• No results found

Anders dan de meeste landen van de rest van Europa, met uitzondering van het tsaristische Rusland, was het Habsburgse Rijk in hoge mate een multiculturele eenheid geweest. Een eenheid die het autoritair-autocratisch bewind met behulp van zijn ambtenaren en militairen – en niet te vergeten de Duitse taal – en een in schijn alle etnische verschillen overkoepelend patriottisme tot stand bracht en lange tijd handhaafde. Maar dat rijk was nu in het verleden weggezonken.

Wat voor eenheid, niet meer soortgelijk aan die uit voorbije tijden kon daarvoor in heel Europa en mogelijk zelfs in de gehele wereld in de plaats komen? Een samenhang die niet volstrekt kon samenvallen met het netwerk van communicatiemiddelen, noch met de sfeer van het economische, zakelijke waar dat netwerk een essentieel bestanddeel van vormde.

De “nieuwe samenleving” en haar “nieuwe mens” van de Sovjet-Unie noch de “geest van het materialisme” van Amerika, waar vele ontwikkelde Europese burgers voor vreesden en nogal hypocriet hun afschuw over uitspraken daar ze zelf over het algemeen ruimschoots over comfortabele materiële

105 Thomas Mann, De Toverberg, Amsterdam/Antwerpen, 1994 (negende druk), p. 932.

middelen beschikten, konden de werkelijke verbondenheid van de mensen bewerkstelligen.

De prangende vraag naar de maatschappelijke samenhang deed zich ook dichter bij huis op minder grootse schaal in het liberale Nederland van de negentiende en begin twintigste eeuw voor. Het volgende citaat kan het pogen tot het vestigen van een gemeenschappelijk fundament voor de Nederlandse samenleving illustreren:

“Toen (J. Kappeyne van de Coppello) in 1877 optrad als leider van een liberaal kabinet, was een liberale onderwijswet dan ook de eerste wens (…). De neutrale staatsschool moest de liberale nationale eenheid redden (…). ’De Staatsschool stelt zich ten doel burgers te kweeken van het gemeenschappelijk vaderland’ (…). De school was een voor de hand liggend middel om te trachten een eensgezinde natie te vormen.” 106

Op de algemene leerplicht die daarop volgde, deze dwang die nog altijd voor allen geldt en die, zoals uit haar historische ontstaansgrond blijkt, een maatschappelijke eenheid beoogt, naast en tezamen met bepaalde voorwaarden voor de individuele levensvervulling die deze biedt, komen we later terug.107

Het streven naar en het instellen van een algemene, persoonlijke militaire dienstplicht was mede gericht op hetzelfde doel. Een plicht waaraan in de negentiende eeuw, toen deze als “persoonlijke” nog niet bestond, vele zonen van de welgestelde burgerij zich door middel van het remplaçantensysteem wisten te onttrekken. De vervanger van de opgeroepen burgerzoon ontving een afkoopsom en was verder gedurende enige tijd verzekerd van kost en inwoning; zo waste de ene hand de andere in de standensamenleving. Tegelijk had men zo zijn twijfels over het eenheidstichtende effect van de militaire dienstplicht, want de wezenlijk hiërarchische, autoritaire structuur van een leger zou de afstand tussen de standen slechts bevestigen en versterken: de jongeheren werden officier, de jongeman uit het gewone volk werd Jan-Soldaat. Dat Joseph Roth in de jaren dertig zag dat de afstand tussen de Europese mensen groot was, behoeft geen nadere uitleg: de politiek van de haat, wantrouwen en dreigementen, de economische wereldcrisis, het waren de duistere middenjaren van de twintigste eeuw. Daaraan voegden de communicatiemiddelen nauwelijks iets positiefs toe. Integendeel, bombardementsvliegtuigen, tanks en spoortreinen konden nog sneller hun ellendige doelen bereiken.

106 Gemeenschapszin en plichtsbesef, p. 29/30.

1.4 Wat bedoelde Josef Roth met het “dichter bij elkaar”?

Hitler kwam, als men het zo wil zien, indirect democratisch aan de macht.108 Het treurige, slechts ruïnes opleverende, bewijs dat het democratische politieke systeem niet kan bestaan zonder een daarmee overeenstemmende, een niet verscheurde, civil society.109 De broze democratieën van het interbellum waar Roth zich in bewoog, hebben zich sinds het afgrondelijke intermezzo 1939-1945 – dat echter nog geen afgedane zaak is – tot welvarende rechtsstaten ontwikkeld. Maar daarmee kunnen de democratieën nog niet op hun lauweren rusten. Democratie dient voortdurend intern verdedigd, gemaakt en gereproduceerd te worden. Met de status quo is om die redenen nog niet het laatste woord gezegd. Maar afgezien hiervan: bieden het optimaal gehandhaafde rechtssysteem, de nu en in de toekomst gezamenlijk gewilde democratische politieke orde en de verstandig beheerste, zakelijke relaties van het economische systeem al niet een voldoende samenhang? Wat valt er nog meer te wensen?

Met andere woorden, zou een mondiale democratische orde tussen democratische rechtsstaten het einddoel, dus de zin van de geschiedenis en daarmee het einde van de geschiedenis zijn?

Zijn we gericht op een leegte, cirkelen we om niets als we naar meer vragen? Of zouden we daarentegen de zinvolle vraag kunnen stellen of de democratische orde uiteindelijk in dienst staat van en tegelijk gedragen wordt door iets meer?

108 De Rijksdagbrand van 27 februari 1933, als het signaal dat de samenleving totaal ontwricht leek te zijn en dat een communistische machtsovername het gevolg daarvan zou zijn, bood Adolf Hitler en zijn NSDAP (Nationaal-socialistische Duitse Arbeiderspartij) de kans alle macht naar zich toe te trekken om chaos te voorkomen. De, solistisch opererende of mogelijkerwijs door de nazi’s gemanipuleerde, brandstichter Marinus van der Lubbe (1909-1934) wees als radencommunist de parlementaire democratie, waarvoor het Reichstag-gebouw symbool stond, principieel af daar deze, in de optiek van het radencommunisme, slechts als schijn van de macht van het volk kon functioneren. Waarbij dus kritiek op het feitelijk functioneren van een democratisch stelsel en principiële kritiek met elkaar verward werden. Gezien de historische stand van zaken in het toenmalige Duitsland en West-Europa zeer wel begrijpelijk, maar met alle fatale gevolgen van dien. Het radencommunisme was een stroming binnen het socialisme die een directe democratie “van onder op” beoogde. De aanhangers daarvan wezen daarom de parlementaire democratie af, maar evenzeer het communisme dat tot stand moest komen door een voorhoede-partij, zoals in de Sovjet Unie. In Nederland beperkte de aanhang zich tot een kleine groep waarvan de dichter Herman Gorter (1864-1927) en de astronoom Anton(ie) Pannekoek (1873-1960) de voormannen waren.

109 In de huidige tijd wordt het duidelijk dat democratieën onder druk komen te staan door een verscheurde global society.

Gaat er nog iets bovenuit, boven het handhaven en intensiveren van de vrije samenleving? Zou de vrije samenleving niet de randvoorwaarde kunnen zijn voor het kunnen streven naar het maximum van het menselijke leven? Daar dat maximum – dat onlosmakelijk verbonden is met het “dichter bij elkaar” – de zin van de vrije samenleving bepaalt en niet andersom.