• No results found

In het vorige hoofdstuk zijn de buurtbrieven van de verschillende buurten vergeleken met elkaar. In dit hoofdstuk is het tijd om te kijken hoe de buurtbrieven in de loop van de eeuw veranderen. Als er in Den Haag hetzelfde gebeurt als in Leiden en Haarlem dan verdwijnt de sociale inhoud van de buurtverenigingen in de 18e eeuw. Dat betekent dat de maaltijden worden afgeschaft en het dragen minder belangrijk wordt.111

Logischerwijs zou dit dan ook in de reglementen terug te zien moeten zijn. Als de maaltijd niet meer plaats vindt of minder regelmatig dan zullen de reglementen hierop aangepast moeten zijn. Dat betekent dat we dat in een ampliatie of nieuwe buurtbrief terug zouden moeten zien. Als ook het dragen minder belangrijk werd dan kan

bijvoorbeeld de boete voor het niet aannemen van de penning voor het dragen veranderd zijn.

Om dit te onderzoeken worden de buurtbrieven op verschillende manieren tegenover elkaar gezet. Als eerste wordt er een chronologisch overzicht gegeven van het aantal buurtbrieven en ampliaties. Daarbij kunnen we zien of de buurtbrieven

regelmatig over de eeuw verdeeld zijn of dat er periodes of jaren zijn dat er opeens veel meer buurtbrieven of ampliaties zijn. Vervolgens wordt er een overzicht gemaakt wanneer belangrijke zaken uit buurten verdwenen of veranderden. Zo worden de gevallen waar er niet meer verteerd of gedragen wordt op een rij gezet.

Om te beginnen wordt een globaal overzicht gegeven van de chronologische verdeling van het aantal buurtbrieven en ampliaties. Tot 1757 worden er in 33 jaren één of twee nieuwe buurtbrieven opgesteld. 1733 was een heel bijzonder jaar, want in dat jaar worden ruim vijf nieuwe buurtbrieven opgesteld, het record voor de hele eeuw. Over 1733 zullen we het later nog hebben. In 1700 tot 1757 worden dus in 33 van de 58 jaren nieuwe buurtbrieven opgesteld. In de tweede helft van de eeuw zijn dit er een stuk minder. In de 43 jaar tot 1800 worden er maar negen nieuwe buurtbrieven opgesteld. Deze zijn allen in een ander jaar opgesteld. Tot 1732 worden er in 11 jaar ampliaties ingevoerd. In maar twee van deze 11 jaar zijn dit twee ampliaties in een jaar. In 1733 worden niet alleen veel nieuwe buurtbrieven opgesteld, ook worden er 4 ampliaties ingediend. In 1735 tot en met 1738 worden respectievelijk één, twee, drie en weer twee ampliaties opgesteld. Daarna blijft het in de jaren veertig volledig stil, maar de jaren

111 Dorren, Het soet vergaren, 68-70 & 77.

42

daarna maken dat ruimschoots goed. Tot 1761 worden er in negen verschillende jaren twee of drie en in één geval maar één ampliatie ingevoerd. In de verdere 39 jaar worden in 21 jaar daarvan ampliaties uitgegeven. Dat waren er steeds één of twee per jaar. Er is dus duidelijk te zien dat er na 1757 veel minder nieuwe buurtbrieven worden

uitgegeven, maar dat het aantal ampliaties wel beduidend meer is dan in de eerste helft van de eeuw. Verder is er een clustering te zien van ampliaties in 1736 tot 1738, 1750 tot 1752 en 1755 tot 1761. Waar het aantal buurtbrieven in de eerste helft van de eeuw netjes uitgesmeerd is over het aantal jaren gebeurt dit in de tweede helft van de 18e eeuw met de ampliaties.

Zoals gezegd is 1733 daarbij een bijzonder jaar met een piek in het aantal nieuwe buurtbrieven en ampliaties. Opvallend is dat deze buurtbrieven en ampliaties op het eerste oog niet direct heel veel gemeen hebben. Ze vragen niet allemaal hetzelfde bedrag voor dezelfde zaken. Daarnaast zijn sommige zaken in de ene buurtbrief wel genoemd en in de andere niet. Wel hebben ze allemaal een vertering waar een vastgesteld bedrag voor moest worden ingelegd. Als er wordt gekeken naar eerdere buurtbrieven is er wel een gelijkenis te zien. Bij alle buurten is het namelijk de eerste buurtbrief uit de 18e eeuw. Hoewel de buurten al langer bestonden was dit de eerste keer deze eeuw dat er iets veranderde aan de reglementen. Voor de buurten waarvan de ampliaties uit 1733 zijn was het niet altijd de eerste verandering in de 18e eeuw. Bij de ampliaties is de enige overeenkomst dat ze allemaal zijn bewaard in het register van buurt- en gildebrieven.

Het dragen

Na dit korte overzicht van het aantal buurtbrieven in welke jaren gaan we kijken naar de inhoudelijke veranderingen. Bij veranderingen in de functie en inhoud van de

buurtverenigingen is er een grote kans dat de reglementen mee veranderen. Natuurlijk is het dan ook mogelijk dat er bijvoorbeeld meer of juist minder betaald moet worden voor bepaalde zaken. Waar in Leiden en Utrecht het dragen weg viel uit de buurt, maar de vertering nog wel door ging waren meer inkomsten vanuit andere hoek nodig. In beide steden is te zien dat wanneer er minder overledenen worden gedragen de inkomsten drastisch dalen en de buurten in financiële problemen komen.112 Als er in buurten in

Den Haag ook minder overledenen werden gedragen dan kwamen daar ook minder

112 Bogaers, ‘Geleund over de onderdeur’, 350.

43

inkomsten binnen en zouden de inkomsten mogelijk vanuit andere hoek gehaald moeten worden.

Een van de belangrijkste taken van de buurten was het dragen van

overledenen.113 In een aantal andere steden nam het dragen echter af doordat er meer organisaties kwamen die ook verantwoordelijkheid namen voor het dragen van

overledenen. Ook de gilden hadden bijvoorbeeld draagplicht.114 Echter hadden zij dit al langer en komt daar in de 18e eeuw geen opvallende verandering in. Welke groep er wel in de 17e en 18e eeuw bijkomt zijn, zoals ze in Leiden genoemd worden, de beurzen. Dit zijn verenigingen die financiële steun bieden in geval van ziekte of overlijden. Daarvoor legden de leden wekelijks een vast bedrag in.115 Eigenlijk zijn dit een soort voorlopers van collectieve verzekeringen. Maar naast dat ze uitbetalingen deden bij overlijden moesten de leden ook dragen als een van hen was overleden. In Leiden wordt het dragen steeds meer overgenomen door de gilden en de beurzen. Echter moeten de

buurtbewoners wel nog steeds verplicht bij de begrafenis aanwezig zijn.116 Hoewel de

buurtkas steeds leger wordt doordat er meer en meer mensen zich aansluiten bij de begrafenisfondsen wordt het vullen van de buurtkas pas echt een probleem als de buurtbewoners vanaf 1800 niet meer verplicht bij fonds- of beursbegrafenissen hoeven te zijn.117

In de reglementen van de buurtverenigingen van Den Haag wordt niets gemeld over de begrafenisfondsen of over het aanwezig zijn bij hun begrafenissen. Dat betekent nog niet dat er geen begrafenisfondsen in Den Haag zijn geweest. Er is een bron die het bestaan van de begrafenisfondsen wel bevestigd. Het stuk gaat over een Haags

begrafenisfonds dat is opgericht in 1779.118 Of er echter meer begrafenisfondsen in Den Haag zijn en wanneer deze zijn opgericht is niet bekend. Aangezien er verder uit de reglementen van de buurtverenigingen ook niets over terug te vinden is gaan we

ervanuit dat de begrafenisfondsen in Den Haag nog niet zo’n grote impact hadden als in

113 Wijsenbeek-Olthuis, Het Lange Voorhout, 67. 114 Walle, Buurthouden, 132-133.

115 Walle, Buurthouden, 133. 116 Walle, Buurthouden, 134. 117 Walle, Buurthouden, 175.

118 Haags GA, OAG, inv. nr. 6152, Stukken betreffende een zieken- en begrafenisfonds onder de

zinspreuk: "Een gift, per week gering, verwekt doch capitaal, en strekt, bij nood en dood, ten nut in 't generaal" opgericht 1 januari 1779, 1779.

44

Leiden. Er is geen enkele buurt in Den Haag waarbij uit de reglementen opgemaakt kan worden dat er niet meer gedragen wordt. Of de hoeveelheid overledenen die door de buurt uitgedragen werd gelijk bleef of daalde is daar natuurlijk niet van af te leiden. Voor Den Haag is dus niet te concluderen dat het dragen minder is geworden doordat de begrafenisfondsen meer zouden zijn gaan dragen.

Een andere mogelijkheid om te zien of het belang van het dragen even groot bleef is om te kijken of de bijdragen bij de buurten hoger werden. Wanneer de bijdragen hoger worden is het mogelijk dat er geld nodig was wat niet meer vanuit het dragen kwam. Als alle buurtbrieven uit de 18e eeuw op een rij worden gezet is er geen

duidelijke trend zichtbaar in het verhogen van de verplichte bijdragen en boetes. Zo moest je in 1709 in de Hout- en Turfmarktbuurt al 60 stuivers, 3 gulden, betalen als je een huis in de buurt kocht.119 Aan het eind van de eeuw, in 1790, moest je datzelfde

bedrag betalen in de St. Jacobstraat- of Paddemoesbuurt.120 Daartegenover hoefde je in de Gevoldegrachtbuurt vanaf 1716 maar 20 stuivers, 1 gulden, te betalen voor het kopen van een huis.121 In 1750 wordt de laatste buurtbrief van de eeuw opgesteld waarbij er 20 stuivers betaald moesten worden als je een huis in de buurt kocht of verkocht.122 Echter wordt er in 1798 nog een nieuwe buurtbrief voor de Westeinde- of Keyserbuurt opgesteld waarbij er voor de koop- of verkoop van een huis 30 stuivers betaald moesten worden.123 Dit zegt nog niet dat de bijdrage bij het kopen van een huis omhoog ging. In 1800 werd er namelijk nog een ampliatie ingediend in de Bezuidenhoutschebuurt.124 Daarbij werd de boete voor het niet komen dragen veranderd, maar de bijdrage voor het kopen van een huis in de buurt van 20 stuivers bleef onveranderd.125

119 Haags GA, BsG, inv. nr. 133, buurtbrief Hout- en Turfmarktbuurt 27 april 1709 met ampliatie 21 juni

1728.

120 Haags GA, OAG, inv. nr. 4854, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 65-66, buurtbrief St.

Jacobstraat- of Paddemoesbuurt 10 juni 1790.

121 Haags GA, BsG, inv. nr. 160, buurtbrief Gevoldegrachtbuurt 19 juni 1716, met ampliaties 19

september 1721 en 29 mei 1788.

122 Haags GA, OAG, inv. nr. 4853, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 116-118, buurtbrief Nieuwe

Vleersteegbuurt, 20 juli 1750.

123 Haags GA, BsG, inv. nr. 26, buurtbrief Westeinde- of Keyserbuurt 6 augustus 1798.

124 Haags GA, BsG, inv. nr. 190, buurtbrief Bezuidenhoutschebuurt 1 december 1730 met ampliaties 5

januari 1775 en 1 juli 1800.

125 Haags GA, BsG, inv. nr. 190, buurtbrief Bezuidenhoutschebuurt 1 december 1730 met ampliaties 5

45

Ook als de verschillende buurtbrieven en ampliaties die bij eenzelfde buurt horen naast elkaar worden gelegd kan daar geen duidelijke verhoging van de bijdragen worden gevonden. De enige buurt waar wel een gedeeltelijke stijging van de bijdragen te zien is is de Goudleerhuysbuurt. In deze buurt gaan de bijdragen voor het krijgen van een kind en het intreden in de buurt omhoog van 10 naar 15 stuivers. Daarbij moet wel gemeld worden dat die 15 stuivers voor het krijgen van een kind alleen gelden als men in een huis aan een straat woonde.126 Deze verandering vond plaats in 1780, de eerdere buurtbrief waarbij dit nog niet zo was komt uit 1745.127 Volgens de nieuwe buurtbrief wordt de gezamenlijke maaltijd ook nog maar eens in de twee jaar georganiseerd, in plaats van jaarlijks. Of dit kwam doordat er minder werd gedragen is zeker betwistbaar. In de buurtbrief uit 1780 zit namelijk nog een belangrijke verandering; wie in een poort, gang of op een kamer woonde had voortaan geen verplichtingen meer aan de buurt. Zij hoefden geen jaarpenning meer te betalen en ook niet te dragen.

Om nog even bij het dragen te blijven pakken we de verdeling erbij van het geld wat de vrienden van de overledene aan de buurt moesten geven om te laten dragen. Er zijn verschillende mogelijkheden hoe de schenking verdeeld kon worden. De schenking kon verdeeld worden zoals hij werd gegeven. Dat kon een deel voor de bus en een deel voor de dragers zijn of maar aan één van de twee. Daarbij kon een regeling worden getroffen dat als maar één van de twee een verering, een vergoeding, kreeg dat de ander daar dan een deel van kreeg. In de Blijenburgbuurt kreeg de bus bijvoorbeeld een kwart van de verering aan de dragers als er niets aan de bus zelf werd gegeven.128 De buurt kon ook een minimale verering vaststellen met daarbij een vaste verdeling. Zo werd in 1770 voor de Brouwersdwarsstraatbuurt vastgesteld dat er bij het dragen van een overledene 50 stuivers aan de dragers gegeven moest worden en 10 stuivers aan de buurtbus.129 De buurt kon ook alleen bepalen hoe groot percentage naar welk deel toe ging. Of alles kon naar de dragers of naar de buurtbus gaan. Deze verdelingen kunnen door de jaren heen met ampliaties of nieuwe buurtbrieven veranderd zijn.

In de (Zuid) Buitensingelbuurt begon het met een minimale verering van 30

126 Haags GA, BsG, inv. nr. 28, buurtbrief Goudleerhuysbuurt 20 november 1780.

127 Haags GA, OAG, inv. nr. 4853, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 65-67, buurtbrief

Goudleerhuysbuurt 18 oktober 1745.

128 Haags GA, BsG, inv. nr. 131, buurtbrief Blijenburgbuurt 9 november 1733.

129 Haags GA, OAG, inv. nr. 4854, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 18v-19v, buurtbrief

46

stuivers aan de buurtbus waarbij dragers aanspraak konden maken op 20 stuivers.130 27 jaar later stond er geen minimum bedrag meer voor de verering, maar moest het bedrag wel gelijk onder de dragers en de buurtbus worden verdeeld.131 Nog eens 16 jaar later kwam de volledige verering ten goede aan de dragers.132 Zo veranderde de

verdeling in nog geen 50 jaar flink in deze buurt. Van een vast minimumbedrag waarbij een deel naar de dragers gaat tot het volledige bedrag voor de dragers. Verder zitten er geen grote wijzigingen in deze ampliaties. Er wordt nog steeds elke twee jaar

verteerd,133 maar in 1773 moet er wel 13 stuivers per kwartaal worden ingelegd om mee te kunnen eten.134 Mogelijk is dit een gevolg van de mindere inkomsten doordat de bus

niet meer vereerd werd bij het dragen.

In de Zuidwagenstraatbuurt gebeurt juist ongeveer het omgekeerde. Daar wordt in 1733 bepaald dat de verering bij het dragen gelijk over de dragers en de buurtbus wordt verdeeld.135 In 1750 wordt er juist besloten dat de dragers en bus ieder hun eigen deel krijgen zoals de vereerders dat bepalen.136 In de Amsterdamse Veerkaaibuurt is

deze zelfde verandering aan de hand. In 1735 wordt de verering eerlijk verdeeld, maar in 1787 krijgt ieder het deel wat hen door de vrienden van de overledene wordt

geschonken.137 Verder zijn er geen andere veranderende artikelen in deze buurten die ons hier meer over zouden kunnen vertellen.

In de meeste buurten waar een verandering in de verering bij het dragen te zien is, is de verandering andersom. Daar begint het met een vast bedrag of met een

percentuele onderverdeling. Daarbij kan de percentuele verdeling veranderen of het

130 Haags GA, BsG, inv. nr. 141, buurtbrief (Zuid) Buitensingelbuurt 16 april 1725 met ampliaties 20 juni

1757 en 23 augustus 1773.

131 Ibidem. 132 Ibidem. 133 Ibidem. 134 Ibidem.

135 Haags GA, OAG, inv. nr. 4852, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 89-89v, ampliatie

Zuidwagenstraatbuurt 6 maart 1733.

136 Haags GA, OAG, inv. nr. 4853, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 124, ampliatie

Zuidwagenstraatbuurt 28 augustus 1750.

137 Haags GA, OAG, inv. nr. 4852, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 124v, ampliatie Amsterdamse

Veerkaaibuurt 10 oktober 1735.

Haags GA, OAG, inv. nr. 4854, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 61v, ampliatie Amsterdamse Veerkaaibuurt 18 december 1787.

47

volledige bedrag kan ten goede komen aan de dragers. In de Gevoldegrachtbuurt bijvoorbeeld kreeg in 1716 de buurtbus nog de helft van de verering aan de dragers als er niets aan de bus zelf werd gegeven.138 Vijf jaar later al werd dit reglement zo aangepast dat de dragers het volledige bedrag dat werd gegeven mochten houden. Als de overledene buiten Den Haag werd begraven werd hier zelfs een minimumbedrag van 60 stuivers op gezet.139 Ook in andere buurten veranderde de verdeling. In de ’s-Heeren Middelgrachtbuurt bijvoorbeeld waar in 1682 nog één rijksdaalder naar de dragers ging en de rest naar de bus werd dit in 1723 zo aangepast dat de dragers en de buurtbus beiden de helft van de totale verering kregen.140 De Zuidbinnensingelbuurt ging net

zoals de Gevoldegrachtbuurt een stapje verder. Eerder ging twee derde van de verering naar de dragers, tot in 1798 werd besloten dat er niets meer naar de buurtbus hoefde te gaan.141 Ook in de Langegrachtbuurt kwam de volledige verering vanaf 1794 bij de

dragers terecht.142

Er is dan ook nog een verschil of er wordt verwacht dat de dragers het bedrag samen verteren ergens in de buurt of dat zij het geld eerlijk onder hen moeten verdelen en dan het zo uit mogen geven zoals ze zelf willen. In de genoemde Langegrachtbuurt werd in 1794 niet alleen vastgesteld dat de volledige verering voor de dragers was, ook werd dit bedrag niet meer verteerd, maar verdeeld onder de dragers.143 In andere

buurten gebeurde dit al eerder zoals in de Oranje-Zuidoostbuitensingelbuurt en de buurt van de Plaats waar in 1765 werd vastgesteld dat het bedrag wat de dragers kregen

138 Haags GA, BsG, inv. nr. 160, buurtbrief Gevoldegrachtbuurt 19 juni 1716, met ampliaties 19

september 1721 en 29 mei 1788.

139 Haags GA, BsG, inv. nr. 160, buurtbrief Gevoldegrachtbuurt 19 juni 1716, met ampliaties 19

september 1721 en 29 mei 1788.

140 Haags GA, BsG, inv. nr. 136, buurtbrief ’s-Heeren Middelgrachtbuurt 16 augustus 1682 met

ampliaties 13 december 1723, 18 september 1729 en 25 oktober 1752.

141 Haags GA, OAG, inv. nr. 4851, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 108v-110, ampliatie

Zuidbinnensingelbuurt 28 juli 1738.

Haags GA, BsG, inv. nr. 179, Zuidbinnensingelbuurt 12 maart 1755 met ampliaties september 1798 en 2 december 1799.

142 Haags GA, BsG, inv. nr. 156, buurtbrief Langegrachtbuurt 4 juli 1735 met ampliaties 9 augustus 1756,

4 augustus 1762, 6 februari 1762 en 20 februari 1794.

48

eerlijk onder hen verdeeld moest worden.144 Eerder werd de verering gebruikt om samen na het dragen te drinken. Nu werd er niet meer samen gezeten, maar werd het geld gewoon verdeeld. Ook in de Brouwersdwarsstraatbuurt,145 Oranje-

Zuidoostbuitensingelbuurt146 en de St. Jacobstraat- of Paddemoesbuurt147 werd in de loop van de eeuw vastgesteld dat de dragers de verering niet meer samen zouden verteren, maar dat het geld eerlijk over de dragers verdeeld zou worden.

In sommige buurten waren er waarschijnlijk, soms zelf heftige, onderhandelingen over de verdeling van de verering bij het dragen. In de

Katerstraatbuurt wordt in 1737 vastgesteld dat de gift gelijk werd verdeeld tussen de dragers en de buurtbus.148 Ruim een halfjaar later kwam daar al een verandering in, namelijk dat nu twee derde voor de dragers was en nog maar een derde voor de buurtbus.149 In één buurt liep de spanning zelfs zo hoog op dat een deel van de buurt

zich bijna had afgesplitst. Er is namelijk een conceptbuurtbrief te vinden van de Looijerstraatbuurt.150 De Looijerstraatbuurt is echter niet als bestaande buurt terug te

vinden in de inventaris van het archief151 of in de lijsten van buurten.152 Toch is er een conceptbuurtbrief van 25 juni 1738. Opvallend daarbij is de volgorde van de

reglementen. Gewoonlijk beginnen buurtbrieven met de reglementen over de vaste bijdragen voor het kopen van een huis en dergelijke. Dit concept begint echter direct met de verering die voor dragers en de buurtbus moet worden gegeven. De eerste acht

144 Haags GA, BsG, inv. nr. 189, buurtbrief Oranje-Zuidoostbuitensingelbuurt 4 januari 1745 met

ampliaties 1 april 1765 en 2 september 1774.

Haags GA, BsG, inv. nr. 103, buurtbrief Plaatsbuurt 9 september 1748, met ampliatie 24 juni 1765.

145 Haags GA, OAG, inv. nr. 4854, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 18v-19v, buurtbrief

Brouwersdwarsstraatbuurt 28 maart 1770.

146 Haags GA, BsG, inv. nr. 189, buurtbrief Oranje-Zuidoostbuitensingelbuurt 4 januari 1745 met

ampliaties 1 april 1765 en 2 september 1774.

147 Haags GA, OAG, inv. nr. 4854, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 65-66, buurtbrief St.

Jacobstraat- of Paddemoesbuurt 10 juni 1790.

148 Haags GA, OAG, inv. nr. 4853, registers van gilde- en buurtbrieven, ff. 2-3v, buurtbrief