• No results found

1.

Liefste Iezu vol meedogen, Die my tot u eyge bruyt, Uyt de wereld hebt getogen, Na u eeuwig raats besluyt: Die van zonden vloek en tooren, My verlost hebt en herbooren, Door u geest my aangevat, En geleijd op, en geleijd op, En geleijd op ’s leevens pat.

2.

Uw ontferming en genaden, Heeft my met een zoet geweld, Van der dood en helle paden, Op des leevens baan gesteld, Kond’ik door geloof en hoope, Nu maar spoedig henen loope, Mogt ik op des leevens baan, Nu met groote, nu met groote, Nu met groote stappen gaan.

3.

’K heb o Iezus ligt en leeven, U tot elke stap van doen, Gy moet my genade geven, Om mijn weg daar heen te spoen,

Gy moet door u geest geleyen, My door ’s werelds woesterneyen, Zonder u kan ik niet voort: Laat de lampe, laat de lampe, Laat de lampe van u woord.

4.

En u geest mijn ziel bestralen, My geleyden aan u zy,

’K zal gedurig anders dwalen, In des werelds woesteny, Laat u vuur en wolk-colomme, My verligten van rontsomme, Iezus lief u hand en raad, Is alleen mijn, is alleen mijn, Is alleen mijn toeverlaat.

5.

Als ik die niet vast kan houwen, Door ’t geloove grypen aan, Is mijn ziele vol benouwen, ’K heb geen kragten om te staan, Gun my dog op u te steunen, Iezus laat ik op u leunen, Reijkt u hand daar is de mijn, Laat ons metge-, laat ons metge-, Laat ons metgezelle zijn.

6.

Laat ik kragt van u genieten, Ligt en geest tot aller tijd, Dan zal my geen weg verdrieten, Zelfs van lyde druk en strijd, Trek my Iezu gy alleene, Ley my na dat Kanaan heene,

Ley my door de smalle poort, Ik zal ’t verwagte, ik zal ’t verwagte, Ik zal ’t verwagte op u woort.

7.

’K heb mijn weg met u begonnen, Aan u leyding my verpand,

Laat ik dan nooyt onbezonnen, U verlaten en u hand,

’K heb mijn woord aan u gegeven, Om na uwen raad te leven, Ley my maar door ’t smalle pad, Na de zalige, na de zalige, Na de zalige Hemel stad.

8.

Ik weet u leyding is zoo veylig, ’t Loopt zoo regt op Kanaan aan, Al u wegen zijn zoo heylig, ’K ben dan op een effe baan, ’K wil my dan zoo late leyje, Door des werelds woesterneyje, Tot ik zie u aangezigt,

In het eeuwig, in het eeuwig, In het eeuwig zalig ligt.

Johannis 3: vs. 16. Alzoo lief heeft God enz.

Stem: O Holland schoon.

16de Lied

Komt bondgenoten juygt den Heer, En zingt met hert en monde, Verheft te zaam des Heeren eer, En wild zijn lof verkonde, De zalige opper Majesteyt, Bekleet met glans en heerlijkheid, Die komt alhier beneeden, En rijkt de hand van vreede.

2.

Gods eyge schoot en wonder Zoon, Van eeuwigheid gebooren,

Verlaat zijn hoogen Hemel troon, En draagt des Vaders tooren; Hy stort zijn eyge herte bloed, En blust daar mee Gods toorn gloed, Waar voor de berge beeven,

Zijn doot is my het leeven. 3.

Het heyl waar in den ouden dag, ’t Geloovig volk op ruste,

Daar Mozes schaduw Wet op zag, Dien Zoone die zy kuste,

Die zig den Vader heeft gesterkt, En daar zy door den geest bewerkt,

Haar eeuwig heyl op boude, En door ’t geloof aanschoude.

4.

De Godheid die beledigt is, O grondeloos ontfermen, Die roept komt hier ik zal gewis, Met liefden u omermen:

Komt hier met al u schuld belaan, Het zal u eeuwig wel vergaan, Ik heb voor al u zonden, Verzoeninge gevonden.

5.

Hier is geregtigheid en geest. Genade volheid leeven,

Komt maar vrymoedig onbevreest, Wat staat gy zoo te beeven, Kom geeft u zelve maar aan my, Ik zal u eeuwig make vry, Komt wilt u op my wagen, Want dat is ’t welbehagen.

6.

Van hem die my gezonden heeft, Dat die den Zoon aanschouwen, En zig gelovig overgeeft, Aan my haar toevertrouwen, En op die vrygenade vond, Zijn ziele waagt en eeuwig grond, Dat die niet zal verderven, Maar eeuwig leeven erven.

7.

Ik wil my dan niet meer beraan,

Maar my daar henen wenden, En na dien ryken Iezus gaan, Met al mijn ziels elenden, Ik kom dan Iezus onbevreest, Om uw geregtigheid en geest, Laat die mijn ziel genezen, En ik de uwe wezen,

8.

Ag kond’ ik met mijn ziels elend, Geloovig tot u vlugten,

Ag was mijn hert tot u gewend, Ag kond ik maar met zugten, Mijn klagte storten in u schoot, En al mijn ziels gebrek en nood, Ootmoedig t’allen dagen, Aan u mijn Iezus klagen.

9.

Dan zou mijn ziel in d’ope lugt, Nog adem konnen halen,

Mijn hert verruymt door zo een zugt, Zou vrolijk zegenpralen,

Dat klage van mijn nood en pijn, Zou balzem voor mijn ziele zijn, Genezing van mijn smerten, Geeft my dienj wens mijns herten.

Weerzang over den Eerste Zondag uyt de Catechismus.