• No results found

Empowerende condities op de verschillende niveaus

EMPOWERMENT OP DE VERSCHILLENDE MAATSCHAPPELIJKE NIVEAUS

2. Empowerende condities op de verschillende niveaus

Empowerment noodzaakt een praktijk en beleid gebaseerd op een dialoog tussen alle betrokken partijen en gericht op het uitbreiden en beschermen van verzekerde rechten en vrijheden. Met het krachtenperspectief in een relationeel perspectief en participatie als motor, houdt empowerment een verschuiving in van afhankelijk-heidsrelaties naar relaties gekarakteriseerd als partnerschappen, en dit op de ver-schillende maatschappelijke niveaus.

2.1 De relatie hulpvrager/cliënt - hulpverlener/begeleider

Het fundament van een krachtgerichte benadering is de relatie tussen hulpvra-ger/cliënt en hulpverlener/begeleider (Van Regenmortel, 2007: 266). Begeleiders zijn geen ‘experten’, maar worden facilitators om het versterkingsproces bij de betrokkenen en hun omgeving te stimuleren (‘to enable’). Dit vraagt om een posi-tieve basisattitude gebaseerd op o.a. respect, presentie24 en partnerschap en om aangepaste technieken (bv. krachtgerichte vraagtechnieken, een aangepaste taal, en assessment instrumenten). Afhankelijkheid is een van de belangrijkste gevol-gen van leven in maatschappelijke kwetsbare situaties (Van Regevol-genmortel, 2007: 268). Deze afhankelijkheid weegt door in de hulp- en dienstverlening. Niet onafhankelijkheid, maar wel autonomie in verbondenheid wordt naar voren geschoven om gevoelens van eigenheid en (zelf-)respect te bewaren. Empower-ment houdt voor de hulp- en dienstverlening zo een verschuiving in naar partner-schap. De hulpvrager wordt hierbij een volwaardige actor in het begeleidingspro-ces. Dit partnerschap krijgt uiting door verschillende aspecten in de relatie:

betrokkenheid, gelijkwaardigheid, verbinding en wederkerigheid (Van Regenmortel, 2007: 269).

2.2 Competente, empowerende organisaties

Competente begeleiders inzake empowerment vragen competente organisaties die hun medewerkers in hun ‘empowerende’ opdracht ondersteunen. Het gaat dan om:

 een draagvlak voor het perspectief van empowerment bij de organisatie(s), zoals bijvoorbeeld in missie en/of visie;

 de inrichting van de organisatie(s) volgens structuren en processen gericht op empowerment van de doelgroep, met bijvoorbeeld als richtsnoer om ten

24 Cf. de presentietheorie van Baart (2001).

zien van de doelgroep maximaal te functioneren als ‘enabling niche’ (cf. infra onder 2.3);

 middelen (materieel en immaterieel, zoals voldoende tijd) voor het realiseren van een empowermentbenadering;

 aandacht voor empowermentcompetenties van de projectmedewerkers door bijvoorbeeld vorming, inter- en supervisie. Personen die verder staan in hun eigen empowermentproces hebben meer mogelijkheden om te werken aan het empowermentproces van anderen. De organisatie moet dit ‘zelf-empower-ment’ van begeleiders stimuleren.

Verder dient een lerende en reflexieve professional (of team) omringd door een lerende en reflexieve organisatie. Het management stimuleert en motiveert werk-nemers en zet aan tot samenwerking tussen verschillende teams of groepen bin-nen de organisatie. Deze aspecten maken deel uit van de intra-organisatorische condities voor empowerment. Daarnaast kunnen ook hier inter-organisatorische en de extra-organisatorische componenten worden onderscheiden.

De inter-organisatorische component doelt onder meer op netwerking, het uit-wisselen van informatie tussen organisaties, het ontwikkelen van partnerschappen en het coördineren van diensten tussen organisaties. Verbindingen tussen organi-saties staan aldus centraal bij deze inter-organisatorische component.

De derde component tenslotte wijst op de relatie met de ruimere omgeving en naar de manier waarop de organisatie probeert om invloed en controle uit te oefe-nen op deze omgeving bijvoorbeeld door het beïnvloeden van de politiek en zijn uitvoering, het richting geven aan de besteding van de middelen. Het opnemen en verankeren van een signaalfunctie speelt hier een belangrijke rol.

2.3 De kracht van de lokale samenleving

Men kan binnen een begeleidingscontext werken aan het empowermentproces van mensen die kwetsbaar zijn, maar als deze zich verder bevinden in buurten of gemeenschappen die continu kwetsen, stigmatiseren en uitsluiten, dan wordt het voor deze mensen en hulp- en dienstverleners wel erg moeilijk en frustrerend.

Ook aan deze zijde van de samenleving moet gesleuteld worden, er is nood aan vermaatschappelijking van de zorg en begeleiding. Meiniger (2007, in:

Van Regenmortel, 2008: 16) wijst op het belang hiervan door te beklemtonen dat sociale integratie geen kenmerk van een situatie of van personen in een situatie is, maar veeleer een interpersoonlijk proces. Eerder al haalden we Vanistendael (1997) aan die de netwerken van sociale ondersteuning als basis voor de opbouw van veerkracht beschouwt (cf. supra hoofdstuk 3 punt 3.1.3).

Aanwezige krachten in buurten en gemeenschappen dienen aangeboord te worden, in de lokale samenleving dient ruimte te worden gecreëerd voor het

‘anders zijn’ met positieve ontmoetingskansen en maatschappelijke steunsyste-men. ‘Kwartiermaken’ heet dit (Kal, 2001), waarbij men ‘enabling niches’ onder-steunt, stimuleert en/of schept.

Enabling niches zijn omgevingen/plaatsen die gericht zijn op het scheppen van maximale ontplooiingskansen voor mensen, die keuzemogelijkheden uitbreiden en nieuwe (groei)kansen bieden, in het bijzonder voor maatschappelijk kwetsbare groepen. Ze staan in tegenstelling tot de ‘entrapping niches’, die mensen insluiten en beperken in hun keuze- en groeimogelijkheden.

Er is reeds onderzoek gedaan naar de organisatorische karakteristieken van set-tings die empowerment stimuleren. Deze enabling niches hebben de volgende eigenschappen (Taylor, 1997 in: Van Regenmortel 2002: 102).

– Personen in enabling niches worden niet gestigmatiseerd en niet behandeld als maatschappelijk uitgeslotenen.

– Personen in enabling niches hebben de neiging om zich te richten naar ‘hun eigen soort’ voor vereniging, steun en zelfwaardering. Maar de enabling niches geven hen toegang tot anderen die andere perspectieven inbrengen zodat hun wereld minder beperkt wordt.

– Personen in enabling niches worden niet geheel gedefinieerd door de sociale categorie waarin ze verkeren. Ze worden gezien als personen met waardevolle aspiraties en kenmerken die losstaan van die categorie. De persoon is niet alleen maar een thuisloze of een verslaafde of een ex-gedetineerde. Er is aan-dacht voor de gehele persoon.

– In de enabling niches zijn er duidelijk verworven gradaties van beloning en status. Personen kunnen zich opwerken in betere posities. Er zijn dus sterke verwachtingen van verandering of persoonlijke groei in zulke niches.

– In de enabling niche zijn er vele stimulansen om realistische doelen voor zich-zelf te stellen op langere termijn en om naar deze toe te werken.

– In de enabling niche is er een goede realistische feedback aanwezig. Dit wil zeggen dat er vele natuurlijke processen zijn die personen hun onrealistische verwachtingen of interpretaties laten herkennen en corrigeren.

– De enabling niche schept mogelijkheden om vaardigheden aan te leren en schept verwachtingen die een beweging naar andere niches beogen.

– In de enabling niches zijn er adequate (economische) bronnen en worden com-petentie en gelijkheid beloond. Dit vermindert de economische stress en creëert sterke motieven om institutionalisering te vermijden.

Enabling niches zijn sociale ruimten die stimuleren en niet beperken. Het zijn omgevingen die uitnodigen tot sociaal contact, tot sociale steun en het gebruik van vaardigheden. Het zijn omgevingen waarin men zich fysiek veilig en sociaal gewaardeerd voelt.

Enabling niches zijn ook ‘gastvrije‘ niches (Kal, 2001 in: Van Regenmortel, 2008:

16): omgevingen waar het prettig is om te vertoeven, waarin de betrokkenen (opnieuw) keuzes kunnen maken, zodat ze zichzelf als handelende personen kun-nen zien. Het is een omgeving waarin de betrokkekun-nen een gevoel van eigen-waarde kunnen ontwikkelen en waarbij men tot medezeggenschap wordt uitge-nodigd. Personen dienen op een positieve manier verbonden te worden binnen

sociale systemen. Processen die toelaten dat de personen een betekenisvolle invloed hebben op het systeem zelf worden hierbij gestimuleerd.

In principe kan elke betrokken lokale organisatie deze karakteristieken als richt-snoer en toetssteen nemen om ten aanzien van de doelgroep maximaal te functio-neren als ‘enabling niche’. Tevens kan hier worden gewezen op de (potentieel) belangrijke rol van onder meer laagdrempelige ontmoetingsplaatsen, buurt- en opbouwwerk, lokale verenigingen waar armen het woord nemen en welzijnsscha-kels. Ook de ontwikkeling van maatschappelijke steunsystemen, de inschakeling van supportwerkers (intermediairen), maatjes- en ‘buddy’projecten liggen in dit verlengde (Van Regenmortel, 2008: 15).

2.4 Krachtgericht (boven)lokaal beleid

Het beleid kan door zijn maatregelen empowerment faciliteren dan wel belemme-ren (Van Regenmortel, 2007).

Net zoals dit bij empowerment zelf het geval is, ligt precies in de combinatie van de twee hoofdpijlers ‘competentieontwikkeling’ en ‘toerusting’ (resp. het krach-tenperspectief in een relationeel perspectief) het argument dat actief burgerschap geen dekmantel mag zijn voor een terugtredende overheid en het uithollen van de verzorgingsstaat (Steyaert, Bodd & Linders, 2005 in: Van Regenmortel, 2008: 12).

Het vraagt net om een investering in de publieke dienstverlening omdat werken aan zelfredzaamheid intensiever is dan zelf de problemen voor de burgers oplos-sen, weliswaar met duurzamere effecten. De overheid blijft dus maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen om voor kwetsbare burgers te zorgen en maat-schappelijke ontwikkeling te stimuleren. Alleen is het uitgangspunt daarbij de kracht en inzet van burgers, en zijn professionele dienstverleners ondersteunend en aanvullend. Steyaert, Bodd en Linders (2005: 23) omschrijven actief burger-schap als volgt:

‘Actief burgerschap verwijst naar het sociaal gedrag en zelfredzaamheid van burgers, en de wijze waarop dienstverleners en beleid burgers uitnodigen tot sociaal gedrag en zelfredzaam-heid, en hen daarin ondersteunen’.

Een faciliterend beleid focust ten eerste op krachten van mensen en ondersteunt, stimuleert, benut en creëert kracht- en steunbronnen in hun omgeving (cf.

‘enabling niches’ in de lokale samenleving) en empowerende condities bij alle betrokken sectoren/actoren en hun organisaties (passende institutionele overeen-komsten en/in een passend collectief kader (macro-economisch en wettelijk)).

Sociale beleidsmaatregelen die de individuele tekorten van personen benadrukken en sanctioneren, en de structurele barrières eerder verwaarlozen, druisen in tegen empowerment. Zo kan er veel aandacht gaan naar het sanctioneren van ‘werkon-willigheid’, terwijl anderzijds weinig parallelle beleidsmaatregelen worden

geno-men tegen onder meer het gebrek aan jobs voor kortgeschoolden of de selectieve afroming of discriminatie door werkgevers bij aanwerving, en er weinig beleids-aandacht is voor randvoorwaarden als kinderopvang en mobiliteit.

Dit krachtgericht beleid is tevens een participatorisch beleid waarbij de doel-groep zelf een stem heeft en rekening wordt gehouden met hun perspectieven (cf.

de zogeheten ‘negotiated truth’ bij Chapin, 1995).

Het beleid moet daarnaast en ten derde tevens in de nodige randvoorwaarden voorzien om de signaalfunctie structureel te verankeren. De nodige signaalgevoe-ligheid bij de praktijkwerkers dient hierbij door de organisaties te worden gesti-muleerd.

Een empowerend beleid dient ten vierde en ten slotte netwerkvorming tussen organisaties en sectoren te stimuleren en kennisdeling en -opbouw te maximalise-ren.

2.5 De inschakeling van ervaringsdeskundigen op verschillende niveaus

Een empowerende hulpverlening benadrukt het belang van samenwerking tussen professionelen enerzijds en zogenaamde ‘paraprofessionelen’ of vrijwilligers anderzijds. Deze personen hebben een belangrijke brug- en signaalfunctie (Van Regenmortel, 2007 en 2008).

Paraprofessionelen zijn personen die dicht bij de doelgroep staan onder meer omwille van eenzelfde sociale achtergrond, cultuur, levenservaring: bv. erva-ringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting, interculturele bemidde-laars, steunfiguren, buddy’s. Ze hebben geen ‘klassieke’ opleiding gevolgd, maar wel een of andere vorming, training of specifieke opleiding vooraleer ze in de hulp- of dienstverlening worden ingeschakeld. De gelijkaardige achtergrond en levenservaring zijn een grote troef. De ervaringsdeskundigheid is veelal het resultaat van het zelf langdurig doorworsteld hebben van heel wat moeilijke situ-aties in hun eigen leven. Dit maakt dat hun basishouding wordt gekenmerkt door een grote openheid en betrokkenheid van binnenuit op de ‘strijd’ van anderen in hun eigen leven.

De inschakeling van paraprofessionelen of brugfiguren in de hulpverlening kent een meerwaarde inzake empowerment en dit op meerdere niveaus: op het indivi-duele vlak (de brugpersoon zelf, de hulpvrager of cliënt, de begeleider), de bege-leiding(sorganisatie), de brede doelgroep, het beleid en de bredere samenleving (Van Regenmortel, 2008: 40):

Empowerment hecht grote waarde aan ervaringskennis en -deskundigheid. Het besef van deskundigheid is een sterke bron van empowerment voor de betrokkenen. Maar er is meer:

door het insider’s perspectief verbetert de kwaliteit van de hulpverlening en vermindert de afhankelijke opstelling van hulpvragers. ‘Buitenstaanders’ krijgen ook meer zicht en begrip voor de leef- en betekeniswereld waardoor meer positieve beeldvorming ontstaat en negatieve stereotyperingen worden verminderd die op zich sociale problemen bestendigen.

Ervaringsdeskundigen kunnen het aanbod beter doen aansluiten op de vraag.

Door het tolken ontstaat er meer begrip en vertrouwen tussen personen die in armoede leven en personen die niet in armoede leven. Dit komt de kwaliteit van het aanbod ten goede (o.a. betere communicatie met de doelgroep, minder kans op misverstanden, drempelverlagend effect met een ruimere toegankelijkheid van de dienst- en hulpverlening als gevolg). Ook begeleiders die nauw samenwerken met ervaringsdeskundigen, door bijvoorbeeld in tandem te werken, ondergaan een groeiproces en worden gestimuleerd tot zelfreflectie.

Bovendien schept het werken met brugfiguren ook kansen voor deze personen zelf. De ervaringsdeskundigen kennen een innerlijke groei: een positiever zelf-beeld, zich sterker voelen, de structurele dimensie van armoede zien, meer inzicht krijgen in eigen en andermans gedrag, meer keuze- én controlemogelijkheden verwerven in het eigen leven. Dit omvat ook mogelijkheden voor een opwaartse sociale mobiliteit. Naast het empowermentproces van de persoon van de erva-ringsdeskundige zelf, zijn deze personen zelf een positief voorbeeld voor andere gelijken (modelfunctie), maar ook voor personen die niet in armoede leven. Dit houdt kansen in voor destigmatisering van de groep van personen die in armoede leven en voor de emancipatie van deze groep in onze samenleving.

Door de inschakeling van ervaringsdeskundigen in verschillende settings en contexten, ontstaat er tenslotte ook een bredere sensibilisering voor de armoede-problematiek (o.a. meer dialoog omtrent visie op armoede, extra aandacht voor de beleving en binnenkant van armoede, vlugger denken aan de inbreng van de doelgroep zelf en het structureel inbouwen van participatie en inspraak) en wordt het belang van de signaalfunctie aangewakkerd doordat ervaringsdeskundigen op de structurele dimensie van armoede en sociale uitsluiting wijzen.

HOOFDSTUK 5

METHODISCHE HANDELINGSPRINCIPES VOOR