• No results found

Proeve Waterveiligheid Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proeve Waterveiligheid Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Proeve Waterveiligheid

Deltaprogramma

(2)
(3)

Proeve Waterveiligheid

Deltaprogramma Zuidwestelijke

Delta

1207492-005 © Deltares, 2013, B Jarl Kind

(4)
(5)
(6)
(7)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Inhoud

1 Inleiding 1 1.1 Achtergrond 1 1.2 De opdracht 1 1.3 Doel en afbakening 2 1.4 Proces 2 1.5 Opbouw rapportage 2 2 Werkwijze en uitgangspunten 3

2.1 Aanpak van het onderzoek 3

2.2 Plangebied en dijkringdelen 3

2.3 Gebruik van WV21- en Deltascenario’s binnen de Proeve 4

2.4 Overige uitgangspunten 5

2.5 Werkwijze berekenen 6

3 Opbouw van het overstromingsrisico 7

3.1 Huidig overstromingsrisico 7

3.1.1 Overstromingskans 7

3.1.2 Overstromingsscenario’s 8

3.1.3 Aantal getroffenen 9

3.1.4 Dodelijke slachtoffers 9

3.1.5 Slachtofferrisico: aantal per jaar 10

3.1.6 Lokaal individueel risico 10

3.1.7 Economische schade 12

3.1.8 Economisch risico 13

3.2 Toekomstig overstromingsrisico 14

3.2.1 Ontwikkeling van overstromingskansen 14

3.2.2 Toename van de gevolgen van een overstroming 15

4 Beleidsopties normen a-keringen 17

4.1 Bestuurlijke invalshoeken voor beleidsopties 17

4.2 Gehanteerde werkwijze voor het afleiden van normen 17

4.3 Optie 0: Huidige overstromingskans 19

4.4 Optie 1: Overschrijdingskans = overstromingskans 19

4.5 Optie 2: Basisveiligheid LIR 10-5 19

4.6 Optie 3: Economisch optimale overstromingskans 22

4.7 Optie 4: Gelijke gevolgen gelijk beschermen 23

4.8 Optie 5: Maximaal inzetten op laag 1 (Deltadijken) 24 4.9 Optie 6: Combinatie – maximum van EOOK en LIR 10-5 24

4.10 Optie 7: Groepsrisico 25

4.11 Overzicht 25

5 Effecten van de opties voor de a-keringen 27

5.1 Overzicht 27

5.2 Slachtofferrisico 27

5.3 LIR 27

5.4 Investeringskosten 28

(8)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

5.6 Totaal aan investeringskosten en schaderisico 29

6 B- en C-keringen 31 6.1 Algemeen 31 6.2 B-keringen 31 6.3 C-keringen 33 6.3.1 Dijkring 34 33 6.3.2 Dijkringdelen 25-3 en 25-4 34 6.3.3 Dijkringdeel 26-3 35 6.3.4 Dijkringdelen 27-2 en 31-2 35 6.3.5 Overzicht 35

6.4 Beleidsopties voor de c-keringen 36

7 Totaal overzicht waterkeringen 39

7.1 Beleidsopties: a- en c-keringen 39

7.2 Effecten a-, b- en c-keringen 40

8 Gevoeligheidsanalyse 41

8.1 Klimaat 41

8.2 Economisch scenario 41

8.3 Robuustheidstoeslag 41

8.4 Overhoogte 41

8.5 Evacuatiefranctie 2 keer zo groot 41

8.6 Alle nieuwbouw hoogwatervrij (effect op EOOK) 42

9 Conclusies en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 43

Literatuur 45

Bijlage(n)

A Bijlage: Gevolgen van overstroming en economisch optimale overstromingskans

(9)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

In het rapport ‘Samenwerken aan de Delta’ uit 2008 van de (tweede) Deltacommissie is geadviseerd om de beschermingsniveaus van de belangrijkste (primaire) waterkeringen in heel Nederland met minimaal een factor 10 te verhogen. In het Nationaal Waterplan 2009-2015 heeft het kabinet als reactie aangegeven de beschermingsnormen te zullen herzien, mede op grond van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) en analyse van slachtofferrisico’s (SLA). In het kader van het generieke Deelprogramma Veiligheid (DPV) van het Deltaprogramma zijn deze onderzoeken uitgevoerd en eind 2011 beschikbaar gekomen. Op basis daarvan zijn drie aandachtsgebieden voor hogere beschermingsniveaus aangewezen: het gehele rivierengebied, delen van de regio Rijnmond-Drechtsteden en Almere. Vervolgens heeft de Deltacommissaris aan de Deelprogramma’s verzocht om mogelijke en kansrijke strategieën voor de waterveiligheid verder uit te werken en om daarin de mogelijkheid van meerlaagsveiligheid (MLV) mee te nemen.

1.2 De opdracht

De Werkgroep Veiligheid van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta heeft opdracht om input te leveren voor de discussie over de hoogte van de waterveiligheidsnormen in het gebied van de zuidwestelijke delta. In 2014 zal de Stuurgroep van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta een bestuurlijk advies geven over de gevolgen van nieuwe of andere normering, en zullen voorstellen gedaan worden voor veiligheidsstrategieën per dijkring. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van ‘meerlaagsveiligheid’.

Deltares is gevraagd de discussie over nieuwe normen in de zuidwestelijke delta te ondersteunen, en om daarbij gebruik te maken van de ervaringen die zijn opgedaan bij de Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren (Kind et al, in voorbereiding) en Proeve bedijkte Maas (Asselman et al, in voorbereiding); twee studies die Deltares uitvoert in opdracht van het Deltaprogramma Rivieren.

De opdracht van Deltares is beperkt gebleven tot het uitvoeren van een ‘basisopdracht’. In deze opdracht wordt met behulp van bestaande gegevens uit WV21 ingezoomd op de dijkringen in de zuidwestelijke delta. Vervolgens wordt een zevental reeds vastgestelde bestuurlijke invalshoeken uitgewerkt in mogelijke opties voor nieuwe normering. Binnen de basisopdracht is er geen ruimte voor aanvullende overstromingssimulaties of risicoberekeningen, bijvoorbeeld voor C-keringen.

In de gekozen benadering wordt, net als bij de Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren, zo veel mogelijk aangesloten bij het schaalniveau en uitgangspunten van WV21. Daardoor kan eenvoudig gebruik gemaakt worden van dezelfde basisinformatie als in WV21 en kunnen de resultaten van WV21 (zoals economisch optimale overstromingskansen en LIR1 berekeningen) ook eenvoudig worden “geschaald”.

1

(10)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Voor de (huidige) b- en c-keringen, die niet zijn meegenomen in WV21, worden in deze opdracht zo goed mogelijk globale ramingen gemaakt van de kosten en risico’s. De onderbouwing hiervan is zeer beperkt; deze dienen in een vervolg nader te worden uitgewerkt.

1.3 Doel en afbakening

In DPR is deze studie gepositioneerd als een “Proeve”. Het voornaamste doel van deze Proeve was om te komen tot een werkbare aanpak voor beleidsvoorbereiding en strategievorming ten aanzien van waterveiligheidsnormen en meerlaagsveiligheid. Voorts wordt door het uitvoeren van de Proeve duidelijk welke gegevens reeds beschikbaar zijn en welke aanvulleningen nodig zijn. Ook kan het belang van bepaalde belangrijke uitgangspunten inzichtelijk gemaakt worden, bijvoorbeeld die van het hanteren van een bepaald evacuatiefractie in het gebied. Een laatste doel van de Proeve is om bestuurlijke keuzes en dilemma’s te identificeren.

Deze doelen worden ook voor deze studie voor het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta nagestreefd. Dat betekent dat het in deze fase niet om definitieve uitkomsten (normopties) gaat. Tegelijkertijd geldt dat, doordat de aanpak gebaseerd is op gegevens uit WV21, die van een behoorlijk hoog niveau zijn, aan de uitkomsten wel al voorlopige richtinggevende conclusies kunnen worden ontleend.

In termen van de Vergelijkingssystematiek (VGS) van het Deltaprogramma levert de Proeve een inschatting van de investeringskosten en van het doelbereik (schade, slachtoffers, risico’s) bij verschillende mogelijke normen voor de primaire waterkering. De Proeve geeft geen invulling aan andere beoordelingsaspecten, zoals bijvoorbeeld meekoppelingskansen met regionale initiatieven, solidariteit, kansen voor meerlaagsveiligheid of draagvlak. Deze zullen door de Werkgroep Veiligheid van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta zelf moeten worden ingebracht.

1.4 Proces

Om de leden van de Werkgroep Veiligheid te betrekken bij het vaststellen van de randvoorwaarden en de uitgangspunten voor de opdracht is op 10 oktober 2012 een startoverleg gehouden. In dit startoverleg zijn de verwachtingen en eindproducten gespecificeerd. In een tweede overleg op 15 november 2012 zijn tussentijdse resultaten besproken, zijn de normopties nader vastgesteld en afspraken gemaakt voor het vervolg. Een eerste concept rapportage is besproken in het overleg van de werkgroep op 9 januari 2013. 1.5 Opbouw rapportage

De structuur van deze rapportage is als volgt: In hoofdstuk 2 worden kort de werkwijze en belangrijkste uitgangspunten voor deze studie besproken. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens een schets van het overstromingsrisico in de zuidwestelijke Delta. In hoofdstuk 4 worden de mogelijke opties gepresenteerd voor normen die logischerwijs volgen uit de reeds vastgestelde bestuurlijke invalshoeken. Hoofdstuk 5 geeft van deze opties de effecten (doelbereik en kosten). In hoofdstuk 6 is een inschatting gedaan van de bijdrage van de b- en c-keringen aan de kosten en risico’s in de zuidwestelijke delta. Hoofdstuk 7 geeft een totaal overzicht van de a-, b- en c-keringen en hoofdstuk 8 presenteert enkele gevoeligheidsanalyses. Hoofdstuk 9 sluit af met conclusies en enkele aanbevelingen voor eventuele vervolgonderzoek/stappen.

(11)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

2 Werkwijze en uitgangspunten

2.1 Aanpak van het onderzoek

De berekeningen binnen deze opdracht zijn gemaakt met een spreadsheet. Hierin zijn de gegevens en de gebruikte formules voor het berekenen van risico’s en kosten uit WV21 overgenomen. Met dit spreadsheet is het relatief eenvoudig om het huidige overstromingsrisico te berekenen, en ook het toekomstige (jaar 2050) overstromingsrisico onder invloed van verschillende klimaat- en sociaal economische scenario’s. Vervolgens kunnen op basis van de gebruikte bestuurlijke invalshoeken de bijbehorende normen voor de waterkering voor de verschillende dijkringen worden afgeleid en worden de bijbehorende economische risico’s, slachtofferrisico’s en investeringskosten bepaald.

Op een globale wijze kan ook het effect van een verbeterde rampenbeheersing of van maatregelen in de ruimtelijke ordening worden geraamd en de economische efficiency daarvan worden bepaald.

2.2 Plangebied en dijkringdelen

In deze studie worden de volgende dijkringen meegenomen in de berekeningen: 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 34 en 34a.

In WV21 zijn de meeste van deze dijkringdelen opgedeeld in dijkringdelen. De economische optimale beschermingsniveaus zijn berekend op dit niveau van dijkringdelen. De dijkringdelen worden aangegeven door een ‘-1’ of ‘-2’ achter het dijkringnummer te plaatsen. Verder zijn in WV21 alleen dijken categorie-a meegenomen. Figuur 2.1 geeft de ligging van de WV21-dijkringdelen in de zuidwestelijke delta weer.

(12)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Dijkring 33 wordt in het onderzoek niet beschouwd – deze dijkring heeft geen a-keringen en is om deze reden ook niet meegenomen in het WV21 onderzoek.

In de presentatie van resultaten in dit rapport is gekozen om de dijkringdelen te groeperen, als volgt:

Tabel 2.1: Indeling in gebieden

Aanduiding Dijkringdelen Noord 1 25-1 25-2 26-1 26-2 27-1 Noord 2 34-1 34a-1 Zuid 1 28-1 29-1 29-2 30-1 31-1 Zuid 2 32-1 32-2

2.3 Gebruik van WV21- en Deltascenario’s binnen de Proeve

Tijdens de uitvoering van de WV21 studies (periode 2009 – 2011) bestonden er nog geen ‘Deltascenario’s’.

In tegenstelling tot de latere keuzes die gemaakt zijn in het kader van de Deltascenario’s (2011 en 2012), is er in de MKBA WV21 voor gekozen om in de basis uit te gaan van een gemiddeld economisch scenario uit de WLO-studie, namelijk het Transatlantic Market (TM) scenario. Dit scenario wordt gekenmerkt door een reële groei van het bruto binnenlands product (BBP) tot 2050 van 1,9% per jaar en een bevolkingsgroei tot 2050 van 0,2% per jaar. In de MKBA WV21 is middels gevoeligheidsanalyse ook onderzocht wat de economisch optimale overstromingskansen in andere sociaal-economische scenario’s zouden zijn, maar als basisuitkomst is steeds de uitkomst bij het TM-scenario gepresenteerd.

In de Deltascenario’s 2011 en 2012 wordt enkel een bandbreedte in de mogelijke sociaal economische ontwikkelingen in beeld gebracht. Hiervoor worden de laagste en hoogste scenario’s van de WLO, met een reële groei van het BBP van 0,7% (Regional Communties, RC) respectievelijk 2,6% (Global Europe, GE) per jaar, gebruikt. Het TM-scenario wordt in de Deltascenario’s niet gebruikt.

Merk op dat de economische optimale overstromingskansen (voor het jaar 2050) uit de MKBA heel gevoelig zijn voor het gekozen WLO scenario en dat de economisch optimale kansen uit de MKBA (op basis van het TM-scenario) daarom niet zo maar gebruikt mogen worden in de andere (Delta)scenario’s. Volgens de MKBA WV21 resulteren in het RC-scenario gemiddeld 58% grotere economisch optimale overstromingskansen (een economisch optimale overstromingskans van bijvoorbeeld 1/1000 wordt dan 1,58 x 1/1000 1/630 per jaar) en in GE-scenario gemiddeld 22% kleinere economisch optimale overstromingskansen (1/1000 wordt dat 0,78 x 1/1000 1/1280 per jaar). Het werken met

(13)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

deze bandbreedte in economisch optimale overstromingskansen voor het jaar 2050 zou het uitvoeren van een Proeve als deze verder compliceren.

Daarnaast is in de MKBA gebruikt gemaakt van het W+ klimaatscenario. Een gevoeligheidsanalyse in de MKBA WV21 laat zien dat de economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA echter vrijwel ongevoelig zijn voor het gekozen klimaatscenario (de investeringskosten die nodig zijn om een bepaald veiligheidsniveau in te toekomst te handhaven, zijn hiervoor uiteraard wel gevoelig).

Omdat binnen de Deltascenario’s geen eenduidige economisch optimale overstromingskans is vast te stellen (maar een bandbreedte), en om direct aan te kunnen sluiten bij de uitkomsten van WV21 (die ook bekend en breed gecommuniceerd zijn), is in de Proeve aangesloten bij deze werkwijze van WV21. Dat betekent dat in de basis uitgegaan wordt van het sociaal economisch scenario TM en voor klimaat van W+. Dat betekent ook dat er geen direct gebruik gemaakt is van, of is aangesloten bij, de Deltascenario’s. Wel zijn waar mogelijk ook de uitkomsten voor andere scenario’s gegevens en zijn er aan het eind van dit rapport enkele gevoeligheidsanalyses voor de Deltascenario’s uitgevoerd (zie hoofdstuk 8). 2.4 Overige uitgangspunten

Hieronder volgt een korte opsomming van een aantal van de overige belangrijke uitgangspunten en aannames die zijn gehanteerd in de WV21 onderzoeken. Deze opsomming is gebaseerd op bijlage A van het MKBA WV21 rapport.

• Overhoogte en oversterkte van dijken zijn niet meegenomen, omdat de gegevens hiervan nog onvoldoende betrouwbaar zijn.

• Voor het klimaat is uitgegaan van het W+ scenario van het KNMI.

• De overstromingsscenario’s die gebruikt worden voor het bepalen van de schade en slachtoffers, zijn gebaseerd op VNK scenario’s. Hierbij is aangenomen dat de regionale waterkeringen standzeker zijn.

• De schade en slachtoffers zijn bepaald met de Schade en Slachtoffermodule van het Hoogwater Informatie Systeem (HIS-SSM versie 2.5).

• De schade zoals berekend met HIS SSM is verhoogd met 50% om rekening te houden met een aantal schadeposten die niet of onvolledig in HIS-SSM zijn opgenomen (waaronder indirecte schade en schade voor LNC-waarden).

• De schade zoals berekend met HIS-SSM is nog extra verhoogd met 10% om rekening te houden met ‘risicoaversie’ van huishoudens. Een bepalende aanname hierbij is de veronderstelling dat 75% van de materiële schade als gevolg van een overstroming door de overheid wordt vergoed.

• Aangenomen is dat de groei van de schade gelijk is aan de reële groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP). In de basisvariant is uitgegaan van het WLO scenario

Transatlantic Market, met een reële groei van 1,9% per jaar.

• Voor het bepalen van het aantal dodelijke slachtoffers is uitgegaan van (gedeeltelijke) preventieve evacuatie.

• Dodelijke slachtoffers zijn in de MKBA gewaardeerd tegen een bedrag van 6,7 miljoen euro. Hierin zit een opslag voor gewonden.

• De immateriële schade van getroffenen worden door een overstroming is de MKBA gewaardeerd tegen 12.000 euro per getroffene. Dit bedrag is inclusief een opslag voor evacués die preventief geëvacueerd worden.

• De kosten van dijkverhoging zijn geraamd door gebruik te maken van PRI/SSK systematiek.

(14)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

• De kosten van dijkversterking is exclusief de zgn. ‘robuustheidstoeslag’. • Kosten en schade zijn prijspeil 2009.

• Kosten en schade zijn exclusief BTW en andere belastingen.

• Een discontovoet inclusief risico-opslag is gehanteerd van 5,5% per jaar.

• De economisch optimale overstromingskansen zijn berekend op basis van de kosten en baten van dijkversterking.

• De economisch optimale overstromingskansen (middenkansen) worden bepaald voor het jaar 2050. Deze middenkansen geven het moment aan waarop vanuit economisch oogpunt gestart zou moeten om de waterkering te verbeteren. In de middenkans zit een ‘besteltijd’ van ongeveer 20 jaar voor waterveiligheid verwerkt. Gedurende deze periode mogen vanuit economische oogpunt de middenkansen (verder) overschreden worden. De economisch optimale overstromingskansen worden berekend op het niveau van dijkringen of dijkringdelen. In de zuidwestelijke delta zijn de meeste dijkringen opgedeeld in meerdere delen op grond van bedreiging of overstromingsverloop.

2.5 Werkwijze berekenen

Met het spreadsheet worden de volgende berekeningen gemaakt op het niveau van dijkringdelen:

• het huidige overstromingsrisico en de ontwikkeling daarvan in verschillende scenario’s (economisch risico en berekeningen van het LIR);

• de opgave en totale kosten van verschillende waterveiligheidsstrategieën, met name gericht op preventie (dijkversterking en deltadijken), maar ook in wisselwerking met ruimtelijke ordening en rampenbeheersing;

• het, na het nemen van maatregelen, resterend economisch risico, slachtofferrisico en LIR.

Hierbij is geen rekening gehouden met fasering van de maatregelen. Voor de opgave is steeds uitgegaan van het zichtjaar 2050. De maatregelen worden in het spreadsheet precies gedimensioneerd voor dit jaar. Daarbij wordt er geen rekening gehouden met een robuustheidtoeslag voor dijkontwerpen. (Dit uitgangspunt is afkomstig van de Proeve Plangebied DPR; het meenemen van een robuustheidstoeslag bemoeilijk een vergelijking van een strategie van dijkversterking met die van rivierverruiming (waarin geen robuustheidstoeslagen worden toegepast). Wel is in een gevoeligheidsanalyse nagegaan wat het effect is van het meenemen van een robuustheidstoeslag op de kostenramingen van enkele strategieën (ca. 30 procent hogere kosten; zie hoofdstuk 8 ).

In de berekeningen zijn benodigde opgaven (in termen van waterstanden of kruinhoogten) voor het klimaat en voor het aanpassen van het beschermingsniveau bij elkaar opgeteld. Voor de omrekening van benodigde verandering van de waterstand naar kruinhoogte en vice versa is de verhouding tussen de decimeringshoogtes voor de kruin respectievelijk waterstand gebruikt.

De uitgevoerde berekeningen zijn dus een stuk eenvoudiger (en daardoor minder precies) dan die in de MKBA WV21, waarin zowel de optimale timing als het optimale ontwerp middels een dynamisch optimalisatiemodel (OptimaliseRing) zijn bepaald. Toch geeft de methode voor een onderlinge vergelijking van strategieën en normopties meer dan voldoende houvast.

(15)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

3 Opbouw van het overstromingsrisico

Dit hoofdstuk geeft een korte schets van het overstromingsrisico in de zuidwestelijke delta, zoals dat is berekend in het kader van WV21.

3.1 Huidig overstromingsrisico

Het huidige overstromingsrisico wordt bepaald door de overstromingskans en de gevolgen van een overstroming. Het overstromingsrisico kan met behulp van verschillende risicomaten worden gekwantificeerd.

3.1.1 Overstromingskans Tweede referentie

In de ‘tweede referentie’ van WV21 zijn op basis van expert judgement schattingen gemaakt van de overstromingskans rond 2015/2020, na uitvoering van lopende werken. Daarbij is rekening gehouden met nieuwe inzichten in piping en lengte-effecten uit het project VNK2, waardoor de geschatte overstromingskans getalsmatig (fors) groter kan zijn dan de huidige wettelijke overschrijdingskansnorm. Dit geldt met name in het rivierengebied (factor 2 tot 5 tussen overschrijdingskansnorm en overstromingskans), maar ook voor dijkringdelen 34-1 en 34a-1 is het verschil tussen de ingeschatte overstromingskans voor de huidige situatie (2e ref) en de wettelijke norm relatief groot (factor 4). Onderstaande tabel geeft voor de verschillende dijkringdelen zowel de wettelijke norm als de ingeschatte overstromingskans voor de tweede referentie weer.

Tabel 3.1 Norm en overstromingskans per dijkring(deel) Dijkringdeel Wettelijke norm

(1/jaar) Overstromingskans tweede referentie (1/jaar) 25-1 1/4000 1/2000 25-2 1/4000 1/4000 26-1 1/4000 1/4000 26-2 1/4000 1/2000 27-1 1/4000 1/4000 28-1 1/4000 1/4000 29-1 1/4000 1/4000 29-2 1/4000 1/4000 30-1 1/4000 1/4000 31-1 1/4000 1/4000 32-1 1/4000 1/4000 32-2 1/4000 1/4000 34-1 1/2000 1/500 34a-1 1/2000 1/500

(16)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

3.1.2 Overstromingsscenario’s

Ten grondslag aan de berekening van de schade en slachtoffers in WV21 ligt een groot aantal overstromingsscenario’s, merendeels aangeleverd door de Provincies in het kader van VNK-2 en de landelijke overstromingsrisicokaart. Figuur 3.1 geeft een beeld van de maximale waterdieptes in de zuidwestelijke delta op basis van alle in WV21 beschouwde scenario’s. Het algemene beeld is dat een dijkdoorbraak vaak niet leidt tot het onderwater lopen van hele aaneengesloten dijkringgebieden. Vooral door de aanwezigheid van vele regionale en compartimenteringskeringen en het hoogteverschil in het gebied kan de omvang van het ondergelopen gebied in veel dijkringgebieden beperkt blijven.

Merk op dat in het onderstaande overstromingsbeeld doorbraken van b- en c-keringen en van duinen niet zijn meegenomen. Hierdoor blijven grote delen van dijkringen 25, met c-keringen langs de Grevelingen en het Volkerrak-Zoommeer, en dijkring 34, met keringen langs het Volkerzak-Zoommeer in onderstaand figuur ‘droog’. Wel zijn deze gebieden gemarkeerd als ‘potentieel overstroombaar gebied’, maar omdat deze gebieden in geen enkele overstromingsberekening die in WV21 is gebruikt ook daadwerkelijk overstromen, zijn de schades en slachtoffers voor deze gebieden niet bekend.

Figuur 3.1 Maximale waterdieptekaart op basis van alle overstromingsscenario’s uit WV21 in de zuidwestelijke delta

(17)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

3.1.3 Aantal getroffenen

Figuur 3.2 Verwachtingswaarde van het aantal getroffenen per dijkring(deel) per jaar, gegeven een overstroming

Door overstromingen kunnen veel inwoners getroffen worden. Voor alle dijkringdelen in de zuidwestelijke delta bij elkaar betreft de verwachtingswaarde van het aantal getroffenen zo’n 140 duizend mensen (tegenover zo’n 450 duizend mensen in totaal in het gebied). Het aandeel van de getroffenen in dijkringdeel 29-2 (met steden Vlissingen en Middelburg) is hierin het grootst (45 duizend).

3.1.4 Dodelijke slachtoffers

(18)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Het verwacht aantal dodelijke slachtoffers bij een dijkdoorbraak is het grootst in dijkringdelen 29-2; 30-1 en 31-1.

3.1.5 Slachtofferrisico: aantal per jaar

Figuur 3.4 Verwacht aantal dodelijke slachtoffers per jaar

De verwachtingswaarde van het aantal dodelijke slachtoffers per jaar bij de overstromingskansen uit de tweede referentie is, vergeleken met de dijkringen in andere delen van Nederland, beperkt: circa 0,3 slachtoffer per jaar (tegenover een verwachtingswaarde van ongeveer 10 slachtoffers per jaar in het rivierengebied). De bijdrage van dijkringen 29-2, 30-1 en 31-1 is relatief groot, evenals die van dijkringen 34-1 en 34a-1 als gevolg van de (huidige) relatief grote overstromingskansen van deze dijkringen van 1/500 per jaar.

3.1.6 Lokaal individueel risico

In WV21 is ook het lokaal individueel risico (LIR) bepaald. Dit geeft de kans per jaar op een bepaalde plaats om te overlijden als gevolg van een overstroming, rekening houdend met de mogelijkheid van evacuatie. Figuur 3.5 geeft het beeld van het LIR in de tweede referentie (ingeschatte huidige situatie) voor Nederland weer.

(19)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 3.5 LIR tweede referentie (bron: WV21)

In het grootste deel van de zuidwestelijke delta ligt het LIR tussen 10-6 en 10-7 per jaar.

Tabel 3.2 laat het aantal inwoners zien dat woont in gebieden met een overschrijding van een bepaalde LIR waarde. De tabel laat zien dat in de zuidwestelijke delta totaal circa 5 duizend mensen (1% van de totale bevolking) wonen in een gebied met een LIR waarde groter dan 10-5 (verspreid over 3 dijkringen), 5,5 duizend mensen (1%) in een gebied met een LIR waarde van 5 x 10-6 (1/500.000) en 70 duizend mensen (16%) in een gebied met een LIR waarde groter dan 10-6.

Tabel 3.2 Maximale LIR waarde en aantal inwoners met een LIR waarde in de tweede referentie groter dan

Dijkring Max LIR Aantal inwoners met LIR >

10-4 10-5 5 * 10-6 10-6

25-1 2,6,E-06 0 0 17 190

25-2 1,2,E-06 0 0 0

(20)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Dijkring Max LIR Aantal inwoners met LIR >

10-4 10-5 5 * 10-6 10-6 26-2 2,0,E-05 210 210 13 780 27-1 3,0,E-06 0 0 1 760 28-1 6,9,E-07 0 0 0 29-1 4,6,E-07 0 0 0 29-2 3,3,E-06 0 0 2 300 30-1 3,2,E-05 500 500 1 850 31-1 5,2,E-06 0 250 11 400 32-1 1,3,E-06 0 0 790 32-2 1,2,E-06 0 0 2 460 34-1 5,0,E-06 0 90 13 130 34a-1 1,4,E-05 4 400 4 400 6 810 Totaal 5 110 5 450 71 470

Bron: op basis van WV21

3.1.7 Economische schade

Met ‘economische schade’ wordt zowel de totale materiële als immateriële schade als gevolg van overstromingen bedoeld. De raming is net als in de MKBA WV21 berekend inclusief diverse opslagen voor prijspeil, economische groei en onvolledigheid van het HIS-SSM, en is inclusief de monetaire waardering van het slachtofferrisico (dodelijke slachtoffers, gewonden en getroffenen).

Figuur 3.6 Verwachtingswaarde van de schade bij overstromen per dijkringdeel

Zoals de figuur laat zien, is de totale (economische) schade het grootst in dijkring 29-2: een kleine 6 miljard euro.

Opbouw van de economische schade

Als we kijken naar de verschillende onderdelen van de economische schade, dan is gemiddeld genomen 66% materiële schade, 25% schade als gevolg van dodelijke slachtoffers en 8% schade voor getroffenen. Dijkringdelen waar het aandeel van de schade als gevolg van dodelijke slachtoffers relatief hoog is (40%), zijn dijkringdelen 30-1 en 31-1. In veel andere dijkringdelen bedraagt deze schade slechts 10% van het geheel.

(21)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 3.7 Opbouw van de economische schade

Merk op dat daar waar de schade als gevolg van dodelijke slachtoffers maar een beperkt aandeel is van de totale economische schade, ook maar een beperkt deel van de totale schade kan worden gereduceerd door maatregelen die leiden tot een verbeterde rampenbeheersing (evacuatie e.d.). De economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA voor deze dijkringen zijn daardoor relatief ongevoelig voor een verbeterde rampenbeheersing (maatregelen uit laag 3).

3.1.8 Economisch risico

Het huidige overstromingsrisico (in miljoen euro per jaar) is berekend op basis van de economische schade en de overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie.

(22)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

De verwachte schade per jaar (d.w.z., het overstromingsrisico) in dijkringdelen 34-1 en 34a-1 is relatief het grootst door de relatief grote overstromingskansen van deze dijkringen. Verder is het overstromingsrisico van dijkringdeel 29-2 relatief groot door de grote verwachtte economische schade.

3.2 Toekomstig overstromingsrisico

Het risico neemt in de toekomst toe. Dit komt enerzijds door een toename van de overstromingskansen, door bijvoorbeeld zeespiegelstijging, en anderzijds door een toename van de gevolgen van een overstroming, door economische- en bevolkingsgroei.

3.2.1 Ontwikkeling van overstromingskansen

Een toename van de overstromingskansen is het gevolg van zeespiegelstijging, een toename van de rivierafvoeren en van bodemdaling. Het totaal hiervan wordt ook aangeduid met de term ‘relatieve stijging van de waterstand’. In WV21 is voor het W+ scenario uitgegaan van een relatieve waterstandstijging in de zuidwestelijke delta van ongeveer 1 cm per jaar (zie de MKBA WV21; pagina 35). De decimeringshoogte geeft een maat waarmee de hogere waterstanden doorwerken in een toename van de overstromingskansen.

Als gevolg van het afdammen van de Oosterschelde, is de decimeringshoogte voor de a-keringen langs de Oosterschelde gering. De decimeringshoogte voor de waterstand is hier ongeveer 15 cm. (MKBA WV21, pagina 36/37).

In het W+ scenario bedraagt de relatieve waterstandstijging in de periode 2015-2050 langs de Oosterschelde zo’n 35 centimeter (35 jaar keer 1 cm per jaar). Dit zijn ruim 2 decimeringshoogtes. Hierdoor nemen de overstromingskansen van de keringen langs de Oosterschelde met meer dan een factor 100 toe. Dat is een grote toename.

(23)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Voor andere dijkringdelen in de zuidwestelijke delta is de decimeringshoogte voor de waterstand aanzienlijk groter. Een toename van de waterstanden werkt daardoor minder door in de overstromingskansen. Langs de Westerschelde is de toename van de overstromingskans in het W+ scenario in de periode 2015-2050 bijvoorbeeld een factor 3 tot 5.

In de analyses hierna speelt de autonome ontwikkelingen van de overstromingskansen eigenlijk geen verdere rol, omdat in deze analyses de overstromingskansnormen gekozen worden op basis van schade, slachtoffers of efficiency overwegingen en de bijbehorende dijkverhogingen vervolgens worden bepaald. Daarom is de toename van het overstromingsrisico als gevolg van een toename van de overstromingskansen niet verder uitgewerkt.

3.2.2 Toename van de gevolgen van een overstroming

De gevolgen van een overstromingen nemen in de toekomst toe door verschillende oorzaken: 1 Sociaaleconomische ontwikkelingen:

a. door bevolkingsgroei en daaruit voortkomende nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de overstroombare gebieden nemen de gevolgen toe (in een aantal gevallen kan er overigens ook sprake zijn van krimp in plaats van groei);

b. door een toename van de welvaart per hoofd van de bevolking nemen ook de gevolgen toe (meer schade per hoofd van de bevolking);

2 Door de dijken te verhogen kan in geval van een dijkdoorbraak de overstromingsdiepte en het overstroomde oppervlakte toenemen.

De toenames door bevolkingsgroei (1a) en door meer welvaart per hoofd van de bevolking (1b) worden apart behandeld, enerzijds omdat slachtofferrisico’s apart in beeld worden gebracht en anderzijds omdat maatregelen uit de tweede en derde laag anders op deze oorzaken ingrijpen.

In de berekeningen wordt de groei van de totale schade gelijk verondersteld aan de groei van het (reële) bruto binnenlands product (BBP).2 Groeicijfers zijn afkomstig uit de WLO scenario’s uit 2006 van de planbureaus CPB en PBL. Deze groeicijfers uit de WLO zijn in het kader van WV21 niet landelijk of per dijkring gedifferentieerd.

WV21: TM

In de Proeve wordt conform WV21 voor de sociaaleconomische ontwikkelingen uitgegaan van het TM scenario van de WLO. In dit scenario groeit het BBP met 1,9% reëel per jaar en is de bevolkingsgroei 0,2% per jaar. De welvaartsgroei per hoofd van de bevolking (BBP per capita) groeit daardoor met 1,7% per jaar. 3

2. Dus zonder inflatie. In MKBAs wordt standaard gewerkt met reële prijzen, zonder rekening te houden met algemene prijsinflatie. Ook in deze analyse is dat het geval. Alle risico’s, kosten en schade in de zijn conform de MKBA WV21 in prijzen van het jaar 2009 en exclusief BTW.

(24)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Deltascenario’s: RC en GE

In de Deltascenario’s Rust en Warm wordt uitgegaan van het RC scenario van de WLO. De reële groei van het BBP bedraagt 0,7% per jaar. Omdat de bevolking in dit scenario niet meer groeit tot 2050, is dit gelijk aan de welvaartsgroei per hoofd van de bevolking.

In de scenario’s Stoom en Druk van de Deltascenario’s is uitgegaan van het GE scenario van de WLO. Hierin is de reële groei van het BBP 2,6% per jaar en de bevolkingsgroei 0,5% per jaar. De groei van het BBP per hoofd is 2,1% per jaar. 4

Tabel 3.3 geeft voor de verschillende sociaaleconomische scenario’s de verhouding tussen de bevolking, het BBP per hoofd en het totale BBP in 2050 ten opzichte van 2011.

Tabel 3.3 Groei van de bevolking, BBP per hoofd en totaal BBP in 2050 ten opzichte van 2011 (factor)

Scenario Bevolking BBP per hoofd BBP Totaal

TM (WV21) 1,08 1,93 2,08 RC (Rust en Warm) 1,00 1,31 1,31 GE (Stoom en Druk) 1,21 2,24 2,72

Op basis van de tabel groeit in de periode 2011-2050 volgens het TM scenario het aantal slachtoffers met 8% en de schade (BBP) met 108%. In het RC groeit enkel de schade met 31%. In het GE scenario neemt het aantal slachtoffers met 21% toe en de schade met 172%. Voor alle scenario’s geldt dat de grootste groei van het totale BBP (lees: van de potentiële

overstromingsschade) niet het gevolg is van een toename van de bevolking tussen 2011 en

2050 (toename van 0% tot 21%), maar door een groei van de welvaart per hoofd van de bevolking (tussen 31% en 124%).

(25)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

4 Beleidsopties normen a-keringen

In dit hoofdstuk worden verschillende opties voor de actualisatie van beschermingsniveaus in de zuidwestelijke delta gepresenteerd. Deze opties zijn afgeleid uit een zevental bestuurlijke invalshoeken. In dit hoofdstuk betreft het uitsluitend opties voor de a-keringen, zoals die in WV21 zijn meegenomen.

4.1 Bestuurlijke invalshoeken voor beleidsopties

De Stuurgroep van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta heeft op 6 juni 2012 voorgesteld om voor een discussie over normen de volgende bestuurlijke invalshoeken c.q. mogelijke beleidsopties te hanteren als vertrekpunt voor analyse:

0) Referentie: huidige ingeschatte overstromingskans (2e referentie WV21)

1) Overstromingskans getalsmatig gelijkstellen aan de huidige overschrijdingskans 2) Basisveiligheid in de vorm van een LIR-waarde van 10-5 per jaar

3) Economisch optimale overstromingskans (EOOK) 4) Gelijke gevolgen gelijk beschermen

5) Maximaal inzetten op laag 1 met nagenoeg doorbraakvrije dijken (Deltadijken) 6) Combinatie waarbij het maximum geldt van EOOK en LIR 10-5 per jaar

7) Groepsrisico

Deze invalhoeken worden in de volgende paragraven verder uitgewerkt tot opties voor normen per dijkringdeel.

4.2 Gehanteerde werkwijze voor het afleiden van normen

Om uit de genoemde bestuurlijke invalshoeken normen voor de waterkering per dijkringdeel af te leiden, zijn een aantal algemene elementen van belang:

a. de economisch optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 (zgn. ‘middenkansen’) en de eisen die gesteld worden aan de overstromingskans vanuit overwegingen betreffende het LIR of GR (maximaal toelaatbare overstromingskansen) moeten onder een gezamenlijke noemer worden gebracht;

b. er moet een keuze gemaakt worden ten aanzien van het aantal te hanteren ‘normklassen’ voor de beschermingsnormen;

c. er moet een keuze worden gemaakt ten aanzien van de wijze van toekennen van de kansen uit de MKBA en vanuit het LIR of GR aan de verschillende normklassen.

Deze elementen worden hieronder toegelicht. ad a)

In de MKBA WV21 zijn zgn. ‘middenkansen’ berekend als mogelijke waarden voor een nieuwe toetsnorm. Middenkansen zijn kansen waarbij er (ook tijdens de rekenkundige afleiding) expliciet rekening mee gehouden is dat deze in de praktijk gedurende een periode van 10 tot 20 jaar overschreden zullen worden (de tijd die veelal verstrijkt tussen het moment dat een waterkering wordt afgekeurd en het moment dat grote projecten gereed zijn). Een overschrijding van de middenkans uit de MKBA moet dus gezien worden als een signaal om

(26)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

een verbeterproject aan de waterkering te starten; het beoogt niet de maximale toelaatbare overstromingskans te zijn die nooit overschreden zou mogen worden.

Mogelijk anders is het bij de vertaling van een eis vanuit het LIR of GR aan de maximaal toelaatbare overstromingskans van de waterkering. In dit geval zou wel degelijk het stellen van een echte ‘harde’ maximaal toelaatbare overstromingskans kunnen worden beoogd, die niet overschreden zou mogen worden.

Om beide kansen onder dezelfde noemer te krijgen, is bij de vertaling van de maximaal toelaatbare overstromingskansen (als mogelijke norm voor de waterkering) die volgt uit het LIR of GR nog rekening gehouden met een uitvoeringstermijn van gemiddeld 15 jaar gedurende welke de overstromingskans nog verder toe zal kunnen nemen. Daarom is de maximaal toelaatbare overstromingskans die is gebaseerd op het LIR of GR nog met een factor 0,5 vermenigvuldigd. In paragraaf 4.5 wordt dit nader met getallen voor de beleidsopties uitgewerkt.

ad b)

De mogelijk nieuwe beschermingsnormen (feitelijk dus de middenkansen op basis van de MKBA, LIR of GR) moeten vervolgens ingedeeld worden in een beperkt aantal ‘normklassen’. Alhoewel het wenselijk kan zijn om het huidige aantal normklassen bij de herziening ervan te gaan beperken, is in deze fase zo goed mogelijk aangesloten bij de huidige klasse-indeling. Uitgegaan is van de volgende klassen: 1/125 – 1/250 – 1/500 – 1/1250 – 1/2000 – 1/4000 – 1/10.000 – 1/40.000 en 1/100.000 (alle kansen per jaar). De klasse 1/125 per jaar is hier toegevoegd omdat dit de in WV21 in de tweede referentie geschatte overstromingskans is voor de dijkringen langs de Limburgse Maas.

ad c)

Een vervolgvraag is hoe de mogelijke normen nu moeten worden toegekend aan een van de klassen. In welke klasse wordt bijvoorbeeld een vanuit de MKBA berekende optimale overstromingskans van 1/350 per jaar geplaatst? Hiervoor zijn grenzen tussen de opeenvolgende klassen nodig.

In het MKBA rapport van WV21 zijn de grenzen tussen de normklassen bepaald aan de hand van logaritmisch gemiddelden. Het logaritmisch middelen ligt vanwege de gebruikte exponentiële kansfuncties voor de hand; er zitten dan aan beiden kanten van het klasse gemiddelde ‘evenveel centimeters dijk’ of ‘evenveel centimeters waterstand’. Door logaritmisch te middelen en na enige afronding ontstaat dan de volgende tabel:

Tabel 4.1 Gehanteerde indeling voor normen

Klasse Ondergrens Bovengrens

125 nvt 179 250 180 349 500 350 799 1250 800 1599 2000 1600 2799 4000 2800 6299 10000 6300 19999 40000 20000 62999 100000 63000 Nvt

(27)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief Optie 0: Optie 1: Huidige Overstro-overstro- mings-mings- kans kans = overschrij- dings-kans Noord 1 25-1 4 000 4 000 25-2 2 000 4 000 26-1 4 000 4 000 26-2 2 000 4 000 27-1 4 000 4 000 Noord 2 34-1 500 2 000 34a-1 500 2 000 Zuid 1 28-1 4 000 4 000 29-1 4 000 4 000 29-2 4 000 4 000 30-1 4 000 4 000 31-1 4 000 4 000 Zuid 2 32-1 4 000 4 000 32-2 4 000 4 000

De gebruikte kleuren in deze tabel sluiten aan bij de kleuren van de verschillende normen die gebruikt worden in de bij velen bekende Dijkringenkaart.

De kans van 1/350 per jaar valt in dit geval dus net aan in de klasse 1/500 per jaar. En een kans van 1/750 per jaar valt onder dezelfde klasse van 1/500 per jaar.

Voor de normkansen die volgen uit het LIR en GR is deze werkwijze ook aangehouden. Doordat volgens deze werkwijze sommige kansen aan een onveiliger klasse worden toebedeeld (een kans van 1/750 per jaar bijv. aan de klasse 1/500 per jaar), zijn er in de normopties die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld een LIR van 10-5 nog locaties in de dijkring aan te wijzen die te maken hebben met een (beperkt) overschrijding van deze LIR waarde dan 10-5. De manier waarop dit zou kunnen worden voorkomen, is door alle kansen die tussen twee klassen in liggen, naar boven (dwz, naar de meest veilige klasse) af te ronden (1/750 wordt dan bijvoorbeeld 1/1250 per jaar). Dit zou dan leiden tot hogere beschermingsniveaus.5

4.3 Optie 0: Huidige overstromingskans

Eind 2009 is in het kader van WV21 op basis van expert

judgement een landsdekkende inschatting gemaakt van de

verwachte overstromingskans in 2015/2020, na uitvoering van de lopende projecten, rekening houdend met nieuwe inzichten als piping en lengte-effecten uit VNK2. Deze situatie 2015/2020 wordt ook wel aangeduid als de ‘tweede referentiesituatie’. De overstromingskansen zijn in deze situatie getalsmatig gelijk of groter dan de huidige overschrijdingskansnormen.

In deze optie wordt de nieuwe overstromingskansnorm gelijk gesteld aan deze ingeschatte overstromingskansen voor de tweede referentie.

4.4 Optie 1: Overschrijdingskans = overstromingskans In deze invalshoek wordt de overstromingskansnorm getalsmatig gelijk gesteld aan de huidige overschrijdingskansnorm. Andere benamingen hiervoor zijn ‘eerste referentiesituatie’ of ‘tussennorm’.

4.5 Optie 2: Basisveiligheid LIR 10-5

In deze optie wordt het beschermingsniveau van de dijkring aangepast om er voor te zorgen dat het LIR de maximale waarde van 10-5 in de dijkring nergens overschrijdt. De aanpassingen zijn gebaseerd op de berekeningen van het LIR zoals gerapporteerd in de Analyse van Slachtofferrisico’s van WV21 (Beckers en De Bruijn 2011). Bij de berekening is uitgegaan van preventieve evacuatie (15% tot 35% in het gebied).

Figuur 4.1 geeft het LIR voor de dijkringen in de zuidwestelijke delta.

5. In een studie die Deltares uitvoert voor Waterschap Rivierenland, is door het waterschap voor deze laatste wijze van afronden gekozen.

(28)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 4.1: Lokaal individueel risico, tweede referentie WV21 (bron: Beckers en De Bruijn, 2011)

Zoals te zien is, wordt bij de overstromingskansen uit de 2e referentie van WV21 in drie dijkringdelen (26-2, 30-1 en 34a) het LIR van 10-5 overschreden. Bij de dijkringdelen 26-2 en 30-1 gaat het overigens om lokale overschrijdingen in een gebied met een beperkte omvang. Bij het bepalen van de gewenste beschermingsniveaus om aan de maximale LIR waarden te voldoen, is uitgegaan van het concept van de middenkans, waarin rekening gehouden met een duur van ca 15 jaar die verstrijkt tussen het moment dat een kering wordt afgekeurd en het moment waarop de verbetering van de waterkering gereed is.

Tabel 4.2 geeft de afleiding van de overstromingskansnormen om overal te voldoen aan een LIR van 10-5. In de 2e kolom staat de overstromingskans per dijkringdeel en in de 3e kolom de bijbehorende maximale LIR waarde. In de 4e kolom staat in welke mate de maximale LIR waarde van 10-5 in de betreffende dijkring wordt overschreden (of onderschreden). In de 5e kolom staat vervolgens de overstromingskans waarbij het LIR van 10-5 exact wordt gehaald. In de 6e kolom staat de bijbehorende middenkans, die 2 maal kleiner is dan de kans uit de 6e kolom. In de 7e en laatste kolom wordt tenslotte de bijbehorende middenkans toebedeeld aan een van de klassen (op basis van de werkwijze beschreven in paragraaf 4.2.

• Bij overstromingskansen 2e referentie WV21

• Bij evacuatiepercentages van 30% tot 35% (dijkring 34 & 34a 15%)

26-2

30-1

(29)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief Optie 2: Basis-veiligheid LIR 10-5 Noord 1 25-1 2 000 25-2 500 26-1 500 26-2 10 000 27-1 2 000 Noord 2 34-1 500 34a-1 1 250 Zuid 1 28-1 500 29-1 500 29-2 2 000 30-1 40 000 31-1 4 000 Zuid 2 32-1 1 250 32-2 1 250

Tabel 4.2: Afleiden van normen uit het LIR

Max

Over-/ over- Bijbe-

onder- stromings- horende

Kans Max LIR schrijding kans voor midden- Klasse

2e ref 2e ref LIR 10-5 LIR 10-5 kans

25-1 4000 2,60E-06 0,26 1 040 2 080 2 000 25-2 2000 1,20E-06 0,12 240 480 500 26-1 4000 8,90E-07 0,09 356 712 500 26-2 2000 2,00E-05 2,00 4 000 8 000 10 000 27-1 4000 3,00E-06 0,30 1 200 2 400 2 000 28-1 4000 6,90E-07 0,07 276 552 500 29-1 4000 4,60E-07 0,05 184 368 500 29-2 4000 3,30E-06 0,33 1 320 2 640 2 000 30-1 4000 3,20E-05 3,20 12 800 25 600 40 000 31-1 4000 5,20E-06 0,52 2 080 4 160 4 000 32-1 4000 1,30E-06 0,13 520 1 040 1 250 32-2 4000 1,20E-06 0,12 480 960 1 250 34-1 500 5,00E-06 0,50 250 500 500 34a-1 500 1,40E-05 1,40 700 1 400 1 250

Voor drie dijkringdelen (26-2, 30-1 en 34a) resulteert dit in strengere normen dan die in de tweede referentiesituatie. Voor twee dijkringdelen resulteert dit in gelijke normen als in de tweede referentie (31-1 en 34-1). In de overige negen dijkringen kan met een lager beschermingsniveau worden volstaan dan dat uit de tweede referentiesituatie.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op:

- De vraag of de geconstateerde lokale LIR-overschrijdingen van 10-5 in dijkringendelen 26-2 en 40-1 niet efficiënter op te lossen zijn middels het nemen van lokale maatregelen; - De robuustheid ten aanzien van de LIR berekeningen en de

vraag in hoeverre de getoonde locaties met LIR overschrijdingen berusten op toevalligheden in de overstromingsmodellering of andere keuzes die gemaakt zijn in de LIR berekeningen.

(30)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief Optie 3: Econo-misch optimale overstro-mings kans Noord 1 25-1 1 250 25-2 250 26-1 2 000 26-2 4 000 27-1 2 000 Noord 2 34-1 500 34a-1 2 000 Zuid 1 28-1 1 250 29-1 500 29-2 2 000 30-1 500 31-1 1 250 Zuid 2 32-1 250 32-2 500

4.6 Optie 3: Economisch optimale overstromingskans

In deze optie worden de normen gelijk gekozen aan de economisch optimale overstromingskansen (EOOK) voor de tweede referentie uit de MKBA WV21 (Kind 2011).

Figuur 4.2: Economisch optimale overstromingskans, tweede referentie WV21 (bron: Kind 2011) (NB: in WV21 is de laagste klasse 1/500; in de Proeves zijn ook de klassen 1/125 en 1/250 geïntroduceerd. Deze laatsten staan niet op kaart maar wel in de tabel hiernaast))

In vergelijking met de overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie is voor 2 dijkringen de economisch optimale overstromingskans kleiner (dijkringdelen 26-2 en 34a), voor 1 dijkringdeel gelijk (dijkringdeel 34-1) en voor de overige dijkringdelen groter.

(31)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

4.7 Optie 4: Gelijke gevolgen gelijk beschermen

De economische optimale overstromingskansen uit de MKBA WV21 zijn gebaseerd op de kosten en baten (d.w.z., vermeden overstromingsschade) van bescherming per dijkring(deel)gebied. Dit leidt ertoe dat voor twee dijkringen waar een overstroming tot globaal dezelfde omvang aan schade leidt, er toch heel andere economisch optimale overstromingskansen worden berekend als in het ene geval de dijkring door een korte dijk wordt beschermd (relatief geringe kosten voor een hoger beschermingsniveau) en in het ander geval door een lange dijk (relatief hoge kosten voor een hoger beschermingsniveau). In de invalshoek ‘Gelijke gevolgen gelijk beschermen’ wordt daarom alleen gekeken naar de potentiële (materiële en immateriële) schade van overstromen; de kosten voor het bereiken van een hoger beschermingsniveau worden niet beschouwd in het voorstel voor een nieuwe norm.

Alhoewel het bij deze invalshoek dus duidelijk is hoe de relatieve verschillen tussen de beschermingsniveau’s voor verschillende dijkringdelen kunnen worden bepaald (namelijk aan de hand van de potentiele schade), is het niet evident hoe de absolute beschermingsniveaus tot stand dienen te komen. In de Proeve Plangebied Deltaprogramma Rivieren is het absolute niveau zo gekozen dat de dijkringdelen een norm krijgen tussen 1/250 en 1/10.000 per jaar. Dit wordt bereikt door de totale berekende schade per dijkring in 2050 (gelijk aan de schade in 2011 x 2,08) te delen door 5. De resulterende overstromingskansnormen zijn vervolgens toebedeeld aan de normklassen. Gemiddeld genomen liggen de beschermingsniveaus voor het rivierengebied dan ook redelijk op het niveau van die uit de MKBA WV21. In het overleg met de Werkgroep Veiligheid van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta (15-11-2012) is afgesproken om in deze fase van het onderzoek dezelfde factor 5 te hanteren voor het bepalen van de normen van de dijkringdelen in deze invalshoek. Figuur 4.3 geeft (door middel van een kleurcodering) de resultaten per dijkring.

(32)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief Optie 4: Gelijke gevolgen gelijk bescher-men Noord 1 25-1 125 25-2 125 26-1 250 26-2 500 27-1 500 Noord 2 34-1 500 34a-1 500 Zuid 1 28-1 125 29-1 125 29-2 2 000 30-1 1 250 31-1 1 250 Zuid 2 32-1 500 32-2 1 250 Optie 6: Max EOOK en LIR 10-5 Noord 1 25-1 2 000 25-2 500 26-1 2 000 26-2 10 000 27-1 2 000 Noord 2 34-1 500 34a-1 2 000 Zuid 1 28-1 1 250 29-1 500 29-2 2 000 30-1 40 000 31-1 4 000 Zuid 2 32-1 1 250 32-2 1 250

In vergelijking met de overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie WV21 is voor 2 dijkringen de norm gelijk (dijkringdelen 34-1 en 34a) en voor de overige dijkringdelen minder streng.

4.8 Optie 5: Maximaal inzetten op laag 1 (Deltadijken)

In deze optie wordt overal in de zuidwestelijke delta gekozen voor Deltadijken. In deze optie is gebruik gemaakt van informatie uit de Verkenning Deltadijken die in het kader van het Deelprogramma Veiligheid is uitgevoerd (Knoeff en Ellen 2012). In deze Proeve is uitgegaan van Deltadijken die een overstromingskans hebben die 100 keer kleiner is dan de huidige wettelijke overschrijdingskansnorm (bijv. 1/400.000 in plaats van 1/4000 per jaar).

Tabel 4.4: Normen in Optie 4

Bij minder extreme omstandigheden dan die waarbij Deltadijken kunnen doorbreken, kan er water over de dijk stromen. Hier zijn Deltadijken tegen bestand. Wel zal dit leiden tot enige schade vergelijkbaar met wateroverlast. Deze is als volgt meegenomen in de berekeningen: er wordt vanuit gegaan dat het overstromingsrisico niet met 99% wordt gereduceerd (als gevolg van de 100 keer kleinere kans), maar met 95%. Deze aanname is eerder gebruikt in de Proeves voor DPR en is onlangs geëvalueerd in Baarse (2012), waarin aanbevolen wordt deze ook nader te onderzoeken.

4.9 Optie 6: Combinatie – maximum van EOOK en LIR 10-5

In deze invalshoek geldt de strengste norm van LIR 10-5 (invalshoek 2) en de economisch optimale overstromingskans (invalshoek 3).

In vergelijking met de overstromingskansen uit de tweede referentiesituatie WV21 is voor 3 dijkringen de norm strenger (dijkringdelen 26-2, 30-1 en 34a), voor 2 dijkringdeel gelijk (dijkringdeel 31-1 en 34-1) en voor de overige dijkringdelen soepeler.

(33)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

4.10 Optie 7: Groepsrisico

De bijdrage van de dijkringdelen in de zuidwestelijke delta aan het landelijk groepsrisico is uitermate beperkt (Zie Beckers en de Bruijn, 2011). Afgemeten aan de ‘c-waarde’ bevindt geen enkele dijkringdeel zich in de landelijke top 20. Vanuit groepsrisico is er derhalve geen opgave voor het gebied. Deze invalshoek kan daarom niet worden uitgewerkt.

4.11 Overzicht

Tabel 4.6 geeft een overzicht van de normen per dijkringdeel die volgen uit de verschillende invalshoeken.

Tabel 4.6: Overzicht van de beleidsopties, DPZWD

De normen voor opties 0 en 1 liggen dicht bij elkaar, behalve voor de dijkringdelen 34-1 en 34a-1 waar het verschil een factor 4 is.

Opties 2, 3, 4 en 6 leiden overwegend tot lagere beschermingsniveaus dan opties 0 en 1, met als uitzondering dijkringdeel 26-2, waar vanuit LIR 10-5 een kans van 1/10.000 per jaar gevraagd wordt en de economisch optimale overstromingskans 1/4000 per jaar is, voor dijkringdeel 34a (waar vanuit het LIR 10-5 een kans van 1/1250 per jaar gevraagd wordt en de economisch optimale overstromingskans 1/2000 per jaar is, en dijkringdeel 30-1, waar vanuit het LIR 10-5 een overstromingskans van 1/40.000 wordt gevraagd. Bij dijkringdelen 26-2 en 30-1 betreft de overschrijding van de LIR waarde van 10-5 echter een lokaal overschrijding die mogelijk via een andere, meer gerichte maatregel efficiënter kan worden opgelost dan een algehele verhoging van het beschermingsniveau van het hele dijkringdeel.

Optie 0: Optie 1: Optie 2: Optie 3: Optie 4: Optie 5: Optie 6:

Huidige Overstro- Basis- Econo- Gelijke Deltadijk Max

overstro- mings- veiligheid misch gevolgen EOOK

mings- kans LIR 10-5 optimale gelijk en

kans = overstro- bescher- LIR 10-5

overschrij- mings men

dings- kans kans Noord 1 25-1 4 000 4 000 2 000 1 250 125 Deltadijk 2 000 25-2 2 000 4 000 500 250 125 Deltadijk 500 26-1 4 000 4 000 500 2 000 250 Deltadijk 2 000 26-2 2 000 4 000 10 000 4 000 500 Deltadijk 10 000 27-1 4 000 4 000 2 000 2 000 500 Deltadijk 2 000 Noord 2 34-1 500 2 000 500 500 500 Deltadijk 500 34a-1 500 2 000 1 250 2 000 500 Deltadijk 2 000 Zuid 1 28-1 4 000 4 000 500 1 250 125 Deltadijk 1 250 29-1 4 000 4 000 500 500 125 Deltadijk 500 29-2 4 000 4 000 2 000 2 000 2 000 Deltadijk 2 000 30-1 4 000 4 000 40 000 500 1 250 Deltadijk 40 000 31-1 4 000 4 000 4 000 1 250 1 250 Deltadijk 4 000 Zuid 2 32-1 4 000 4 000 1 250 250 500 Deltadijk 1 250 32-2 4 000 4 000 1 250 500 1 250 Deltadijk 1 250

(34)
(35)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

5 Effecten van de opties voor de a-keringen

5.1 Overzicht

In dit hoofdstuk worden de effecten doelbereik en kosten van de in het vorige hoofdstuk afgeleide beleidsopties voor de beschermingsniveaus in de zuidwestelijke delta gepresenteerd. Het doelbereik betreft zowel het slachtofferrisico als schaderisico.

5.2 Slachtofferrisico

Een van de mogelijkheden is om het slachtofferrisico uit te drukken in verwachte aantallen slachtoffers per jaar. Dit is weergegeven in onderstaande Figuur 5.1.

Figuur 5.1: Slachtofferrisico bij de verschillende opties (aantal per jaar)

Het slachtofferrisico in de opties 0, 1, 2 en 6 is vergelijkbaar en ligt ergens tussen 0,2 en 0,4 slachtoffers per jaar. Opties 3 en 4 leiden tot een groter slachtofferrisico van circa 1 per jaar. In optie 5 (Deltadijken) is het slachtofferrisico bijna nihil.

5.3 LIR

Tabel 5.1 geeft voor de verschillende beleidsopties het aantal inwoners met een LIR groter dan 10-5 en 10-6.

Tabel 5.1 Aantal inwoners per optie in een gebied met een LIR waarde groter dan

Optie 0 Optie 1 Optie 2 Optie 3 Optie 4 Optie 5 Optie 6

> LIR 10-5 6 200 1 100 2 200 47 000 88 000 0 660

> LIR 10-6 180 000 150 000 250 000 330 000 320 000 0 250 000

In zowel de eerste als tweede referentie situaties van WV21 (opties 1 en 0) is de overschrijding van de LIR-waarde van 10-5 per jaar beperkt. Opvallend en ook al eerder genoemd zijn de overschrijdingen van de LIR-waarden van 10-5 in opties 2 en 6, terwijl deze opties er juist op gericht zijn om in alle dijkringen minimaal aan 10-5 te voldoen.

(36)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

De oorzaak hiervoor is de wijze waarop de benodigde beschermingsnormen zijn toebedeeld aan normklassen (zie paragraaf 4.2), waarbij soms naar een minder veilige klasse is afgerond. De overschrijdingen van de LIR waarden 10-5 zijn in deze opties per definitie bescheiden en zouden gezien de grote onzekerheden in de berekening geaccepteerd kunnen worden. In opties 3 (economische optimale overstromingskans) en 4 (gelijke gevolgen, gelijk beschermen) zijn de overschrijdingen van het LIR van 10-5 aanzienlijk groter en bij de optie 5 (Deltadijken) is deze nihil.

In alle opties, behalve optie 5 (Deltadijken), vinden forse overschrijdingen plaats van het LIR 10-6.

5.4 Investeringskosten

De raming van de investeringskosten van de opties vindt plaats op gelijke uitgangspunten en dient in de eerste plaats een onderlinge vergelijking van de opties mogelijk te maken. De belangrijkste uitgangspunten zijn al eerder in de tekst genoemd: geen overhoogte/oversterkte; geen robuustheidstoeslag; prijspeil 2009; exclusief BTW; W+-klimaatscenario en zo gedimensioneerd dat de waterkeringen in 2050 precies aan de nieuwe normen voldoen. Door deze verschillende factoren kunnen de feitelijke kosten zowel hoger als lager uitvallen. De kosten zijn geraamd met behulp van de kostenfuncties uit WV21; die later ook de basis vormen voor KOSWAT. Figuur 5.2 geeft voor de verschillende opties de investeringskosten voor dijkverhoging weer.

Het handhaven van de huidige overstromingskansen (optie 0) kost bijna 2 miljard euro. Dit zijn de kosten die nodig zijn voor het opvangen van de kosten van klimaatverandering (W+ scenario) en bodemdaling tot 2050. In optie 1 worden niet alleen kosten gemaakt om de effecten van klimaatverandering en bodemdaling te compenseren, maar ook om een situatie te bereiken waarbij op het niveau van dijkringdelen de overstromingskans gelijk is aan de overschrijdingskans (dit vergt in 4 dijkringen een investering, zie paragraaf 4.4). De investeringskosten kunnen beperkt blijven indien deze maatregelen gelijktijdig met andere dijkversterkingsmaatregelen worden uitgevoerd. De investeringskosten vallen daardoor circa 0,1 miljard euro hoger uit dan in optie 0.

In optie 2 (basisveiligheid) zijn de investeringskosten circa 1,6 miljard euro, in optie 3 (economisch optimale overstromingskans) 0,9 miljard euro en in optie 4 (gelijke gevolgen gelijk beschermen) 0,8 miljard euro. Dit zijn ook de opties met de laagste beschermingsniveaus.

Optie 5, met overal deltadijken is een relatief dure optie. De investeringskosten bedragen 5,5 miljard euro. De investeringskosten in optie 6 zijn net als in optie 2 ongeveer 1,5 miljard euro.6

6

De kosten van Deltadijken zijn geraamd als de kosten van een 100 keer veiligere traditionelere dijk, maal 0,9. Uit de Grave, 2011 blijkt overigens dat een factor 1,3 voor de Zuidwestelijk delta een beter schatting geeft van de kosten van Deltadijken. De kosten van Deltadijken zijn in deze Proeve dus enigszins onderschat maar dat doet voor de verdere conclusies niet terzake.

(37)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 5.2: Investeringskosten (prijspeil 2009, ex BTW) 5.5 Schaderisico

Het schaderisico is berekend als de verwachte schade in het jaar 2050, verdisconteerd over een oneindige tijdshorizon met een discontovoet van 5,5% per jaar. In het schaderisico zijn zowel de materiële als immateriële schade meegenomen. Figuur 5.3 geeft het schaderisico voor de verschillende opties weer.

Figuur 5.3: Schaderisico (contante waarde, prijspeil 2009)

Het schaderisico vertoont verder dezelfde verhoudingen als het slachtofferrisico. 5.6 Totaal aan investeringskosten en schaderisico

Het totaal aan investeringskosten en het contant gemaakte schaderisico geeft een maat voor het economisch rendement van de verschillende opties. Hoe lager het totaalbedrag, hoe beter de optie scoort vanuit economisch principe. Het minimaliseren van de totale kosten van investeringen en schade ligt ook ten grondslag aan de MKBA WV21.

(38)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 5.4 geeft voor de verschillende opties het totaal aan investeringen en schaderisico weer.

Figuur 5.4: Totaal aan investeringskosten en schaderisico

Uit het figuur blijkt dat, met uitzondering van optie 5 (deltadijken), de totalen voor de verschillende opties elkaar eigenlijk niet zo heel veel ontlopen. In optie 3 zit deze net onder 2 miljard euro en in de andere opties net boven 2 miljard euro. Wel is het aandeel van het schaderisico en de investeringskosten tussen deze opties verschillend. In opties 0 en 1 is het aandeel van de kosten het grootst en in optie 3 en 4 is het aandeel van de schade het grootst. Optie 3 (economisch optimale overstromingskansen) scoort, zoals te verwachten is, het beste met een totaal bedrag van 1,9 miljard euro. Het aandeel kosten en schade in het totaal is in deze optie ongeveer gelijk.

Optie 5 (deltadijken) scoort vanuit economisch oogpunt het meest ongunstig, met een totaalbedrag van 5,5 miljard euro. Dit bedrag bestaat vrijwel uitsluitend uit investeringskosten. De figuur maakt duidelijk dat, alhoewel de economisch optimale overstromingskansen in de zuidwestelijke delta groter zijn dan de huidige overstromingskansen of normen (optie 0 of 1), de welvaartswinst die bereikt zou kunnen worden door te kiezen voor een lagere norm beperkt is: tegenover de uitgespaarde investeringskosten in optie 3 staat een relatief grote toename van het overstromingsrisico. Het verschil tussen de totale kosten van optie 0 en optie 3 bijvoorbeeld bedraagt circa 0,5 miljard euro (2,4 miljard euro voor optie 0 en 1,9 miljard euro voor optie 3), terwijl het verschil in investeringskosten zo’n 1,1 miljard euro bedraagt (2,0 miljard euro voor optie 0 en 0,9 miljard euro voor optie 3).

(39)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

6 B- en C-keringen

6.1 Algemeen

B- en c-keringen zijn in de risicoanalyses vanWV21 niet meegenomen. Voor het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta is dit een belangrijk manco, omdat in vergelijking met de andere deelprogramma’s een relatief groot deel van de keringen bestaan uit b- en c-keringen.

Binnen deze studie zijn aanvullende risico- en kostenberekeningen voor deze keringen niet mogelijk. Om toch tot een beter totaalbeeld voor het deelprogramma te komen, is in dit hoofdstuk een zo goed mogelijke inschatting van de kosten en risico’s die samenhangen met deze b- en c-keringen gegeven. Deze schattingen zijn echter met forse onzekerheid omgeven en dienen in een vervolgfase beter te worden onderbouwd.

Figuur 6.1 geeft door middel van rode stippellijnen met rode cijfers de ligging van de b-keringen weer, en door middel van groene stippellijnen de ligging van de c-b-keringen.

.

Figuur 6.1: Ligging van de b-keringen (rode stippellijnen met rode cijfers) en c-keringen (groene stippellijnen) ten opzichte van de dijkringdelen (doorgetrokken gekleurde lijnen met zwarte cijfers)

6.2 B-keringen

De b-keringen een volwaardige plaats te geven in een risicobenadering is op dit moment nog een grote uitdaging. Weliswaar zijn er recentelijk eerste stappen gezet in het project MKBA Norm Afsluitdijk en IJsselmeergebied van het Centraal Planbureau, maar de methode die hier gevolgd wordt, is complex en vraagt een veelheid aan aanvullende hydraulische en kosten analyses voor de benodigde invoer. Een dergelijke benadering is voor de ZWD op dit moment niet haalbaar.

(40)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Uit WV21 zijn wel globale kostenfuncties beschikbaar voor de zogenaamde ‘gesloten b-keringen’ in het gebied (zie De Grave en Baarse, 2011). In de bijeenkomst met de werkgroep op 15 november 2012 is afgesproken dat op basis van deze informatie een indicatieve raming voor de keringen zal worden opgesteld, wanneer er vanuit gegaan zou worden dat deze b-keringen zouden moeten worden verhoogd in een gelijke mate als de klimaatverandering in het W+ scenario, en als de norm ongewijzigd zou blijven (iets wat op grond van de uitkomsten van de normopties zoals beschreven in het voorgaande hoofdstuk 4 immers niet ondenkbaar is).

Tabel 6.1 geeft de kostenramingen voor de b-keringen zoals die in het kader van WV21 zijn opgesteld (De Grave en Baarse, 2011). De relevante kolom hier is de 8e kolom, die de investeringskosten laat zien om de kruin van de kering met 1 decimeringshoogte (DHK) te verhogen. Dit zijn de kosten om de kruin te verhogen met 1 decimeringshoogte (de hoogte die nodig is voor een 10 keer hoger beschermingsniveau). Deze decimeringshoogte zelf is gegeven in de 7e kolom (kolom DHK). In deze kostenramingen is geen rekening gehouden met overhoogte, die voor een aantal B-keringen aanzienlijk kan zijn.

Tabel 6.1: Indicatieve kosten voor B-keringen uit WV21

Bron: De Grave en Baarse, 2011

De klimaatverandering tussen 2015 en 2050 zal in het (hoge) W+ klimaatscenario voor de meeste b-keringen van een vergelijkbare omvang kunnen zijn als de decimeringshoogte (1 centimeter per jaar is ongeveer 35 centimeter in de periode tot 2050). Voor het verhogen van de b-keringen om de klimaatverandering in de zuidwestelijke delta te compenseren zou op basis van deze gegevens dus uitgegaan kunnen worden van een investeringsbedrag in de orde van 300 miljoen euro (het totaal van de investeringskosten voor 1 decimeringshoogte van de kruin (DHK) voor de nummers 14 tot en met 23). Daarbij is dan geen rekening gehouden met de mogelijkheid van reeds aanwezig overhoogte/oversterkte. Op basis van de beschikbare gegevens is op dit moment geen nauwkeuriger schatting mogelijk.

(41)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

6.3 C-keringen

In WV21 zijn geen berekeningen gemaakt voor de keringen in de zuidwestelijke delta die op dit moment de status van c-kering hebben. Informatie over de gevolgen (schade en slachtoffers) van een doorbraak van deze c-keringen is ook niet beschikbaar vanuit bronnen zoals WV21 of VNK. Deze informatie kan alleen worden verkregen door het uitvoeren van nieuwe overstromingssimulaties, iets wat binnen de opzet van de huidige studie niet mogelijk was.

Bij waterberging in het Volkerak-Zoommeer (en mogelijk ook op de Grevelingen) zal de status van de c-keringen veranderen in a-keringen. De vraag is wat dat betekent voor de normering van deze keringen.

Om een eerste schatting te verkrijgen voor de bijdrage van de c-keringen aan de kosten en schade, zijn in deze Proeve extrapolaties gedaan. Daarnaast zijn door de Provincie Zuid-Holland enkele aanvullende overstromingssommen gemaakt (een zogenaamde ‘snelle slag’; zie bijlage A). De aannames voor de extrapolatie zijn uitermate onzeker en worden hieronder toegelicht. Het wordt sterk aanbevolen om de kosten, risico’s en normen die samenhangen met de c-keringen in een vervolgstudie nader te onderbouwen.

Voor verschillende dijkringen zijn verschillende werkwijzen gevolgd. Deze worden hieronder toegelicht.

6.3.1 Dijkring 34

Voor dijkring 34 is door Riedstra en Jongejan op basis van overstromingsgegevens uit 1953 een globale inschatting gemaakt van de schade en slachtoffers die vallen in dijkring 34, wanneer de c-keringen langs het Volkerak-Zoommeer doorbreken (Riedstra en Jongejan, 2012). In deze analyse wordt geschat dat de gevolgen van het breken van een c-kering een factor 10 groter zijn dan die bij het doorbreken van de a-keringen langs het Hollands Diep, zoals die zijn meegenomen in WV21.

In het gebied achter de c-kering die langs het Volkerak-Zoommeer ligt, bevinden zich in dijkring 34 nog regionale keringen, onder andere langs de Mark en Vliet. Deze regionale keringen zijn aangewezen en genormeerd, en kunnen derhalve op dit moment als standzeker worden beschouwd. Dat betekent dat verwacht wordt dat deze bij een doorbraak van de c-kering niet zullen bezwijken. Het is echter onzeker of deze in de toekomst, bij verhoogde peilen als gevolg van waterberging op het Volkerak-Zoommeer, nog steeds voldoende standzeker zullen blijken te zijn. Op dit moment zijn deze op een aantal plekken al lager dan het beoogde peil bij waterberging in het Vokerak-Zoommer van 2,30 m +NAP. Ook dit zou kunnen worden nagegaan door het uitvoeren van overstromingsberekeningen.

In deze studie worden in het gebied achter de c-keringen 2 extra dijkringdelen onderscheiden, die begrensd worden door de regionale keringen, en waarvan aangenomen is dat deze standzeker en voldoende hoog zijn:

Dijkringdeel 34-2: West-Brabant – midden Dijkringdeel 34-3: West-Brabant – zuid

(42)

1207492-005-VEB-0002, 6 mei 2013, definitief

Figuur 6.2 Dijkringdelen in dijkring 34

Dijkringdeel 34-2 heeft een (geschatte) lengte aan c-keringen van 9 kilometer en dijkringdeel 34-3 van 37 kilometer; het totaal aan keringen voor dijkringdelen 34-2 en 34-3 langs het Volkerak-Zoommeer is 46 kilometer. Deze lengte is nagenoeg gelijk aan de lengte van de a-keringen van dijkringdeel 34-1 (West Brabant, langs het Hollands Diep). Als we in lijn met Riedstra en Jongejan aannemen dat de kosten voor het verhogen/versterken per km van de keringen langs het Hollands Diep en langs het Volkerak-Zoommeer gelijk zijn, maar dat de gevolgen langs het Volkerak-Zoommeer een factor 10 groter zijn, en als we de gevolgen van een doorbraak langs het Volkerak-Zoommeer verdelen over 34-2 en 34-3 aan de hand van de lengte van de c-kering, dan volgt voor beide dijkringdelen langs het Volkerak-Zoommeer een 10 x hoger economisch optimaal beschermingsniveau dan dat voor 34-1. Aangezien dat voor dijkringdeel 34-1 1/600 per jaar bedraagt, komt dit neer op een geschatte waarde voor de economisch optimale overstromingskans voor zowel dijkringdeel 34-2 als 34-3 van 1/6000 per jaar. Bij toekenning aan de normklassen valt deze kans in de klasse 1/4000 per jaar. 6.3.2 Dijkringdelen 25-3 en 25-4

Voor deze twee dijkringdelen zijn door de Provincie Zuid-Holland globale berekeningen gemaakt van de schade en slachtoffers, waarbij uitgegaan is van zowel waterberging op het Volkerak-Zoommeer (dijkringdeel 25-3) als op de Grevelingen (dijkringdeel 25-4) (zie memo René Piek, opgenomen als bijlage A). Voor beide dijkringdelen volgen schadebedragen die bijna 2 maal zo groot zijn als dat voor dijkringdeel 25-2 (langs het Haringvliet). Door de schade te berekenen per kilometer waterkering en deze te relateren aan de schade per kilometer waterkering voor dijkringdeel 25-1, zijn de economisch optimale

34-1

34-2

34-3

: grens tussen de dijkringdelen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aspects of localisation of the technology are described and the value proposition of the facilities and research capacity is demonstrated by three application

9.1.1 Selecting and preparing interview material and candidates The main objective of the interviews was established as follows: To gather data for neural network training by

Kolonie aan die Kaap bestaan in total uit agt dele naamlik; Die Europese samelewing en die stigting van ’n kolonie aan die Kaap, 1619-1715, Handelsryk in die Ooste: Die wêreld van

Eerst is er overleg geweest met een kleine groep erfpachters (die voor een deel ook taxateur zijn) van Gooimeer Zuid.. Daarna is er een informatiebijeenkomst geweest voor alle

Neem kort de opgaven door zodat de werkwijze voor iedere kind duidelijk

Ze heeft een nieuwe broek, een nieuw T-shirt een nieuwe trui en een nieuwe muts nodig... Vul de getallen die je gooit in de vakjes in en los jouw eigen

Daarnaast zou Van der Meer zou volgens Kuijpers bezig zijn met één van de grootste stedelijke omwente- lingsoperaties van Nederland op dit moment, waar bouwen aan de

Bovendien is deze weg ook belangrijk voor de ontsluiting van de regio en is hij een must voor de lokale economie, iets wat door alle rapporten en studies wordt bevestigd (en daar