• No results found

Dit was dus het eerste wat zij van dit nieuw boerengeslacht te zien kreeg en 't leek Wale reeds een wonder. Zij keek de hoopen stroo nog eens aan en zag toen een weg

In document Paul Haimon, Jonkheid · dbnl (pagina 66-69)

daarvandaan loopen, dien ze met haar oogen volgde. Het eind er van liep weer weg

achter bosch-boomen, maar opeens, toen Wale maar bleef kijken of zij iets ontdekken

moest, lag daar de hoeve, vlak onder haar oogen. Zij kon er alles van zien, nu ze daar

lag tusschen nog kale weiden, waarin alleen hier en daar een enkele groote, struische

boom stond te rillen naar een wind, die niet kwam.

Zij kon het eerst nog niet gelooven, dat zij nu hier was en dat dit de wereld was

waar zij altijd naar had verlangd. Zij geloofde het haast zelf niet, nu het waar scheen

te zijn, maar keek zich alles af, nog beter dan vader en oom Gieljam het reeds hadden

gedaan. Zij keek naar de huizing, die niet zoo heel groot was, maar er waren rondom

schoppen en daken, die in de plaats van de schuur moesten springen en dan was het

toch nog grooter dan zij ergens iets gezien had. Zij zag de daken

neerdalen naar den binnenhof, waarvan men niets zien kon en keek naar de hutten,

die verderdoor op de weiden verspreid lagen. Er was een groote schaapstal en een

hut, waaronder de koeien gemolken werden wanneer het regende en zij zag nog een

groot afdak, dat zij geen bestemming kon geven en een windvanger, waarmee kracht

werd verwekt. Het was alles zoo gemaakt, dat je dacht: het kon niet anders zijn en

nergens was er iets te zien dat niet vruchtbaar was gemaakt, of niet mooi aandeed

en ter versiering daar was aangebracht. Er stonden struiken voor het huis als

sierdennen, en was een boom in een wei bijzonder mooi geweest, dan had men dien

laten staan, juist omdat hij zoo mooi was. Toen Wale zich dit alles afkeek, zag zij

opeens een zwart paard achter hen komen aangewandeld met den kop over den

prikkeldraad gestoken. Zij huiverde, toen zij dit paard daar zoo dichtbij ontwaarde,

want dit was de hengst, het paard dat eens bijna heilig voor haar was geweest en nu

was dat niet waar, maar liep het als de andere beesten in een wei en vrat gras en haver

als als de andere. Zij keek het paard na met een klein verdriet omdat het nu niet veel

mooier was dan de andere, want zij zag nog een heel mooi, jong veulen, dat vroeg

gevallen was. Het diertje stond voortdurend met zijn kopje tegen de moeder geleund

en deze likte dan zijn lichtbruine huid of legde haar hals over het diertje heen. Uit

de stallen, die achter het huis gebouwd waren, kwamen de schapen die door den dag

's winters buiten bleven loopen om het kruid, dat nog in de weiden stond, af te grazen.

Nu zij nog dichter bij den hof kwamen, zag Wale achter het bosch nog een heel

dal, dat één groote wei was en aan den anderen kant zag zij land zoo ver zij kijken

kon.

Het was bezaaid met een groen gewas, waarover een man liep te eggen. Van het

paard en den man kon je niet veel meer zien dan het beeld, dat opgenomen werd in

het land, maar duidelijk was te zien, dat het land nog bij de hoeve behoorde. Heel

ver weg lag, tusschen de glinstering van een lichten nevel, een torenspits te blinken

en een nieuw dorp, dat zij nog nooit had gezien. Zij kon nu al de vormen van het

land van deze hoogte waarnemen en vond de dorpen Meers en den Moorberg en ook

Achterdal, waarover vaak sprake was. Maar zij kon van dit land maar weinig

onderscheiden.

Op de hoeve, die dichtbij zeer sterk scheen en van binnen heel mooi, want ze was

nog nieuw, kwam hen een man tegemoet. Het was Wil Leerinx zelf, de, bezitter van

den hof. Hij begroette oom Gieljam hartelijk en ook Wale met warmte. Zij moesten

aanstonds binnenkomen, en daar vonden zij op tafel reeds iets voor hen gereed

gemaakt. Het was een warme, innige kamer, waarin de winter niet lang moest vallen.

De verkoop werd daar geregeld en betaald en beide boeren wenschten elkaar geluk

met hun deel.

Van daar uit gingen zij naar den stal, waar het vee was ondergebracht. Het was

een zeer ruime stal, als een lange hal, waar alles frisch uitzag. De koeien waren pas

gevoerd en keken nog niet op, toen de boeren binnenkwamen om het verkochte weg

te halen. Zij zagen er zeer zindelijk uit en zelfs Wale kon er zonder zorg voor haar

kleedje door loopen. Frisscher stal had oom Gieljam nooit gezien, zei hij.

Blonde meisjes, kinderen nog, kwamen nu op hen toeloopen en goed was te zien

dat deze op hun vader leken. Achter de kinderen aan kwam ook Leerinx' vrouw en

zij noodde de bezoekers het geheele huis eens te komen

zien. Wale deed dit graag. Er was veel ruimte in het huis en dat scheen wel noodig

voor de kinderen die hier waren, doch Wale meende dat het erg goed van binnen

uitzag, zoo als buiten en dan bespeurde ze oude, kleurige doeken en wellicht geërfde,

eeuwenoude meubels, zooals ze er nog nergens zag. Toen zij een der kasten wat beter

bekeek - zij was gesneden uit eikenhout, en de figuren veranderden soms van bloemen

in manskoppen of geheimzinnige sfinxfiguren - liet de vrouw Wale ook het

binnenwerk hiervan zien en daar binnen zag zij toen de keurige gewaden blinken,

In document Paul Haimon, Jonkheid · dbnl (pagina 66-69)