• No results found

Emigratie van de binnenlands belastingplichtige ab-houder leidt tot een fictieve vervreemding van de aandelen.98 Dit betekent dat moet worden afgerekend over het vervreemdingsvoordeel. Het vervreemdingsvoordeel is het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de overdrachtsprijs van de aandelen. De emigrerende belastingplichtige kan hierbij kiezen om af te rekenen of voor het opleggen van een conserverende aanslag.99 Het voorgestelde artikel 4.14d Wet IB 2001 stelt dat het eerder in aanmerking genomen fictieve reguliere voordeel100 in mindering mag worden gebracht op het vervreemdingsvoordeel. Dit houdt in dat over het bovenmatige deel van de schuld per ultimo van het kalenderjaar moet worden afgerekend. Het negatieve voordeel dat hierdoor ontstaat leidt echter alleen tot een belastingteruggaaf indien de aandelen daadwerkelijk worden vervreemd.101 Dit in tegenstelling tot binnenlandse situaties omdat geen conserverende aanslag

wordt opgelegd.102 Onderstaand voorbeeld103 zal dit verduidelijken.

X is enig aandeelhouder van C b.v. (hierna C). X leent 700.000 van C. Het bovenmatige deel van de schulden bedraagt € 200.000 en wordt bij X in aanmerking genomen als fictief regulier voordeel. Het maximumbedrag van X wordt in dat geval met € 200.000 verhoogd naar € 700.000. X emigreert vervolgens naar land Y. De waarde in het economische verkeer van de aandelen bv C bedraagt € 900.000, de verkrijgingsprijs bedraagt € 100.000. Dit leidt derhalve tot een vervreemdingsvoordeel van € 800.000. Dit bedrag wordt op grond van het voorgestelde artikel 4.14d Wet IB 2001 verlaagd met € 200.000. In dat geval wordt een conserverende aanslag ter zake van het vervreemdingsvoordeel van per saldo € 600.000 opgelegd.

95 Volgens het voorgestelde artikel 4.13 lid 1 sub f jo. 4.14a lid 1 sub a jo. 4.14b lid 2 Wet IB 2001 96 Dit zal moeten blijken uit het Uitvoeringsbesluit ingevolge artikel 4.14c lid 2 Wet IB 2001

97 Deze problematiek doet zich overigens ook voor in de situatie waarbij een binnenlands belastingplichtige ab-houder in

Nederland blijft en de feitelijke leiding van de vennootschap wordt verplaatst naar een ander land dan Nederland.

98 Artikel 4.16 lid 1 sub h Wet IB 2001. 99 Artikel 25 lid 8 Invorderingswet 1990.

100 Op grond van het voorgestelde artikel 4.13 lid 1 sub h.

101 Om diezelfde reden is het verhogen van de verkrijgingsprijs met het in aanmerking te nemen fictief regulier voordeel, als alternatief op dit wetsvoorstel, niet werkbaar.

102 Het lijkt erop dat belastingplichtige die gebruik maken van de EU-vrijheden slechter worden behandeld dan binnenlands

belastingplichtige. De gevolgen hiervan gaan dit onderwerp echter te buiten en worden niet besproken.

31 Het probleem dat zich in casu voordoet is dat niet is geregeld wat na emigratie als maximumbedrag geldt, € 500.000 of € 700.000.104 Dit heeft tot gevolg dat € 200.000 als aftrekpost in aanmerking wordt genomen en het maximumbedrag € 700.000 blijft. Indien als maximumbedrag € 500.000 zou worden genomen,105 dan zou € 200.000 van de schuld, indien deze niet is afgelost, als fictie regulier opnieuw in aanmerking worden genomen en per conserverende aanslag worden ingevorderd. Dit kan onwenselijk zijn omdat de belastingplichtige juist heeft gekozen voor de conserverende aanslag omdat het niet mogelijk was direct af te rekenen over het vervreemdingsvoordeel. Dit probleem wordt weggenomen indien in de wet wordt voorzien dat het negatieve fictieve voordeel niet in aftrek komt op het maximumbedrag bij emigratie.

104 Boer & Heithuis, WFR 2020/175, onderdeel 4.2. 105 Na aftrek van het negatieve voordeel.

32

7. Conclusie

Het doel van het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap is om dga’s en ab- houders te ontmoedigen om geld, dat niet is genoten als inkomen, te spenderen aan persoonlijke behoeften via de rekening-courant. De wetgever tracht hierbij de uitvoeringsproblematiek bij de Belastingdienst ten aanzien van de controle van de zakelijkheid van leningen te verhelpen. De wetgever wil hiermee de kloof tussen de IB-ondernemer en de dga te verkleinen in een poging een fiscaal neutraal landschap te creëren. De voorgestelde systematiek leidt echter nog tot veel onduidelijkheid en ongelijkheid.

Deze ongelijkheid komt het meest tot uiting bij de kwalificering van de bestaande schulden. Bestaande leningen, niet zijnde eigenwoningschulden, genieten hierbij geen eerbiedigende werking. Om die reden spreekt men daarom van onmiddellijke werking van de rechtsregel met onbeperkte materieel terugwerkende kracht. Aan deze leningen liggen dezelfde zakelijke voorwaarden ten grondslag als bij de eigenwoningschulden. De reden voor het onderscheid wordt door de wetgever niet nader gemotiveerd

Onbeperkt materieel terugwerkende kracht komt slechts sporadisch in het belastingrecht voor omdat het grote gevolgen kan hebben op bestaande situaties en verhoudingen doordat de rechtszekerheid wordt aangetast. De gevolgen die het op contribuabelen kan en mag hebben worden daarom beperkt door het legaliteitsbeginsel op nationaal en internationaal niveau. Omwille van consequente regelgeving heeft de wetgever zelf een beleid ontwikkeld ten aanzien van terugwerkende kracht en heeft de Raad van State een eigen toetsingskader. Dit beleid en toetsingskader zijn echter geen bindende voorschriften maar hulpmiddelen ter beoordeling van de legaliteit bij terugwerkende kracht.

Het legaliteitsbeginsel en het verbod op terugwerkende kracht zijn vastgelegd in de Nederlandse Grondwet. In dit onderzoek is het wetsvoorstel getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol omdat niet aan de Nederlandse Grondwet getoetst mag worden. Het wetsvoorstel roept een anti- ontgaansregel in het leven welke het eigendom reguleert. Dit vormt een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom. Deze inbreuk is bij het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap niet gerechtvaardigd omdat het de fair balance-test niet doorstaat. Doorslaggevend hierbij is dat anti-ontgaansregels niet verder mogen terugwerken dan het aankondigingsmoment, de gerechtvaardigde verwachtingen van belastingplichtige zijn geschonden en er geen noodzaak is die deze ingrijpende gevolgen rechtvaardigen.

De inbreuk op artikel 1 Eerste Protocol en de strijd met het legaliteitsbeginsel had voorkomen kunnen worden. Het raamwerk dat beschreven wordt door Schuver-Bravenboer bevat een stappenplan waaruit blijkt dat het wetsvoorstel zoals dat is ingediend niet voldoet aan het beginsel van eerbiediging van rechtvaardigde verwachtingen, de bescherming van eigendom, het non- discriminatiebeginsel en is er met de gekozen bewoording in de memorie van toelichting een gebrek aan algemeen belang. Het voorgestelde wetsvoorstel is door het ontbreken van eerbiedigende werking ten aanzien van alle bestaande schulden als middel niet geschikt noch noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken.

Door het ontbreken van eerbiedigende werking ontstaan er eveneens in grensoverschrijdende situaties ongewenste uitkomsten van het wetsvoorstel. Zo worden buitenlandse ab-houders buitenlands belastingplichtig indien de feitelijk leiding van de vennootschap naar Nederland verplaatst en worden op die manier in de heffing van box 2 betrokken voor een fictief inkomen

33 dat buiten de periode van Nederlandse belastingplicht is genoten. Dat de wetgever bij voorbaat aangeeft dat de voorgestelde wet in strijd is met de goede verdragstrouw waardoor effectief geen heffing plaatsvindt maakt dit niet anders. Dit geeft slechts des te meer aan dat het ontbreken van overgangsrecht in de vorm van eerbiedigende werking ten aanzien van alle bestaande schulden bij het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap in strijd is met het legaliteitsbeginsel voor binnenlands als buitenlands belastingplichtigen.

Uit deze scriptie is voortgekomen dat het venijn zit in het ontbreken van eerbiedigende werking. Ik raad de wetgever daarom aan om het wetsvoorstel aan te passen en het wetsvoorstel ten aanzien van alle bestaande schulden eerbiedigende te laten genieten. De uitvoeringsproblematiek bij de Belastingdienst kan daarbij worden verminderd door de zakelijkheidscriteria vast te leggen in de wet of bij besluit en een aansluitende documentatieverplichting in te voeren met een jaarlijkse risicoanalyse vanaf een bepaald bedrag. Op deze wijze waarborgt de wet het welzijn van het legaliteitsbeginsel, is de onzakelijke consumptieve lening belast en het doel van de wetgever gerealiseerd.

34

literatuurlijst

Boeken

Gribnau & Pauwels, in www.nederlandrechtsstaat.nl Artikelsgewijs commentaar op de

Grondwet 2015

L.M. Gribnau & M.R.T Pauwels, in: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs

commentaar op de Grondwet,‘Commentaar op artikel 104 van de Grondwet’,

www.nederlandrechtsstaat.nl, www.nederlandrechtsstaat.nl 2015

OECD (2017), Model Tax Convention on Income and on Capital: Condensed Version 2017, OECD Publishing.

Pauwels 2009

M.R.T. Pauwels, Terugwerkende kracht van belastingwetgeving: gewikt en gewogen. Een

rechtstheoretisch en positiefrechtelijk onderzoek naar een methode voor vorming van wettelijk overgangsrecht in het belastingrecht (Fiscaal Wetenschappelijke Reeks, nr. 13) (diss. Tilburg),

Amersfoort: Sdu Uitgevers 2009

Poelman, in: Cursus Belastingrecht 2020

E. Poelman, Cursus Belastingrecht, FBR.5.5.0.E.e De individual and excessive burden Deventer: Kluwer (online).

Popelier 1999

P. Popelier, Toepassing van de wet in de tijd: vaststelling en beoordeling van temporele functies, Brussel: Story-Scientia 1999

Schuver-Bravenboer 2009

M. Schuver-Bravenboer, Fiscaal overgangsbeleid. Een raamwerk voor het vormgeven en

beoordelen van het overgangsbeleid van de fiscale wetgever (Fiscale monografieën, nr. 131)

35

Tijdschriften

Boer & Heithuis, WFR 2020/175

J.P. Boer en E.J.W. Heithuis, ‘De internationale aspecten van de voorgestelde Wet excessief lenen bij eigen vennootschap’, Weekblad Fiscaal Recht 2020/175

Bruijsten, WFR 2011/68

C. Bruijsten, ‘Art. 1 Eerste protocol EVRM: het recht op ongestoord genot van eigendom’,

Weekblad Fiscaal Recht 2011/68 Foesenek, WFR 2020/14

M.C.P. Foesenek, ‘De dga-tax in grensoverschrijdend perspectief’, Weekblad Fiscaal Recht 2020/14

Geppaart, WFR 2004/1840

Ch.P.A. Geppaart, ‘Prof. dr. A.O. Lubbers, Fiscaal overgangsbeleid, Universiteit Leiden, 2004, 36 blz’, Weekblad Fiscaal Recht 2004/1840

Harkema, FED 1996/623

S.H. Harkema, ‘De grenzen van de terugwerkende kracht in het belastingrecht of de

toelaatbaarheid van de terugwerkende kracht in het belastingrecht ter bestrijding van - in de ogen van de staatssecretaris van Financiën - niet-bedoeld gebruik van de belastingwetten’, FED 1996/623

Luimes, WFR 2014/1570

A.J. Luimes, ‘Artikel 1 Eerste Protocol EVRM en het Nederlandse fiscale recht: de stand van zaken anno 2014’, Weekblad Fiscaal Recht 2014/1570

Lievaart, WFR 1979/581

R. M. Lievaart, ‘De gevolgen van de opeenvolging van rechtsregels in het bijzonder in het belastingrecht (I)’. Weekblad Fiscaal Recht 1979/581

Meussen, WFR 2016/88

G.T.K. Meussen, ‘De crisisheffing over 2012 en 2013, heeft het doel de middelen geheiligd?’,

Weekblad Fiscaal Recht 2016/88 Stevens, WFR 1999/887

S.A. Stevens, ‘De belastingplicht van overheidsorganisaties herzien’, Weekblad Fiscaal Recht 1999/887

Van Dijk, WFR 1991/179

R.T.E. van Dijk, ‘Materiële terugwerkende kracht bij fiscale wetgeving onder alle omstandigheden ongewenst’, Weekblad Fiscaal Recht 1991/179

36 Parlementaire stukken Handelingen I 1990/1991, 21 152, nr. 53b Kamerstukken I 1990/1991 21 152, nr. 53b Kamerstukken II 1995/96, 24 761, nr B Kamerstukken II 1996/1997, 25 212, nr. 1 Kamerstukken II 2000/01, 27 475, nr. A Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr. 72 Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 6 Kamerstukken II 2019/20, 35 496, nr. 3 Kamerstukken II 2019/20, 35 496, nr. 4. Kamerstukken II 2019/2020, 35 496, nr. 7

Aanbiedingsbrief Staatssecretaris van Financiën van 17 juni 2020, wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Aanbiedingsbrief Staatssecretaris van Financiën pakket Belastingplan 2021 15 september 2020 Brief van 17 december 2019, Besluit Wob-verzoek Excessief lenen van eigen vennootschap, bijlage 5

37

Jurisprudentie

EHRM 23 september 1982, ECLI:CE:ECHR:1982:0923JUD000715175 (Sporrong and Lönnroth/Sweden)

EHRM 14 december 1988, ECLI:CE:ECHR:1988:1214DEC00130138(Wasa Liv Ömsesidigt, Försäkringsbolaget Valands Pensionsstiftelse/Sweden):

EHRM 23 oktober 1990, ECLI:CE:ECHR:1990:1023JUD001158185 233 (Darby/Zweden), BNB 1995/244

EHRM 23 februari 1995, ECLI:CE:ECHR:1995:0223JUD001537589 (Gasus Dosier- und Fördertechnik GmbH/the Netherlands), BNB 1995/262,

EHRM 20 november 1995, ECLI:CE:ECHR:1995:1120JUD001784991 (Pressos Compania Naviera SA), BNB 1996/123

EHRM 25 maart 1999, ECLI:CE:ECHR:1999:0325JUD003110796 (Iatridis/Griekenland). EHRM 28 oktober 1999, ECLI:CE:ECHR:1999:1028JUD002834295 (Brumărescu/ Romania) EHRM 5 januari 2000, ECLI:CE:ECHR:2000:0105JUD003320296 (Beyeler/Italië)

EHRM 23 november 2000, ECLI:CE:ECHR:2000:1123JUD002570194 (The Former King of Greece and others t. Griekenland)

EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, M.A. v Finland, Fed 2003/604

EHRM 20 juli 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:0720JUD003759897 , FED 2004/709, EHRM 14 mei 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0514JUD006652911 (NKM/Hungary):

EHRM 2 juli 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0702DEC002712611 (Nicolaas Nobel/Netherlands), NJ 2014/425

ERHM 10 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD001202710, (Statileo/Kroatië) HR 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744, BNB 1988/217 HR 27 september 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4110, BNB 1990/61 HR 19 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8529, BNB 1993/242 HR 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5605, BNB 1994/112 HR 11 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2157, BNB 1997/396 HR 2 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1375, BNB 2001/319 HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:ZC8109, BNB 2002/137 HR 29 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE086, BNB 2002/255 HR 5 september 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AE8398, BNB ¸2003/379 HR 5 september 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AE8403, BNB 2003/380 HR 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3036, BNB 2005/227 HR 19 juni 2009, ECLI:NL:PHR:2009, BNB 2009/263 HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4756, BNB 2013/72 HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1463, BNB 2014/229 HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, BNB 2016/163 HR 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2497, BNB 2017/34 Overig

Reactie van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op de internetconsultatie Wet excessief lenen bij eigen Vennootschap, 29 maart 201

38

Bijlagen

Bijlage I – Wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Invorderingswet 1990 ter bestrijding van belastinguitstel en –afstel als gevolg van excessief lenen bij een eigen vennootschap (Wet excessief lenen bij eigen vennootschap)

VOORSTEL VAN WET

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te treffen ter bestrijding van het door middel van het aangaan van leningen tussen de aanmerkelijkbelanghouder en zijn vennootschap uitstellen en afstellen van de heffing en invordering van inkomstenbelasting;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten- Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

39

Artikel I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt “behoren” vervangen door “behoren mede”.

2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt “plaatsvinden. Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld." vervangen door “plaatsvinden;”.

3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. het bovenmatige deel van schulden die de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij vennootschappen waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft (het fictief reguliere voordeel), waarbij onder schulden wordt verstaan: alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen.

4. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt bijschrijving op aandelen met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.

40

Artikel 4.14a Fictief regulier voordeel

1. Als het bovenmatige deel van schulden, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt in aanmerking genomen:

a. als positief bedrag: de totale som van die schulden voor zover deze het maximumbedrag, bedoeld in het tweede lid, overschrijdt;

b. als negatief bedrag: de totale som van die schulden voor zover deze lager is dan het maximumbedrag, bedoeld in het tweede lid, doch ten hoogste het bedrag dat eerder ingevolge onderdeel a of op grond van een naar aard en strekking daarmee vergelijkbare buitenlandse regeling in de heffing is betrokken, voor zover ter zake van dat bedrag nog niet eerder een negatief bedrag als het bovenmatige deel van schulden in aanmerking is genomen.

2. Het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 500.000, vermeerderd met de bedragen die eerder op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, of op grond van een naar aard en strekking daarmee vergelijkbare buitenlandse regeling in de heffing zijn betrokken.

3. Schulden van de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner worden in een kalenderjaar eenmaal in aanmerking genomen bij de belastingplichtige en zijn partner tezamen. Het maximumbedrag, bedoeld in het tweede lid, geldt voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.

4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het bedrag van de schulden bepaald aan het einde van het kalenderjaar op basis van de nominale waarde.

5. Indien de belastingplichtige aan het einde van het jaar, anders dan door een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, niet langer een aanmerkelijk belang heeft, wordt het eerste lid toegepast alsof de belastingplichtige op dat moment een aanmerkelijk belang heeft en het bedrag van de schulden nihil is.

6. Een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a blijft bij de toepassing van het eerste lid buiten aanmerking voor zover ter zake van die eigenwoningschuld een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap.

Artikel 4.14b Flankerende bepalingen ter zake van het fictief reguliere voordeel

1. Schulden die een met de belastingplichtige verbonden persoon rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij vennootschappen waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 Wet IB 2001 heeft, maar waarin de verbonden persoon geen aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 Wet IB 2001 heeft, worden als schulden als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, in aanmerking genomen bij de belastingplichtige voor zover de schulden van de verbonden persoon meer bedragen dan € 500.000 en voor die verbonden persoon geen schulden zijn als bedoeld in artikel 4.14a, zesde lid. Voor de toepassing van de eerste zin wordt onder een met de belastingplichtige verbonden persoon verstaan: een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de belastingplichtige of van zijn partner.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op schulden als bedoeld in het eerste lid voor zover die schulden ingevolge artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, schulden van de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner zijn.

3. Voor zover schulden op grond van het eerste lid bij meerdere belastingplichtigen als schulden als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid, in aanmerking worden genomen, wordt het

41 ingevolge het eerste lid als schulden in aanmerking te nemen bedrag in gelijke delen bij ieder van hen in aanmerking

genomen.

4. Voor zover ter zake van schulden een regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel a, niet zijnde een fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, in aanmerking is genomen, worden die schulden niet in aanmerking genomen als schulden als bedoeld in artikel 4.14a, eerste lid.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, ingeval de belastingplichtige niet gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft.

Artikel 4.14c Maximumbedrag bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht

1. Indien een belastingplichtige in Nederland gaat wonen en op dat tijdstip schulden heeft aan vennootschappen als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, gesteld op het bedrag van die schulden, doch ten minste op € 500.000. Artikel 4.14b is van overeenkomstige toepassing.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de vaststelling van het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, indien:

a. de belastingplichtige voordien is opgehouden in Nederland te wonen;

b. de belastingplichtige voordien ten aanzien van een aanmerkelijk belang buitenlandse belastingplichtige is geweest.

Artikel 4.14d Aanpassing vervreemdingsvoordeel bij einde binnenlandse belastingplicht

In geval van een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, wordt het ingevolge artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onderdeel h, in aanmerking te nemen vervreemdingsvoordeel, bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, vermeerderd met het negatieve bedrag dat ingevolge artikel 4.14a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, als fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, in aanmerking zou zijn genomen ingeval de belastingplichtige binnenlandse belastingplichtige zou zijn gebleven en aan het einde van het kalenderjaar het bedrag van de schulden nihil zou.

C. Aan artikel 4.43 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een fictief regulier voordeel als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, wordt geacht uiterlijk te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of, indien de belastingplichtige in de loop van het kalenderjaar is overleden, het moment onmiddellijk voorafgaand aan het moment van overlijden.

D. Na artikel 10a.20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.21 Overgangsbepaling vereisten hypotheekrecht bij fictief regulier voordeel

Bij de toepassing van artikel 4.14a, eerste lid, blijft mede buiten aanmerking een op 31 december 2022 bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a ter zake waarvan geen recht van hypotheek is verstrekt aan de

42

Artikel II

In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 25b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25c

1. Het uitstel van betaling, bedoeld in artikel 25, achtste lid, wordt mede beëindigd ingeval een positief voordeel in de zin van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten. Het uitstel wordt in dat