw elan te zorgen met betrekking tot het verwaterde draagvlak voor OS in Nederland. Tevens was de overheid geïnteresseerd in hun remittances. Een vertegenwoordiger van een MO is tenslotte van mening dat de gevestigde actoren in OS teveel bezig zijn met het beschermen van hun eigen belangen. Het is een behoudende groep en men moet eraan wennen dat MO’s ook bezig zijn met OS. Dit is vooral een kwestie van tijd. Op dit moment is er echter nog weinig erkenning. Voor MFS II werden bijvoorbeeld zoveel beperkingen opgelegd dat MO’s niet mee konden doen.