• No results found

Effecten van de opties voor de a-keringen 1 Overzicht

In dit hoofdstuk worden de effecten doelbereik en kosten van de in het vorige hoofdstuk afgeleide beleidsopties voor de beschermingsniveaus in de zuidwestelijke delta gepresenteerd. Het doelbereik betreft zowel het slachtofferrisico als schaderisico.

5.2 Slachtofferrisico

Een van de mogelijkheden is om het slachtofferrisico uit te drukken in verwachte aantallen slachtoffers per jaar. Dit is weergegeven in onderstaande Figuur 5.1.

Figuur 5.1: Slachtofferrisico bij de verschillende opties (aantal per jaar)

Het slachtofferrisico in de opties 0, 1, 2 en 6 is vergelijkbaar en ligt ergens tussen 0,2 en 0,4 slachtoffers per jaar. Opties 3 en 4 leiden tot een groter slachtofferrisico van circa 1 per jaar. In optie 5 (Deltadijken) is het slachtofferrisico bijna nihil.

5.3 LIR

Tabel 5.1 geeft voor de verschillende beleidsopties het aantal inwoners met een LIR groter dan 10-5 en 10-6.

Tabel 5.1 Aantal inwoners per optie in een gebied met een LIR waarde groter dan

Optie 0 Optie 1 Optie 2 Optie 3 Optie 4 Optie 5 Optie 6

> LIR 10-5 6 200 1 100 2 200 47 000 88 000 0 660

> LIR 10-6 180 000 150 000 250 000 330 000 320 000 0 250 000

In zowel de eerste als tweede referentie situaties van WV21 (opties 1 en 0) is de overschrijding van de LIR-waarde van 10-5 per jaar beperkt. Opvallend en ook al eerder genoemd zijn de overschrijdingen van de LIR-waarden van 10-5 in opties 2 en 6, terwijl deze opties er juist op gericht zijn om in alle dijkringen minimaal aan 10-5 te voldoen.

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

De oorzaak hiervoor is de wijze waarop de benodigde beschermingsnormen zijn toebedeeld aan normklassen (zie paragraaf 4.2), waarbij soms naar een minder veilige klasse is afgerond. De overschrijdingen van de LIR waarden 10-5 zijn in deze opties per definitie bescheiden en zouden gezien de grote onzekerheden in de berekening geaccepteerd kunnen worden. In opties 3 (economische optimale overstromingskans) en 4 (gelijke gevolgen, gelijk beschermen) zijn de overschrijdingen van het LIR van 10-5 aanzienlijk groter en bij de optie 5 (Deltadijken) is deze nihil.

In alle opties, behalve optie 5 (Deltadijken), vinden forse overschrijdingen plaats van het LIR 10-6.

5.4 Investeringskosten

De raming van de investeringskosten van de opties vindt plaats op gelijke uitgangspunten en dient in de eerste plaats een onderlinge vergelijking van de opties mogelijk te maken. De belangrijkste uitgangspunten zijn al eerder in de tekst genoemd: geen overhoogte/oversterkte; geen robuustheidstoeslag; prijspeil 2009; exclusief BTW; W+- klimaatscenario en zo gedimensioneerd dat de waterkeringen in 2050 precies aan de nieuwe normen voldoen. Door deze verschillende factoren kunnen de feitelijke kosten zowel hoger als lager uitvallen. De kosten zijn geraamd met behulp van de kostenfuncties uit WV21; die later ook de basis vormen voor KOSWAT. Figuur 5.2 geeft voor de verschillende opties de investeringskosten voor dijkverhoging weer.

Het handhaven van de huidige overstromingskansen (optie 0) kost bijna 2 miljard euro. Dit zijn de kosten die nodig zijn voor het opvangen van de kosten van klimaatverandering (W+ scenario) en bodemdaling tot 2050. In optie 1 worden niet alleen kosten gemaakt om de effecten van klimaatverandering en bodemdaling te compenseren, maar ook om een situatie te bereiken waarbij op het niveau van dijkringdelen de overstromingskans gelijk is aan de overschrijdingskans (dit vergt in 4 dijkringen een investering, zie paragraaf 4.4). De investeringskosten kunnen beperkt blijven indien deze maatregelen gelijktijdig met andere dijkversterkingsmaatregelen worden uitgevoerd. De investeringskosten vallen daardoor circa 0,1 miljard euro hoger uit dan in optie 0.

In optie 2 (basisveiligheid) zijn de investeringskosten circa 1,6 miljard euro, in optie 3 (economisch optimale overstromingskans) 0,9 miljard euro en in optie 4 (gelijke gevolgen gelijk beschermen) 0,8 miljard euro. Dit zijn ook de opties met de laagste beschermingsniveaus.

Optie 5, met overal deltadijken is een relatief dure optie. De investeringskosten bedragen 5,5 miljard euro. De investeringskosten in optie 6 zijn net als in optie 2 ongeveer 1,5 miljard euro.6

6

De kosten van Deltadijken zijn geraamd als de kosten van een 100 keer veiligere traditionelere dijk, maal 0,9. Uit de Grave, 2011 blijkt overigens dat een factor 1,3 voor de Zuidwestelijk delta een beter schatting geeft van de kosten van Deltadijken. De kosten van Deltadijken zijn in deze Proeve dus enigszins onderschat maar dat doet voor de verdere conclusies niet terzake.

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 5.2: Investeringskosten (prijspeil 2009, ex BTW) 5.5 Schaderisico

Het schaderisico is berekend als de verwachte schade in het jaar 2050, verdisconteerd over een oneindige tijdshorizon met een discontovoet van 5,5% per jaar. In het schaderisico zijn zowel de materiële als immateriële schade meegenomen. Figuur 5.3 geeft het schaderisico voor de verschillende opties weer.

Figuur 5.3: Schaderisico (contante waarde, prijspeil 2009)

Het schaderisico vertoont verder dezelfde verhoudingen als het slachtofferrisico. 5.6 Totaal aan investeringskosten en schaderisico

Het totaal aan investeringskosten en het contant gemaakte schaderisico geeft een maat voor het economisch rendement van de verschillende opties. Hoe lager het totaalbedrag, hoe beter de optie scoort vanuit economisch principe. Het minimaliseren van de totale kosten van investeringen en schade ligt ook ten grondslag aan de MKBA WV21.

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 5.4 geeft voor de verschillende opties het totaal aan investeringen en schaderisico weer.

Figuur 5.4: Totaal aan investeringskosten en schaderisico

Uit het figuur blijkt dat, met uitzondering van optie 5 (deltadijken), de totalen voor de verschillende opties elkaar eigenlijk niet zo heel veel ontlopen. In optie 3 zit deze net onder 2 miljard euro en in de andere opties net boven 2 miljard euro. Wel is het aandeel van het schaderisico en de investeringskosten tussen deze opties verschillend. In opties 0 en 1 is het aandeel van de kosten het grootst en in optie 3 en 4 is het aandeel van de schade het grootst. Optie 3 (economisch optimale overstromingskansen) scoort, zoals te verwachten is, het beste met een totaal bedrag van 1,9 miljard euro. Het aandeel kosten en schade in het totaal is in deze optie ongeveer gelijk.

Optie 5 (deltadijken) scoort vanuit economisch oogpunt het meest ongunstig, met een totaalbedrag van 5,5 miljard euro. Dit bedrag bestaat vrijwel uitsluitend uit investeringskosten. De figuur maakt duidelijk dat, alhoewel de economisch optimale overstromingskansen in de zuidwestelijke delta groter zijn dan de huidige overstromingskansen of normen (optie 0 of 1), de welvaartswinst die bereikt zou kunnen worden door te kiezen voor een lagere norm beperkt is: tegenover de uitgespaarde investeringskosten in optie 3 staat een relatief grote toename van het overstromingsrisico. Het verschil tussen de totale kosten van optie 0 en optie 3 bijvoorbeeld bedraagt circa 0,5 miljard euro (2,4 miljard euro voor optie 0 en 1,9 miljard euro voor optie 3), terwijl het verschil in investeringskosten zo’n 1,1 miljard euro bedraagt (2,0 miljard euro voor optie 0 en 0,9 miljard euro voor optie 3).

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

6 B- en C-keringen