• No results found

Waarde van assurance per verklaring

6.3 Bij de enquêtes geplaatste opmerkingen

Naast de door de respondenten in te vullen waardering van het assurance rapport werd er in de enquête ook de mogelijkheid geboden om deze van extra uitleg te voorzien. Hieronder zal de rode draad hierin besproken worden, ondersteund door enkele verhelderende quotes.

Bij de vraag naar de hoeveelheid werkzaamheden die verricht zijn voldoende zijn, kwam bij de beoordelingsverklaring naar voren dat de geënquêteerde accountants in de helft van de gevallen de werkzaamheden beperkt vinden, maar gezien de aard van de verklaring wordt dit vaak wel voldoende bevonden voor een juist oordeel.

Op de verklaring zelf bestaat meer kritiek. Deze zou onduidelijk verwoord zijn en te veel mooie taal bevatten, waardoor de klant, het maatschappelijk verkeer en in dit geval zelfs een registeraccountant de waarde van de verklaring niet goed kan doorgronden. Bijvoorbeeld: “In

mijn ogen zijn dit nietszeggende teksten en voegen ze niet veel toe”, of “de gebruiker concludeert dat de verklaring wel iets, maar heel weinig, zegt.” Zo gaven sommige

respondenten aan dat er zo volgens hen meer zekerheid wordt gesuggereerd dan dat er feitelijk wordt gegeven. Ook werd aangegeven dat “door de omvangrijke tekst van de

verklaring de gebruiker kan denken dat het vooral als een ‘disclaimer’ wordt gebruikt en ze hierdoor op het verkeerde been wordt gezet.” Zo sprak een andere respondent ook over de

waarde van de verklaring: “Ik denk dat deze verklaring nut heeft voor de cliënt vanuit het

oogpunt van marketing/commercie maar als de kritische cliënt van de cliënt de verklaring gaat interpreteren, dan heeft deze direct minder waarde door de hoeveelheid aan voorbehouden die erin zitten.”

Aan de andere kant kan de gebruiker ook juist een te positief beeld krijgen van het duurzaamheidsverslag door de toegevoegde assurance: “Het publiek ziet echter alleen een

33

verklaring, en kijkt vaak niet dieper (als gevolg van beperkte kennis). Derhalve dient de verklaring zo duidelijk mogelijk uit te leggen welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en op welke gegevens zekerheid wordt verschaft (en dat in eenvoudige taal).” Daaraan ten

grondslag ligt het volgende: “Een beoordelingsverklaring is lastig te begrijpen en dat maakt

het voor ons (accountants) moeilijk om uit te leggen wat voor zekerheid we nu eigenlijk geven.”

Als suggestie voor het toevoegen van extra duidelijkheid wordt aangedragen dat het expliciet vermelden van de gebruikte richtlijnen een optie is. In de praktijk wordt dit bij sommige duurzaamheidsverslagen al toegepast, maar komt dit niet in de verklaring naar voren. Er moet echter wel worden opgepast dat niet alleen wordt afgevinkt dat de genoemde procedures zijn gevolgd, of zoals in een enquête werd vermeld: “De werkzaamheden van de accountant zijn

te veel gericht op procedures en te weinig op daadwerkelijke toetsing (van duurzaamheid).” “Het zou veel beter zijn als de accountant daadwerkelijk inhoudelijk specialist wordt en dan vervolgens een zware assurance (of het liefst een meetbare assurance) afgeeft.” Dit geeft aan

dat er respondenten zijn die vinden dat het assurance rapport te veel gericht is op hoe het duurzaamheidsverslag is opgesteld, in plaats van dat het zich richt op het daadwerkelijk duurzaam zijn van de te controleren onderneming.

Een ander heikel punt dat ook naar voren komt uit de opmerkingen ligt in het feit dat de onderneming zelf het duurzaamheidsverslag opstelt, waarna de accountant de getrouwheid hiervan bepaald. Hierdoor kiest de onderneming al de punten uit waar zij de nadruk op wil leggen. Voor een accountant is het dan lastig hier van af te wijken. Eén respondent merkt daarbij zelfs op dat ze de totale toegevoegde waarde van accountants bijna nihil geworden vindt: “De hoofdredenen hiervoor zijn: de ontvangers beschouwen de verklaring als een

mogelijkheid om verantwoordelijkheid af te schuiven en daarnaast is het gezegde: wiens brood men eet wiens woord men spreekt uitermate van toepassing op alle controlewerkzaamheden. Het intrekken van de verklaring bij Vestia door KPMG zegt mij voldoende over alle door de accountant afgegeven verklaringen. Het instituut accountant zorgt voor haar eigen voortbestaan maar dient niet het doel waar het ooit voor is bedacht. Daarnaast irriteert een dergelijke verklaring zoals hier voorgesteld mij enigszins. Het wekt de indruk dat de accountant overal verstand van heeft terwijl ik steeds meer overtuigd ben van het tegenovergestelde.” In het kort geeft deze respondent hiermee aan dat ze van mening is

dat de accountant door verschillende ontwikkelingen in de loop van de tijd zijn geloofwaardigheid en dus bestaansrecht verloren heeft. Ook is hij volgens haar te afhankelijk geworden van de klant van wie hij het verslag controleert.

Er zijn echter ook respondenten die liever zien dat de accountant bij de controle van financiële verslaggeving blijft, aangezien zij volgens hen te weinig kennis heeft om een duurzaamheidsverslag goed te kunnen controleren, maar die niet gelijk het bestaansrecht van de accountant in twijfel trekken: ”We hebben al moeite zat om onze meerwaarde bij

financiële verslagen te behouden.” Een veelgehoorde opmerking is daarbij ook: “Schoenmaker blijf bij je leest.” Als beperkende factor voor deze niet-financiële

34 genoemd:“Betrouwbaarheid moet objectief vastgesteld kunnen worden. Dit kan niet, en

daarom moet de beroepsgroep zich hier ook niet aan wagen.”

Er wordt echter wel een mogelijkheid aangedragen om de relevantie van een accountantsverklaring bij duurzaamheidsverslagen te vergroten. Mocht de accountant deze markt goed willen bedienen, dan doet zij er volgens enkele respondenten goed aan om externe experts in te schakelen die hierbij hulp kunnen bieden. Want zolang de klant om een verklaring blijft vragen bij haar duurzaamheidsverslaggeving geeft deze blijkbaar voor hem een toegevoegde waarde. Zo zei een respondent: “Uit het feit dat de betrokken onderneming

een dergelijk verslag voorziet van een verklaring blijkt dat de onderneming dit in ieder geval van belang acht voor haar imago, of dat ze er inhoudelijk voor geïnteresseerd is”.

Daarnaast zijn er ook andere registeraccountants die van mening zijn dat het maatschappelijk verkeer ook een zekere mate van onzekerheid moet kunnen accepteren en niet alles op de accountant moet afschuiven: “We komen terecht in een ver doorgeslagen wereld van onzekere

mensen die zekerheid zoeken bij zaken die niet eenvoudig zijn. Durf onzekerheid te omarmen.” Maar aan de andere kant liggen daar ook kansen voor accountants, als

vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer, waarbij de geleverde assurance als preventief middel kan worden ingezet. Eén respondent verwoordt heel duidelijk: “Ik vind dat

alle maatschappelijk relevante aandachtsvelden van assurance moeten kunnen worden voorzien.” Immers, “iedere audit is een preventief middel voor de organisatie die weet dat er een audit zal volgen, mits ze beseffen dat competente personen de audit zullen uitvoeren.” “Het biedt een bepaalde zekerheid dat het niet zomaar wat opgepoetste cijfers zijn en geeft dus enige garantie dat het klopt.” Waarop wordt aangehaakt met: “Anders wordt dit een niet-controleerbare verklaring van een bedrijf.”

Daarbij worden echter wel wat kanttekeningen geplaatst met betrekking tot de audit en de opbouw van het verslag. Het gaat er namelijk wel om dat “men de juiste elementen toetst”,

“het voegt alleen wat toe als het duurzaamheidsverslag zelf ook nuttig is” en “het moet wel kort en kernachtig”, “maar dan wel met duidelijk inzicht in de beperkingen die er zijn ten aanzien van de volledigheid van incidenten.” Als dit verslag namelijk de kernpunten

betreffende duurzaamheid bij de onderneming niet raakt, dan kan er nog zoveel gecontroleerd worden, maar blijft de toegevoegde waarde beperkt. Een andere respondent geeft daarbij aan dat “informatie die niet gecontroleerd is of makkelijk controleerbaar is weinig waarde heeft

en weinig vertrouwen opwekt.”

Hier ligt ook een taak weggelegd voor wet- en regelgevende instanties. Namelijk, “de

toegevoegde waarde wordt vergroot als duurzaamheidsrapportages verplicht zouden zijn en er relatief meer window-dressing zou plaatsvinden.” Dus hoe meer bedrijven een

duurzaamheidsverslag opstellen en zichzelf daarbij duurzamer voordoen dan ze zijn, hoe meer toegevoegde waarde assurance op dat duurzaamheidsverslag volgens deze respondent zou krijgen. De maatschappij zal dan immers meer vertrouwen stellen in een gecontroleerd verslag dan in een niet gecontroleerd verslag.

De regels en standaarden dienen dan echter wel duidelijk en goed gericht op duurzaamheid te zijn. Zo gaf een van de registeraccountants aan dat hij heeft ervaren dat “je het GRI raamwerk

35

bewust met duurzaamheid bezig bent.” Dit zou niet, of maar in een erg beperkte mate,

mogelijk moeten zijn bij het aanhouden van de gestelde standaarden voor duurzaamheidsverslaggeving. Door het uniform gebruiken van goede standaarden zorg je er ook voor dat de duurzaamheidsverslagen beter te controleren zijn. Nu bestaat daar nog wat scepsis over bij verschillende registeraccountants. Zo voegt een respondent toe: “De

controleverklaring geeft ook slechts beperkte mate van zekerheid.” Waar door een ander op

aangehaakt wordt met: “Een controleverklaring is volgens mij niet goed mogelijk. Het geeft

een zekerheid die de accountant niet kan leveren.”

Duurzaamheid is echter voor het merendeel van de respondenten wel een “Hot item” waar steeds meer naar gekeken wordt. Zo voegt een registeraccountant toe: “Op basis van

gesprekken met Bloomberg en institutionele investors denk ik dat er steeds meer naar (duurzaamheidsverslagen) wordt gekeken. Het probleem zit echter de in beperkte mate van consistentie en vergelijkbaarheid in de rapportages”. Deze beperkte mate van consistentie en

vergelijkbaarheid kan er voor zorgen dat er minder strikt naar duurzaamheidsverslagen wordt gekeken. Het is dan ook zaak om voor het opstellen van een dergelijk verslag duidelijke richtlijnen op te stellen, net zoals dat bij financiële verslaggeving het geval is.

Vooralsnog blijft het voor veel mensen “één van de aspecten waar men naar kijkt bij het

investeren, maar is het geen ‘showstopper’ als het niet aanwezig is”. Voor de ene

investeerder zal de aanwezigheid van een duurzaamheidsverslag zwaarder wegen dan voor een andere belegger: “Het zal meer bij een milieu belastende organisatie spelen dan bij een

van nature al weinig belastende organisatie.” Maar voor anderen blijft het een “bijzaak” en

is het alleen van belang voor multinationals vanwege “image”. Zij zien dan ook niet de meerwaarde in van een apart duurzaamheidsverslag: ”Duurzaamheid moet volgen uit de

filosofie, processen, attitude management en werkwijze, niet uit een lijstje met gegevens.”

Aan de ene kant heb je de investeerders die alleen of voor een overgroot deel naar de financiële aspecten kijken, maar aan de andere kant heb je ook investeerders die in de investeringsbeslissing hun intrinsieke waardes de boventoon laten voeren of die extra informatie over het risicoprofiel van een organisatie uit het duurzaamheidsverslag willen halen. Of zoals een respondent het verwoordde: “Wie wil investeren in een organisatie,

waarvan na drie jaar blijkt dat de producten kankerverwekkend zijn en dat die informatie op het moment van investeren er wel was?”

In de discussie over wie de verklaring bij een duurzaamheidsverslag moet verstrekken, een accountant of een consultant, heerst er, zoals in de beschrijvende statistiek al naar voren is gekomen, verdeeldheid. Aan de ene kant heeft de accountant een streepje voor vanwege de in de beroepsregels opgenomen gedragsregels zoals onafhankelijkheid en deskundigheid en zal hij volgens de respondenten meer zekerheid toevoegen vanuit zijn verleden en imago als accountant. Reacties met deze strekking zijn onder meer: “De accountant is geloofwaardiger,

meer ervaren in een assurance proces” en “Het gaat om de onafhankelijkheid, die is bij een accountant groter, dat verwacht je althans. Het vraagt wel om specialisatie.”

Aan de andere kant zijn er ook registeraccountants die stellen dat juist een consultant op het terrein van duurzaamheidsverslaggeving een streepje voor kan hebben doordat hij zich op dit gebied beter kan specialiseren en niet ook zijn focus op de financiële verslaggeving hoeft te

36 leggen, bijvoorbeeld: ”Een consultant kan meer expertise hebben van duurzaamheid en de

zaken die hierbij komen kijken dan een accountant.”

Voor een groot deel van de respondenten zou de ideale situatie dan ook zijn als er een gemixt team van accountants en consultants wordt ingezet om de kennis van beiden te verenigen. Anderen maakt het niet veel uit wie de controle doet, ”als het maar een als deskundig bekend

staande partij is die risico op reputatieschade loopt”, of geven aan dat de klant hier verder

ook geen voorkeur voor heeft: “Ik denk dat het de klant niet uitmaakt wie de verklaring

tekent, zolang die verklaring er maar komt.”

7 Discussie en conclusie

Dit onderzoek heeft als doel te onderzoeken wat het verschil in gepercipieerde toegevoegde waarde van een beoordelingsverklaring ten opzichte van een controleverklaring bij een duurzaamheidsverslag volgens registeraccountants is. Hiervoor is gebruik gemaakt van enquêtes welke naar verschillende soorten registeraccountants zijn rondgestuurd. Op basis van de door hun ingevulde gegevens zijn de resultaten geanalyseerd en zal vervolgens hier de conclusie met betrekking tot de hoofdvraag worden besproken.

Zoals in de resultaten al is aangegeven wordt assurance bij duurzaamheidsverslagen over het algemeen als een toegevoegde waarde beschouwd. Het dient dan echter wel aan een aantal eisen te voldoen. Allereerst dient het assurance rapport helder en duidelijk te zijn geformuleerd, waarbij het voor de gebruiker snel duidelijk moet zijn hoeveel zekerheid er wordt geleverd en wat de gebruiker precies aan de verklaring heeft. Ook is het raadzaam om de verklaring of het verslag te voorzien van de gevolgde richtlijnen, zodat de gebruiker voor zichzelf op basis hiervan ook een oordeel kan vormen van het daadwerkelijk duurzaam zijn van de onderneming. Ter ondersteuning hiervan zou het een grote toevoeging zijn als duurzaamheidsverslaggeving en de controle daarop tezamen met de te volgen procedures en richtlijnen in de wet verankerd zouden worden. Door dit te reguleren zal de vergelijkbaarheid van verslagen vergroot worden en zal dit ook positief van invloed zijn op de expertise van accountants op dit gebied.

Aan de expertise die de accountant op dit moment op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving heeft wordt door de responten nog getwijfeld. Een deel van de respondenten denkt dat de accountant zich beter kan blijven focussen op de controle van financiële informatie in plaats van dat ze zich ook met niet-financiële informatie gaat inmengen. Om dit gebrek aan expertise aan te vullen, maar toch de controletechnische kennis van accountants te kunnen blijven behouden wordt aangedragen dat er gemengde teams van accountants en specialisten op het gebied van duurzaamheid zich met de controle van duurzaamheidsverslagen gaan bezighouden.

In de resultaten van dit onderzoek is geen duidelijk significant onderscheid gevonden tussen de beoordelingsverklaring en de controleverklaring. In de opmerkingen bij de enquêtes komt echter wel duidelijk naar voren dat een controleverklaring boven een beoordelingsverklaring geprefereerd wordt. Op die basis zou de uiteindelijke conclusie kunnen worden getrokken dat een controleverklaring meer waarde toevoegd aan een duurzaamheidsverslag dan een beoordelingsverklaring. Een elementen dat hierbij genoemd worden in het voordeel van de controleverklaring is het feit dat een controle meer diepgang heeft dan een beoordeling,

37 waardoor de betrouwbaarheid van het verslag beter gewaarborgd wordt. Een ander element waardoor de controleverklaring hoger wordt gewaardeerd dan de beoordelingsverklaring ligt in de bewoording van de beoordelingsverklaring. Doordat de conclusie in deze verklaring negatief verwoord is, is hij volgens de geënquêteerde registeraccountants lastig te begrijpen en voegt hij daardoor ook weinig toe aan het duurzaamheidsverslag.

De waarde van de beoordelingsverklaring ten opzichte van de controleverklaring is verder lastig in een getal uit te drukken. Vanuit de enquêtes komt nog wel een waarde van ongeveer 35% zekerheid voor de beoordelingsverklaring en ongeveer 45% zekerheid voor de controleverklaring, maar hier hoort ook een standaarddeviatie bij van rond de 25%. Een exacte waarde van zekerheid is dus niet zomaar aan de verschillende verklaringen te koppenen. Eens te meer ook omdat het hier gaat om de perceptie van de respondenten, en niet om een objectief te meten cijfer. De conclusie blijft dus dat de beoordelingsverklaring voor de respondenten een toegevoegde waarde heeft voor een duurzaamheidsverslag, maar dat deze toegevoegde waarde lager ligt dan die van de controleverklaring.

Wat betreft de verschillende aspecten van de toegevoegde waarde van assurance, betrouwbaarheid, transparantie en bruikbaarheid, bleek dat betrouwbaarheid en bruikbaarheid in de praktijk erg dicht bij elkaar liggen. Waarschijnlijk is hiervoor de oorzaak dat bruikbaarheid een product of functie van betrouwbaarheid en transparantie is, waarbij betrouwbaarheid de belangrijkste determinant is. Dit geeft aan dat het zaak is voor accountant om het vertrouwen van de maatschappij hoog te houden. Als dit vertrouwen immers minder wordt, wordt de toegevoegde waarde van de geleverde verklaring ook minder groot en zal er kritisch moeten worden gekeken naar het bestaansrecht van de accountant, zoals één respondent in de enquêtes al aangaf.

Bij deze waardering van de toegevoegde waarde van assurance bij duurzaamheidsverslagen zat er geen significant verschil tussen de verschillende types registeraccountant. De grootste overeenkomst tussen deze personen is de inschrijving in het accountantsregister na de (post-) initiële opleiding tot registeraccountant. Waarschijnlijk heeft dit, en het feit dat de registeraccountants aan de regels van de beroepsgroep gebonden zijn, tot gevolg dat de verschillende registeraccountants overeenkomstige denkwijzes hebben over dit onderwerp. Zowel bij openbaar accountants als bij accountants in business bestaat er scepsis over de rol van accountant bij duurzaamheidsverslagen, maar ook bij beide groepen worden er positieve geluiden gehoord over de inbreng van de accountant hierin. Daar waar de accountants in business meer vanuit de klant of de gebruiker zouden kunnen reageren en de openbaar accountant dit vanuit de opsteller van de verklaring zou kunnen doen, blijkt dit in de praktijk mee te vallen.

Dit onderzoek had te maken met enkele beperkingen die in overweging dienen te worden genomen. Zo zitten aan het gebruik van enquêtes al enige inherente beperkingen. Allereerst is er de groep die benaderd is. Van de circa 11.000 registeraccountants ingeschreven in het accountantsregister zijn er maar 3.100 effectief benaderd, waarvan ook maar een kleine 8% de enquête heeft ingevuld. Op het wel of niet invullen van de enquête door de respondent kan geen invloed worden uitgeoefend, waardoor de kans groter wordt dat juist de respondenten met de meest uiterste meningen hier aan deelnemen. Immers, als een respondent fervent voor- of tegenstander is van een accountantsverklaring bij duurzaamheidsverslagen, zal hij een

38 grotere prikkel hebben om de enquête in te vullen. Dit zou een oorzaak kunnen zijn van de de relatief laag gewaardeerde toegevoegde waarde van de controleverklaring en het niet significante verschil tussen de controleverklaring en de beoordelingsverklaring. Respondenten die niets zien in de accountantsverklaring bij duurzaamheidsverslagen zullen dan de beide verklaringen allebei laag gewaardeerd hebben.

Een andere beperking is de enquête zelf. Doordat deze door de zelf respondenten ingevuld dient te worden is deze onderhevig aan de subjectiviteit van de respondenten. Hoe zeer ook