stituten hebben het onderzoek in handen. Te verwachten resultaat: hysterie is onze
nationale eigenschap. Wij zijn geen mensen die gewoon maar iets weggeven. Ook
in mijn herinnering blijven het vierentwintig merkwaardige uren. Dat er veel over
geschreven zou worden was duidelijk. Maar het klimaat van beschuldigingen en
autovivisectie dat vrijwel onmiddellijk daarna inzette bedierf een groot deel van de
pret.
De 24 uur van Le Mans: de start
[28 juni 1962] Het is het laatste uur voor de wedstrijd. Eenzaam en doodstil staan
de geweldige wagens op hun plaatsen en laten zich aanraken, betasten, bekijken. Een
internationale autowereld loopt er doorheen, er langs, maakt foto's, aantekeningen,
houdt conferenties, herkent zich. Aan de overkant ligt het publiek in de hete bedden
van de tribunes, driehonderdduizend man. Af en toe brult een auto, en meteen begint
ook een andere te janken. Witte of blauwe dokters van Ferrari of Maserati buigen
zich er over heen, grijpen er in met hun handen en laten hem harder schreeuwen en
harder, en dat schreeuwen jaagt de opwinding rond de andere auto's hoger op. Een
elektrische stem houdt vertogen door de luidsprekers, niemand luistert. Engelsen
met geruite jachthoeden, Amerikanen die voor de luisteraars thuis de sfeer met kilo's
de microfoon induwen, massale koningen uit de autowereld die door een mysterieuze
schaduw omringd in de pits vertoeven, oude journalisten die zelf al bijna auto's zijn,
alles is er. En daartussen de coureurs. Ze lopen er maar zo'n beetje doorheen, praten
met niemand of praten juist wel. Een komt er aanrennen en springt in zijn auto, om
te proberen of het snel genoeg
gaat. Een andere zet zijn helm op, en weer af. Ik loop nog een keer langs de auto's,
kijk in die geheimzinnige kleine ruimtes waar die mannen in zullen zitten, uur na
uur na uur, een dag, een nacht, een dag, vierentwintig uur.
Het is heet. Af en toe beweegt het publiek aan de overkant onrustig, een groot dier
in spanning. De sfeer is die van voor het stieregevecht. Ogen zoeken de renners en
denken iets, altijd dezelfde gedachte. Nog tien minuten nu. Er worden volksliederen
gespeeld, namen en nummers afgeroepen. Gendarmes en Amerikaanse
MP's
patrouilleren. Ik ga naar boven, naar de korte rij stenen kamertjes die recht boven de
pits voor de journalisten zijn gereserveerd. Wat een krankzinnig landschap! Een zon
die als een vuist door het blauw van de hemel steekt. Groene flodders van bomen in
de verte, maar dan beginnen al de eerste gemaakte bomen: hoge palen met gele
Shellschelpen er op. Die staan in de uiterste linkerhoek van mijn linkeroog. Daarna
komen de tribunes, onduidelijke heuvels vol hoofden, versierd met de gewijde
spreuken van de nieuwe tijd,
LAMPE NORMA POUR VOTRE AUTO LAMPE NORMA ECONOMIE SOLEX PRECISION SOLEX SERVICE VELOSOLEX ET MOTEUR2
TEMPS SOLEXINE CARBURANT ANTI CALAMINE. Boven dat alles zweeft de kwaadaardige
engel van de spanning. Is de menigte uit op een offer? Beneden me, in de Fiatpits
spreken in het wit geklede medicijnmannen op de tegen de muur leunende coureur
aan. Maar die luistert er al lang niet meer naar en kijkt over de praters heen, nergens
naar. Hij zet zijn gladde witte helm op en krijgt een ander gezicht, waardig en
onmenselijk. Hij hoort er niet meer bij. Langzaam wandelt hij in het uitstekende
zonlicht naar de anderen, naar de overkant.
Nog maar drie minuten. De menigte wil drama, en vraagt dus om stilte. Het wordt
zeer stil, duizenden kilo's stilte, en in het midden daarvan een asfaltweg. Aan de ene
kant de vreselijke auto's, die niet denken. Aan de andere kant, met hun rug naar het
publiek en leunend tegen een haag van strobalen, de renners. Nog maar één minuut.
Ik denk: hoe zal het morgen zijn, als de klok weer op één voor vier staat? Wie van
die mannen zal dan hebben gewonnen, welke is er misschien dood? Maar ze zien er
onkwetsbaar genoeg uit, en lachen tegen elkaar. Nog maar een halve minuut, en
minder, en minder, en steeds meer stilte. Als de zwarte secondewijzer in de grote
zwarte wijzer smelt slaat de vlag naar beneden. In de witte straat zonlicht beginnen
de vijfenvijftig mannetjes naar hun auto's te rennen. Een waanzinnig gillen en loeien,
barbaars, ontzettend. Bijna tegelijk schieten ze weg, langs elkaar, door elkaar,
onbegrijpelijk, en hetzelfde eenzame gevoel van bij elke race sluipt over het publiek:
ze horen er niet meer bij. De auto's zijn verdwenen, dat schreeuwen en loeien komt
uit een verdere wereld, die onzichtbaar is, ondoordringbaar, waar de rijders alleen
zijn met elkaar. Berichten krijgt het publiek, meer niet. Stemmen smijten die berichten
door de luidspreker, maar het heeft geen zin. Iedereen weet dat het direct anders zal
zijn. En ook een soort vermoeidheid is er plotseling: omdat het nu vierentwintig uur
gaat duren eer de beslissing komt. En elke paar minuten zullen ze voorbijkomen,
schreeuwend en donderend, de mannen er in nauwelijks zichtbaar. Het is drie minuten
over vier. Alle hoofden zijn één kant opgericht, daar waar de auto's vandaan zullen
komen, en als zweepslagen slaan ze voorbij de tribune, de rode Ferrari nummer 6,
de grijze Aston Martin nummer 11. Daarachter volgen onmiddellijk de
In document
Cees Nooteboom, Een middag in Bruay · dbnl
(pagina 125-129)