• No results found

3 Theorie

3.3 Netwerksturing

3.3.2 Effectiviteit van sturingsvormen

Onderzoek van Provan en Kenis (Provan en Kenis, z.j., p.303) heeft aangetoond dat een viertal factoren bepalend zijn voor de effectiviteit van een bepaalde sturingsvorm. De vier factoren die genoemd worden zijn: de mate van vertrouwen in een netwerk, de grootte van het netwerk in termen van het aantal netwerkleden, doelconsensus onder de leden en het type activiteit in het netwerk, en meer bepaald of daar netwerkcompetenties voor nodig zijn. Dit is in tabel 6 weergegeven.

Tabel 6: Effectiviteit sturingsvormen Bron: Provan en Kenis z.j., p.303

Uit de tabel blijkt dat wanneer het vertrouwen in het netwerk hoog is, het netwerk uit weinig leden bestaat, de doelconsensus hoog is en er een lage behoefte aan netwerkcompetenties is een

zelfregulerend netwerk het effectiefst is.

Vertrouwen

Provan en Kenis (z.j., p.304) stellen dat de mate waarin vertrouwen verspreid is door het hele netwerk cruciaal is voor de interacties. De mate en de verdeling van vertrouwen bepalen de effectiviteit van een netwerkvorm in het aansturen van een netwerk. De mate van vertrouwen is hoog op het moment dat het vertrouwen wijd verspreid is onder alle actoren in een netwerk. Wanneer het vertrouwen beperkt is tot enkele netwerkleden is de mate van vertrouwen laag. Volgens Provan en Kenis (z.j.; p.304) is een hoge mate van vertrouwen, verdeeld over het hele netwerk, essentieel voor een zelfregulerend netwerk omdat binnen dit netwerk collectief handelen centraal staat. Wanneer geen hoge mate van vertrouwen verdeeld over het hele netwerk aanwezig is, ontbreekt de basis voor collectief handelen. Om in dit geval een effectief netwerk te creëren dient een andere netwerkvorm gehanteerd te worden, zoals een leiderorganisatie netwerk of een netwerk administratieve organisatie. Zoals uit tabel 5 is op te maken bestaat het leiderorganisatie netwerk voornamelijk uit relaties tussen actoren en de organisatieleider, hierdoor is een hoge mate van vertrouwen verspreid over het hele netwerk niet essentieel. In de netwerk administratieve organisatie is een gemiddelde mate van vertrouwen voldoende omdat daar van belang is de netwerkleden in staat moeten zijn om het gedrag van de NAO te monitoren.

Aantal netwerkleden

Het probleem dat bij elke vorm van netwerksturing naar voren komt is het feit dat wanneer het aantal netwerkleden toeneemt ook het aantal relaties tussen de netwerkleden exponentieel toeneemt. Gezien dit gegeven wordt sturing van een netwerk een complexe taak (Provan en Kenis,

z.j., p.304). De kans op een effectief zelfregulerend netwerk is het hoogst wanneer maximaal zes tot acht netwerkleden aanwezig zijn binnen het netwerk. Wanneer het aantal hoger wordt is face to face communicatie/participatie niet meer efficiënt waardoor een zelfregulerend netwerk eveneens niet meer efficiënt (Provan en Kenis, 2007 p.238-239). Wanneer het aantal netwerkleden hoger is dan tien is het efficiënter om de activiteiten van een netwerk te concentreren rondom een ‘makelaar’. Zoals een leidersorganisatie netwerk of een netwerk administratieve organisatie (Provan en Kenis, z.j., p.305). Tabel 6 geeft aan dat een leiderorganisatie netwerk effectief is bij een gemiddeld aantal netwerkleden en een netwerk administratieve organisatie bij een gemiddeld tot hoog aantal netwerkleden. Echter worden in de literatuur geen aantallen genoemd zoals bij het zelfregulerend netwerk. Het onderscheid tussen gemiddeld en gemiddeld tot hoog zou te verklaren kunnen zijn door het feit dat in een leiderorganisatie netwerk één van de netwerkleden de rol van organisatieleider op zich neemt en in het geval van een netwerk administratieve een organisatie die niet primair betrokken is bij het netwerk. Het zou kunnen zijn dat wanneer een externe organisatie de rol van organisatieleider op zich neemt het aantal netwerkleden hoger kan zijn doordat de organisatieleider minder belangen heeft.

Doelconsensus

Provan en Kenis (z.j., p.305-306) concluderen uit eigen onderzoek dat netwerkdoelconsensus belangrijk is, maar dat de noodzaak hiervoor afhankelijk is van de netwerkvorm. Uit het onderzoek komt naar voren dat een zelfregulerend netwerk het effectiefst is op het moment dat een hoge mate van doelconsensus aanwezig is. Wanneer de doelconsensus hoog is, zijn weinig conflicten te verwachten tussen de netwerkleden en weten de netwerkleden welke bijdrage zij kunnen leveren om de doelstelling te verwezenlijken. Bij een lage netwerkdoelconsensus zijn het leiderorganisatie netwerk en de netwerk administratieve organisatie effectievere sturingsvormen. Gekeken naar beiden netwerkvormen dan vraagt een netwerk administratieve organisatie een hogere mate van netwerkdoelconsensus dan een leidersorganisatie netwerk (Provan en Kenis, 2007, p.240).

Behoefte aan netwerkcompetenties

Netwerken worden door verschillende organisaties ontwikkeld om een doel te realiseren die een enkele organisatie zelf niet kan realiseren. Hierdoor vergen netwerken specifieke netwerkcompetenties. Deze netwerkcompetenties hebben betrekking op de behoefte aan vaardigheden en bevoegdheden om de gestelde netwerkdoelen te verwezenlijken. Deze behoefte aan netwerkcompetenties is per sturingsvorm verschillend. Voor zelfregulerende netwerken is de behoefte aan bijvoorbeeld competenties voor netwerkcoördinatie, conflicthantering of kwaliteitsbewaking laag omdat de netwerkleden hiertoe zelf in staat zijn. Bij een leiderorganisatie netwerk en een netwerk administratieve organisatie zijn de behoeftes hoger. Deze netwerkcompetenties komen voort uit een interne focus op het netwerk. De externe focus van netwerkcompetenties is gericht op het zekerstellen van middelen die activiteiten mogelijk maken. Vaardigheden en bevoegdheden om een netwerk te beschermen tegen onzekerheden en externe afhankelijkheden staan hierbij centraal. Evenals het netwerk verzekeren van middelen zoals expertise, financiën en legitimiteit. In de gevallen dat de vaardigheden, bevoegdheden en middelen niet aanwezig zijn in een netwerk en dus de competenties, om deze vaardigheden, bevoegdheden en middelen te verwezenlijken, hoog dienen te zijn, is een netwerk administratieve organisatie geschikt. Deze netwerkvorm is geschikt doordat bijvoorbeeld externe stakeholders of subsidiërende instanties zich kunnen richten op de organisatieleider en niet op elk individueel netwerklid. Het

organisatieleider netwerk zou deze taken eveneens op zich kunnen nemen, echter zal een organisatieleider netwerk terughoudender zijn in het naar buiten toe presenteren als netwerk in het geheel. Hieruit is te concluderen dat een zelfregulerend netwerk gebaad is bij een lage behoefte aan netwerkcompetenties, het leidersorganisatie netwerk gemiddelde behoefte heeft aan netwerkcompetenties en de netwerk administratieve organisatie een hoge behoefte heeft aan netwerkcompetenties. (Provan & Kenis, z.j., p.306-307).

Het begrip netwerkcompetenties is in deze theorie zeer breed geformuleerd waardoor het niet eenvoudig is om dit in een onderzoek te vergelijken. Daarnaast bevat de formulering ook het aspect middelen dat eerder in dit hoofdstuk naar voren is gekomen (paragraaf 3.3). Dit is de rede dat het kenmerk netwerkcompetenties in dit onderzoek verder buiten beschouwing wordt gelaten.