• No results found

De erfelijk belaste Box 3 VII

In document Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw (pagina 38-42)

Ons huidige amorfe inkomensbegrip maakt niet enkel privilegevorming gemak-kelijk. Het voert ook tot ongezond kroost.

Zoals gezegd is de inkomstenbelasting als type een betrekkelijk jonge belasting.

Onze Wet IB 2001 is zelfs zo jong dat zij nog ‘in de box staat’. We spreken niet voor niets van het ‘boxenstelsel’.

Welnu, omdat de Wet IB 1964 al geen goed inkomensbegrip had, is er bij de mutatie naar de Wet IB 2001 met één inkomenscategorie iets merkwaardigs gebeurd. In plaats van tekenen van evolutie vertoont onze vermogensrende-mentsheffing, box 3 dus, de duidelijke kenmerken van degeneratie. Box 3 is erfelijk belast.

Hij bleek bij zijn ontstaan namelijk dezelfde karaktertrekken te hebben als de inkomstenbelasting waarmee we in 1892-1893 ooit begonnen zijn. In 1892-1893 begon de inkomstenbelasting immers met fictieve inkomsten uit vermogen.

Onder opvolgende wetten schoven we op naar reële inkomsten uit vermogen.

Maar, bij de Wet IB 2001 werden het weer fictieve inkomsten.

Deze erfelijke belasting schuilt in de, reeds ten tijde van Georg Schanz verouder-de, bronnentheorie. Die inkomenstheorie laat namelijk vermogensmutaties van inkomensbronnen onbelast. Box 3 doet dat ook. Vandaar.

De gang van zaken is deze geweest.

Wanneer mensen in de spiegel kijken en zien dat ze minder slank zijn gewor-den, zijn er enkele mogelijkheden. Gezondere voeding, meer beweging. Maar dat kost inspanning. Eenvoudiger is het verwijderen van alle spiegels in huis.

Wanneer onbelastbaarheid van vermogenswinsten problemen veroorzaakt bij de belastbaarheid van periodieke vermogensrendementen – en dat was onder de Wet IB 1964 het geval – ligt het voor de hand die onbelastbaarheid op te hef-fen. Maar dat vereist administratieve inspanning en internationale acties tegen kapitaalvlucht. Eenvoudiger is de systematische tekortkoming weg te denken en periodieke inkomsten te fingeren.

Zo zijn we aan het 4% fictieve inkomen van box 3 gekomen.

Tegen box 3 bestaan drie bezwaren.

1. Een gemiddeld meerjarig macro rendementspercentage staat haaks op de inkomstenbelasting als een persoonlijke belasting en strijdt met het draag-krachtbeginsel.

2. Wanneer een belastingplichtige op zijn beleggingsvermogen een verlies van 50% realiseert, wordt hij niettemin belast voor een positief bedrag van 4%.

3. Wanneer een belastingplichtige een winst toucheert van 50% wordt hij slechts voor 4% in de heffing betrokken.

Dit roept horrorscenario’s in het leven.

Er was eens een vermogend man die meende er goed aan te doen fors te beleggen in een bedrijf dat hij – tegen de mening van anderen in – kansrijk vond. Het bedrijf gaat naar de beurs. Enige tijd later kan de man de aande-len verkopen met een winst van 50 miljoen euro. In box 3 onbelast. Maar de belastingdienst ruikt bloed. Via een achterdeurtje van onze inkomstenbe-lasting dat handel met voorwetenschap wel belast, wordt de aanval ingezet:

hoge aanslagen, FIOD-verhoren, beschuldiging van strafbare feiten, foto’s in de krant! Na een zenuwenoorlog van enkele jaren eindigt alles geluidloos in een compromis. Resultaat: een gefrustreerde en gedesillusioneerde belasting-plichtige vanwege de behandeling die hem ten deel is gevallen.

Oorzaak: een absurd mijnenveld tussen box 1 en box 3, waarvoor zelfs erva-ren belastinginspecteurs, belastingadviseurs en belastingrechters niet de juiste metaaldetector in huis hebben.

Hiervoor is al gezegd dat ook de Mirrlees Review een gelijke behandeling van alle soorten van inkomensbestanddelen bepleit. Ook inkomsten uit vermogen en vermogenswinsten dienen dus, als uitgangspunt, naar het reële bedrag en naar het normale tarief te worden belast.

De auteurs houden echter een krachtig betoog om het normale rendement bui-ten beschouwing te labui-ten en slechts het excessieve rendement, de rent, te belas-ten. Dit is gebaseerd op de gedachte dat inkomen op life time basis moet worden gezien.

Daarmee wordt een sprong gemaakt van het ontstaan van nieuwe koopkracht naar de aanwending ervan, hetzij in de vorm van sparen hetzij in de vorm van consumptie.

De economen van de Mirrlees Review stellen zich op het standpunt dat uitge-stelde consumptie niet negatief mag worden gediscrimineerd ten opzichte van actuele consumptie. De auteurs stellen daarom voor om op particuliere vermo-gens een aftrek voor normaal rendement te geven: de rate-of-return allowance (RRA).39

Zo komen tegenover elkaar te staan het draagkrachtbeginsel dat aansluit bij de koopkracht aan de ene kant en de economische neutraliteit die aansluit bij de consumptie aan de andere kant.

De vraag rijst nu of die economische neutraliteit in termen van welvaart opweegt tegen de eis van welzijn die in het fiscale draagkrachtbeginsel ligt opgesloten.

Die vraag zal positief kunnen worden beantwoord wanneer het gaat om bespa-ringen voor pensioen of voor arbeidsongeschiktheid of voor te verwachten latere zorgkosten.

Maar het ongeclausuleerd vrijlaten van alle vermogensrendementen stuit op bezwaren. Daarvoor is het gat tussen het fiscale verdelingsbeginsel en het econo-mische neutraliteitsbeginsel te groot. Het is niet te verdedigen dat een loon van A van 50.000 wordt belast, terwijl een even grote rente-inkomst van B zonder meer onbelast blijft.

39 James Mirrlees e.a., Tax by design, The Mirrlees Review, hoofdstuk 13, The Taxation of Household Savings, en hoofdstuk 14, Reforming the Taxation of Savings, 2011, Oxford University Press, blz. 282-346. De auteurs voeren ook een viertal bedenkingen aan tegen de aftrek, maar geven toch de voorkeur aan de neutraliteitsgedachte.

VIII

In document Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw (pagina 38-42)