tralies voorzien. De Arabier toch, in de hoogste mate jaloersch op de intimiteit van
zijn huiselijk leven, wenscht zich tegen elken onbescheiden blik te vrijwaren en
vooral zijne vrouwen de gelegenheid te ontnemen zich aan het voorbijtrekkende
daar buiten te vergapen. Eene zware gebeeldhouwde, met koperen ornamenten
versierde deur, geeft toegang tot een vierkanten binnenhof (area), met een vloer
van wit marmer. In het midden straalt een heerlijk springende fontein, die koelte
verspreidt en in de hoeken staan groepen schoone planten. De area, van boven
altijd onoverdekt, is omgeven door gaanderijën, welker balustrades uit fijn gesneden
hout of dunne marmeren kolommen bestaan. Het huis heeft twee, hoogstens drie
verdiepingen, en elk dezer hare gaanderijen. De onderste daarvan steunt op
zwaardere wit marmeren gedraaide kolommen (colonnes torses) met ionische
kapiteelen. De muren zijn aan de binnenzijde niet met kalk bestreken, doch bezet
met arabische zeer schoone tegeltjes, beschilderd in zachte kleuren. Bekorend is
de indruk van het geheel; want smaakvol, luchtig en gracieus is de moorsche
bouwtrant, bovenal berekend op een altijd vriendelijken hemel; het uitvloeisel hierin
der heete, droge landen waar zij ontstond; gebezigd door een volk dat traag en
zinnelijk, levende bij den dag, elken dag voor het zijne laat zorgen; dat van het
heden slechts de koesterende zon, de koele schaduw wil genieten, onverschillig
voor dat groote uurwerk, de wereld genaamd, waarvan het zich een nietig en nu
nog wel een overwonnen en vertreden deel weet uit te maken.
Aan dat schoone uitwendige is het nut, de comfort der moorsche woning geheel
opgeofferd. De geringe ruimte, overgeschoten van gaanderijen en binnenhof, is zoo
goed en zoo kwaad als het ging, gebezigd voor kamertjes, donkere hokjes nl. van
allerlei vorm en grootte. Maar wie zich hierover bekommere, niet de mauresque,
die als 't ware haar gansche leven in de open lucht doorbrengt. Ontvangt zij bezoek,
dan scharen zich de gasten rondom de vrouw des huizes, op het marmer der area,
of in de schaduw der gaanderijen. Gaat de avond vallen, dan bestijgt de arabische
haar dak en dáár, beschenen door de ondergaande zon, aan alle zijden omringd
van vriendinnen die, op hare daken, den avond genieten zooals zij, geeft zij zich
over aan gezelligen
kout. Eerst als de nacht dáár is, keert zij terug in haar huis en eene diepe stilte breidt
zich allengs uit over de straks nog zoo woelige stad. Het zwart-blauw uitspansel
met millioenen witte sterren bezaaid, welft zich over den sluimerenden heuvel en
deze, in de zachte schemering van eenen oosterschen nacht, schijnt te rusten van
de hitte des daags en in vredevolle kalmte nieuwe krachten op te doen voor den
gloeienden, levensvollen dag van morgen.
IV.
De moskeeën zijn, uitwendig, eenvoudige vierkante gebouwen, wit gekalkt.
Aangeleund tegen hare koepelvormige daken, verheffen zich één of meer slanke
torentjes (minarets). Aan den voet daarvan staat des Vrijdags de muezzin en roept
de geloovigen op tot het gebed. Van binnen is niet één versiersel aangebracht; er
is geen altaar; zelfs geen enkele zitplaats; alleen hangen aan de naakte muren
verzen uit den Koran in vergulde lijsten gevat. Het vlak plafond rust op kleurige
houten kolommen; tapijten en fijne matten bedekken den vloer; kleine zilveren of
glazen lampen hangen aan de zoldering. Van een eenvoudig preêkgestoelte leest
de iman elken Vrijdagavond van 4-5 ure den Koran of de gebeden. De toehoorders
zijn enkel mannen, want de vrouwen hebben geen toegang tot de moskee. Eene
nis, geplaatst in de richting van Mekka, duidt den kant aan, waarheen onder het
gebed ieder het gezicht heeft te wenden. Elke moskee heeft voor haren ingang een
hof of plein met boomen beplant. In het midden van dit plein staat een fontein ten
dienste der geloovigen, die den tempel niet mogen betreden, alvorens zich hoofd
en hals, armen en beenen te hebben gewasschen. Zoo is hun ook geboden om
nooit dan ongeschoeid de moskee te betreden. Eens dat ik uit eerbied dit voorschrift
wenschte op te volgen, trok ik bij het binnentreden der moskee mijne laarzen uit en
zette die neêr op den drempel. Maar een oude Moor met mij binnenkomende keek
mij verwonderd aan en met een schuddend hoofd en levendig gebaar wees hij op
mijne schoenen. Door deze te laten staan, dacht ik den eerwaardige in zijne
gevoelens jegens Allah en den profeet te krenken. Ik schoot dus weêr toe op mijn
schoeisel en nam het onder den arm met een knipoog van instemming aan mijnen
vriend. Voldaan knikte ook hij mij toe en niet zonder schalkschheid gaf hij mij in
gebroken fransch te kennen dat, zelfs op den drempel zijner bedehuizen, de Arabier
zijns naasten goed maar zelden eerbiedigen zal. Ik dankte den goeden oude voor
zijne nuttige terechtwijzing en zoo doorwandelde ik het heiligdom met een laars in
elke hand.
Evenals de roomsche kerken, staan de moskeeën den geheelen dag en voor een
ieder open, doch in de week worden zij niet druk bezocht. Zelden althans uit
godsdienstige behoefte. Wel komen er de geloovigen; doch de een, verhit en
vermoeid, zoekt er koelte en rust; de ander, lang uitgestrekt op de matten, slaapt
er den slaap des rechtvaardigen; een derde, gehurkt op den grond, heeft er zijn
gescheurden burnous of versletene sandalen uitgetrokken en weert zich met naald
en draad, tot het gescheurde voorwerp wederom gelapt is. Des Vrijdags echter, de
Sabbat der Mahomedanen, zijn de moskeeën overvol. Vooral om 4 uur stroomen
er de Arabieren heen. De gesprekken, straks nog zoo levendig onder het wasschen
en plassen aan de fontein, worden bij het binnentreden plotseling gestaakt. Ernstig
werpt ieder zich op de knieën, met het aangezicht naar de nis gekeerd. De iman
slaat den Koran op, en telkenmale als de naam van Allah of die van zijnen profeet
wordt uitgesproken, valt de geheele vergadering voorover en roert den grond even
aan met het voorhoofd. Het gezicht van die honderden door half licht beschenen
burnous, met een kleurigen tulband hier en daar, is schilderachtig en die geheele
eeredienst door zijn strengen eenvoud en bij den aanblik van zooveel kloeke,
krachtige mannen, neêrgeknield in eene zelfde aanbidding, niet van plechtigheid
ontbloot. De afwezigheid van het vrouwelijk element draagt misschien daartoe bij.
Want zooals gezegd de vrouwen die, volgens de oostersche begrippen, zich in het
openbaar niet met de mannen in aanraking mogen stellen, worden zorgvuldig buiten
de moskeeën gesloten. Wel sleept er zich somtijds eene blinde en afgeleefde tot
aan den drempel en prevelt er hare gebeden; de mannen kennen hare ellende en
wijzen haar niet af, doch aan de vrouwen zijn uitsluitend de graven der voorvaderen
als bedeplaats aangewezen. Een half uur rijdens buiten de stad ligt het arabisch
kerkhof. In grooten getale stroomen des Vrijdags morgens de mauresques van allen
stand en leeftijd daarheen en blijven er tot zonsondergang. Zij ontdoen er
zich van sluier en haïk; de kinderen spelen om haar heen; de medegebrachte
proviand wordt genuttigd. Maar van heilige betrachtingen of van gebeden voor de
zielsrust der ontslapenen komt weinig in. Zij praten en lachen; zij eten en drinken;
zij vertellen elkander het nieuws van den dag en halen slechts haar hart op aan
deze uren van vrijheid en uitspanning, de éénigen die haar wettelijk worden
toegekend.
Bij de hoofdmoskee der stad bevindt zich, van de straat gescheiden door een
In document
De Gids. Jaargang 50 · dbnl
(pagina 109-112)