• No results found

Een meta-analyse op alle opsporingsonderzoeken

In document GEORGANISEERDE AUTODIEFSTAL (pagina 64-70)

3. De opsporingsonderzoeken nader bekeken

3.2. De functies en functiegroepen: kenmerken en achtergronden

3.2.3. Een meta-analyse op alle opsporingsonderzoeken

Tot nu toe is informatie gegeven op basis van individuele opsporingonderzoeken. Interessant is de vraag in hoeverre de verschillende personen die in de afzonderlijke opsporingsonderzoeken als verdachten zijn genoemd aan elkaar gelinkt zijn; met andere woorden in welke mate houden de verschillende criminele groepen verband met elkaar? Eén van de geïnterviewde rechercheurs zei hier het volgende over:

‘Het gaat om flexibele netwerken die elkaar faciliteren, het zijn geen structurele organisaties’. Deze analyse is mede ingegeven door het feit dat tijdens de gesprekken over de ver-schillende opsporingsonderzoeken al bleek dat bepaalde verdachten in meerdere onderzoeken naar voren kwamen. Soms werd dit door de rechercheurs zelf gemeld, maar in een aantal gevallen bleek dit echte r pas achteraf toen de eerste bevindingen van de opsporingsonderzoeken naast elkaar werden gelegd. Een meta -analyse over alle opsporingsonderzoeken maakt deze verbanden inzichtelijk.

62. Deze analyse is op meer personen uitgevoerd dan de eerder beschreven analyse op hoofdverdachten.

Hier gaan we uit van een beknopte analyse 63 gericht op de relaties tussen de indivi-duele opsporingsonderzoeken. We beperken ons daarbij niet alleen tot de hoofdve r-dachten, maar tot alle personen die in het o psporingsonderzoek in beeld zijn gekomen, die gehoord zijn door de politie of genoemd als mogelijke (mede)verdachten of

vermoedelijke leden van de criminele groep.

Voor deze beknopte analyse zijn de namen van alle verdachte personen die in de casus naar voren zijn gekomen in een analyse geplaatst. Met behulp van het netwerk-analyseprogramma Analysts’ Notebook is bekeken in hoeverre er tussen de verschil-lende opsporingonderzoeken verbindingen zijn.

De informatie over de relaties tussen de onderzoeken is gebaseerd op een tweetal bronnen namelijk de gesprekken met de rechercheteams (en in één geval met een officier van justitie en een parketsecretaris) en de ons ter beschikking gestelde moe-der- of stamprocessenverbaal van de betreffende opsporingsonderzoeken.

Er dient vooraf een kanttekening te worden geplaatst namelijk dat het een zeer beperkte en niet volledig uitputtende a nalyse betreft overwegend op het niveau van de namen van verdachten. Niet van alle onderzoeken beschikten we over uitvoerige en volledige informatie van bijvoorbeeld de tapgesprekken. Toch geeft deze beperkte analyse een beeld van de minimaal bestaande relaties tussen de verschillende opspo-ringsonderzoeken c.q. criminele groepen en hun onderlinge verbondenheid. In werke-lijkheid zullen er ongetwijfeld meerdere relaties en verbindingen bestaan tussen de verschillende groepen en zijn er nog meer opsporingsonderzoeken via verdachte n-groepen met elkaar verbonden, zo is onze stellige indruk.

Het aantal personen dat in beeld is gekomen, verschilt sterk per onderzoek en is mede afhankelijk van de doelstelling van het opsporingsonderzoek. Zo gaat het bij casus 7 om drie personen terwijl bij casus 23 in totaal 28 personen in beeld zijn gebracht. Met name wanneer getracht is artikel 140 Sr. ten laste te leggen, is er veel tijd be-steed aan het in kaart brengen van de samenwerking en de onderlinge relaties tussen criminele groepen waardoor er meer informatie over beschikbaar is.

De eerste beknopte analyse laat zien dat op een drietal verschillende niveaus relaties tussen één of meerdere opsporingsonderzoeken c.q. groepen bestaan.

Ten eerste blijken relaties te bestaan op het niveau van de verdachten. Dat wil zeggen dat de betreffende schakels (personen) in meerdere opsporingsonderzoeken als ver-dachte naar voren komen. Zo komen minstens twee verver-dachten uit casus 5 ook voor als verdachten in casus 23. Minstens een verdachte zien we zowel in casus 13 en casus 19 en eveneens een verdachte zien we in casus 22 en casus 3.

63. Bij een uitgebreide netwerkanalyse wordt er over het algemeen gekeken naar aspecten als omvang, dichtheid, cohesie, vorm et cetera. Bepaald wordt bijvoorbeeld of er sprake is van een keten of een kluwen, een hiërarchisch of centraal netwerk. Voor een dergelijke netwerkanalyse is echter zeer uitgebreide informatie noodzakelijk die niet enkel en alleen op basis van opsporings-onderzoeken van de politie kan worden verkregen.

Ten tweede bestaan er relaties tussen opsporingsonderzoeken c.q. groepen op het niveau van onderlinge contacten tussen verdachten. Het kan gaan om geconstateerde vriendschapsrelaties of om telefonische contacten die de ene verdachte heeft gehad met een verdachte uit een ander opsporingsonderzoek. Dit blijkt onder andere het geval bij casus 19 en casus 13.

Ten derde bestaan er relaties tussen opsporingsonderzoeken op het niveau van goede-ren. Zo is bij casus 2 in een container in Antwerpen een auto aangetroffen die in casus 7 als gestolen door een van de verdachten naar voren is gekomen. Ook tussen casus 2 en casus 5 bestaat een relatie gebaseerd op het aantreffen van gestolen wagens. Uit de analyse blijkt dat 8 van de 24 onderzoeken op zichzelf lijken te staan, dat wil zeggen dat op basis van de gegevens van de afzonderlijke opsporingsonderzoeken geen verband met een ander opsporingsonderzoek kan worden gelegd. Bij het mere n-deel, namelijk 16 van de 24 onderzoeken, is wel een link met een of meerdere andere opsporingsonderzoeken vast te stellen.

Binnen het grootste verband blijken 8 opsporingsonderzoeken op een of andere wijze aan elkaar gelinkt, waarbij opgemerkt dient dat de opsporingsonderzoeken in verschil-lende delen van het land zijn uitgevoerd 64 Het op een na grootste verband betreft vier gelinkte onderzoeken. In een geval gaat het om een link tussen drie o nderzoeken. In onderstaande figuren is een eerste o verzicht van de gevonden relaties weergege-ven. Opgemerkt dient dat slechts de verbindende schakels tussen onderzoeken per functiegroep inzichtelijk zijn gemaakt. De personen in de groep ‘ betrokkenen bij het onderzoek’ kunnen vanzelfsprekend ook allerlei verschillende functies vervullen, maar deze verscheidenheid aan functies hebben we vanwege de overzichtelijkheid in de figuren achterwege gelaten. In figuur 3.2. staan de acht gelinkte opsporingsonderzoe-ken grafisch weergegeven.

64. Dit is van belang want onderzoeken die door hetzelfde korps zijn uitgevoerd zouden met el-kaar in verband kunnen staan doordat men een nieuw onderzoek opstart op basis van rest- en zijtakinformatie. Dit is in de door ons uitgevoerde analyses niet het geval.

Figuur 3.2. - Relaties tussen acht opsporingsonderzoeken

Zoals in figuur 3.2. te zien is, lopen de relaties veelal via meerdere personen. In een enkel geval loopt de lijn via één persoon (casus 3 en 5) of via een gestolen auto (ca-sus 2 en 7). In het geval van ca(ca-sus 5 en ca(ca-sus 23 is er sprake van een link op twee niveau’s, namelijk die van personen en gestolen auto’s. In veel gevallen verlopen de relaties tussen de onderzoeken via helers, makelaars en stelers 65.

65. Bij de beschrijving van de functies vormen zij één groep omdat ze allemaal de rol van verbin-dende schakel tussen vraag en aanbod vormen. In de figuren zijn ze op basis van de concrete informatie uit de opsporingsonderzoeken separaat benoemd.

In figuur 3.3. zijn de vier aan elkaar gelinkte opsporingsonderzoeken weergegeven. In twee van de drie gevallen loopt de link via één persoon, in het andere geval via twee personen. Ook hierbij spelen helers een centrale rol.

Figuur 3.3. - Relaties tussen vier opsporingsonderzoeken

Tenslotte is in figuur 3.4. het netwerk van drie gerelateerde opsporingsonderzoeken grafisch afgebeeld. Hierbij vormt één centrale persoon de verbindende schakel tussen drie onderzoeken. Het betreft de eigenaar van een sloperij die als een verbindende schakel tussen overwegend stelers(groepen) fungeert.

Figuur 3.4. - Relaties tussen drie opsporingsonderzoeken

De analyse overziend, kan worden geconcludeerd dat het merendeel van de criminele groepen die uit de opsporingsonderzoeken naar voren zijn gekomen niet op zichzelf staat en op een of andere wijze aan een, maar meestal aan meerdere groepen uit andere opsporingsonderzoeken is gerelateerd. Dit kan zijn via verdachten, relaties tussen verdachten of via goederen (in dit geval gestolen auto’s). In een enkel geval is sprake van een combinatie van twee of drie niveaus.

De analyses laten zien dat slechts een beperkt aantal functiegroepen cruciaal lijken te zijn in de verbinding tussen criminele groepen. Voor zover de functies van de verdach-te persoon bekend zijn, blijken helers en makelaars in belangrijke maverdach-te de verbinden-de personen. Echter ook stelers komen regelmatig in beeld als verbinverbinden-denverbinden-de schakels tussen de opsporingsonderzoeken.

Zoals gezegd, gaat het bij de bovenstaande beknopte analyse voornamelijk om relaties tussen de in beeld gekomen verdachten. De analyse is uitgevoerd op de namen van de verdachten zoals die in de moeder- of stamprocessenverbaal zijn beschreven en op basis van de interviews met de onderzoeksteams waardoor ook de linken op het niveau van auto’s naar voren zijn gekomen. Het gaat hier dus om een minimum aan bestaande relaties. Bij een uitgebreidere analyse, waarin bijvoorbeeld ook de aliassen die de verdachten hanteren, de verschillende telefoonnummers die de verdachten gebruikten en de gebruikte kentekens worden betrokken, zijn ongetwijfeld meerdere verbanden te verwachten.

Met een dergelijke analyse komen we echter op het terrein van de recherche en zouden we wel erg ver buiten de doelstelling van dit onderzoek treden. De beknopte analyse geeft echter wel duidelijk aan dat ten aanzien van georganiseerde autodiefstal door verschillende criminele groepen wordt samengewerkt. De personen of groepen die zich met georganiseerde autodiefstal bezig houden, weten elkaar zeker te vinden zo mag worden geconcludeerd en dit wijst in de richting van het bestaan van zoge-noemde netwerken. In hoofdstuk 5 komen we hier nog nader op terug.

In document GEORGANISEERDE AUTODIEFSTAL (pagina 64-70)