• No results found

NIEUW BELEID

5. Een gezonde ontwikkeling in de wilde jaren

Over weinig levensfases is zoveel onderzoek gedaan als over de

adolescentie, de leeftijdsfase tussen ongeveer 12 en 21 jaar. Deze periode wordt wel zowel de beste als de slechtste van alle levensfasen genoemd. De adolescent ondergaat verschillende bio-psychosociale veranderingen. Er is een sterke fysieke ontwikkeling en de adolescent beweegt zich naar onafhankelijkheid, moet beslissingen nemen over de toekomst en een eigen identiteit ontwikkelen. Soms biedt de omgeving daarbij alle steun maar voor anderen is die er veel minder of niet of is er zelfs sprake van een negatieve beïnvloeding. Tegenwoordig lijkt de kwetsbaarheid van adolescenten groter te zijn dan vroeger door de echtscheidingen, de mobiliteit van het gezin, hoge competitie op school en op het werk en eenvoudiger toegang tot alcohol en drugs. De adolescentie bestaat uit enkele deelfasen:

1. De puberteit (12-14): veel aandacht voor uiterlijk, peers worden erg belangrijk, wens tot acceptatie van lichaam, emoties en

vaardigheden

2. Midden adolescentie (14-16):seksuele relaties, alcohol en drugs, zoeken naar identiteit, stemmingswisselingen

3. Latere adolescentie (16-21) :voorbereiding op werk en gezin. Gedurende de adolescentie ontstaan nogal wat risico’s door de neiging van adolescenten om te experimenteren rond opleiding (drop out), roken, alcohol en drugs, verkeersongevallen, probleemgedrag (delinquentie), lichamelijke gezondheid (leefstijl) en mentale gezondheid (depressie, angsten, suïcidaliteit). In het onderzoek naar risico en beschermende factoren zie je goed hoe die interacteren en met elkaar samenhangen. Die samenhang is ook zichtbaar in ziektes en probleemgedragingen. Ook die hangen vaak met elkaar samen. Daarom heeft het niet zoveel zin om per probleem risicofactoren te identificeren of daar aparte

preventieprogramma’s op in te zetten. Die interactie is ook zichtbaar bij risico van verschillende aard. De ontwikkeling van jonge mensen is een functie van een complexe interactie tussen genetische en andere

biologische processen, individuele psychologische processen en

verschillende niveaus van sociale context: thuis, school, omgeving. Soms, bij heel specifieke problemen zijn ook specifieke risicofactoren te

onderkennen. Dus voordat we wat verder de diepte ingaan is het goed om te beseffen dat de effecten van risico en beschermende factoren met elkaar samenhangen en cumulatief zijn. Die factoren hebben gevolgen

42 voor de gezondheid, lichamelijk, mentaal en sociaal. Sommige

risicofactoren hebben specifieke effecten. In het algemeen zijn de beschermende factoren als volgt samen te vatten.

 Gezin: positieve opvoedingsstijl, goede relatie met broers en zussen en grootouders, aandacht voor leefstijl en leren, heldere structuur, positieve sociale normen, ruimte voor de ontwikkeling van

vaardigheden.

 School: veilige omgeving, heldere structuur, ondersteunende

relaties, positieve sociale normen, ruimte voor de ontwikkeling van talent, interactie van gezin, school en gemeenschap.

De risico factoren bevinden zich in het tegenovergestelde van de beschermende factoren.

Echtscheiding of de dood van een van de ouders vormt een bijzondere

risicofactor in de zin dat kinderen in die situatie meer mentale, emotionele en gedragsproblemen laten zien. Dat hangt ook weer sterk af van de

manier waarop de scheiding plaatsvindt of zoals het verlies van de ouder verwerkt wordt.

Mishandeling veroorzaakt vrijwel altijd een aantal emotionele en

gedragsproblemen.

Armoede kan oorzaak zijn van problemen binnen het gezin wat kan leiden

tot conflicten, de pressie en opvoedingsproblemen wat dan weer impact kan hebben op de adolescent.

Gedurende de adolescentie neemt de prevalentie van psychische

problemen sterk toe ten opzichte van de voorgaande levensfase.

Risicofactoren zijn : een depressieve ouder, een pessimistische kijk op de wereld en de aanwezigheid van sombere gevoelens. Een depressieve ouder bijvoorbeeld verhoogt de kans op een depressie met een factor drie of vier. Ook hier speelt weer de interactieve combinatie van factoren (

Garber, 2006).

De ontwikkeling van angsten komt ook weer voort uit een combinatie van factoren. Verlegenheid of bangig gedrag maakt iemand kwetsbaar voor angststoornissen (Biederman et al., 1993). Als een van de ouders angstig is neemt de kans op een angststoornis bij het kind toe (Rosenbaum, 1993).

Problematisch alcohol en druggebruik komt meer voor bij jongens en

vaker in het midden of de late adolescentie. Een specifieke risicofactoren is problematisch alcohol of drugsgebruik van een van de ouders. Het is mogelijk dar erfelijkheid ook een rol speelt (Mayes en Suchman, 2006). Kinderen met een moeilijk karakter, een slechte zelfcontrole, impulsief en

43 die krachtige ervaringen opzoeken lopen meer kans op problematisch alcohol en drugsgebruik (Hawkins et al., 1992). Vaak komen

verslavingsproblemen voor in combinatie met angst, depressie of ADHD (Mayes en Suchman, 2006). Ouders die een beschermende en zorgende opvoedingsstijl hebben en alert zijn op signalen van druggebruik helpen hun kind beter te beschermen tegen middelenmisbruik. Roken op jonge leeftijd brengt risico’s met zich mee voor later druggebruik. Belangrijk is dat ouders helder zijn over alcohol en drugs en het gebruik

beargumenteerd verbieden, bij alcohol tot de wettelijke leeftijd van 18 jaar.

Als het dus gaat om het bevorderen van een onbelemmerde bloei gedurende de adolescentie helpt het als de adolescent opgroeit bij liefhebbende ouders die onderling niet te hoog oplopende conflicten hebben, en een positieve relatie heeft met de ouders en een goede omgang met broers en zussen en grootouders waarbij de omgeving ondersteunend is. Risico’s ontstaan bij discriminatie, armoede, een onveilige omgeving met pesten of criminaliteit en bij ouders die afstandelijk en controlerend optreden.

Interessant is de bevinding van Lerner (2005) problemen beter worden voorkomen als de aandacht van ouders en school het meest uitgaat naar het versterken van de positieve ontwikkeling van de adolescent dan naar het voorkomen van risicogedrag. Die constatering is de basis van wat wel genoemd wordt: de positieve jeugd ontwikkeling (PYD, positive youth development). Die sluit aan bij de positieve psychologie en in dat

perspectief wordt een goede fysieke en psychosociale ontwikkeling niet zozeer bepaald door een afname van negatief gedrag maar juist door een toename van de indicaties voor bloei: competentie, vertrouwen,

verbinding, karakter en zorg en aandacht voor anderen. Deze kenmerken blijken omgekeerd gerelateerd met internaliserende en externaliserende probleemgedragingen (Gestsdottir et al., 2007).

De literatuur rond de adolescentie is sterk gericht op factoren die problemen veroorzaken en op interventies bij probleemgedrag. Die factoren en probleemgedragingen staan aanzienlijk minder op de voorgrond bij een aanpak die zich richt op het versterken van de genoemde competenties bij adolescenten. De ontwikkeling van die competenties zou probleemgedrag kunnen voorkomen en zouden

compenserend kunnen werken voor risicofactoren. De school is een van de meest voor de hand liggende settings waar dit uitgangspunt centraal kan staan. Het gaat dan om het opbouwen van veilige en ondersteunende

44 relaties, gelegenheid voor de ontwikkeling van vaardigheden, positieve sociale normen en het versterken van de betrokkenheid van de student in een omgeving van vertrouwen en respect. De vraag is dan hoe leraren kunnen leren hoe zij de ontwikkeling van jongeren kunnen bevorderen door het instellen van positieve normen in de klas en door aandacht te besteden aan die normen. Maar vooral hoe zij betrokkenheid en

intrinsieke motivatie kunnen versterken. In het huidige schoolsysteem ligt de nadruk sterk op prestaties. In dat systeem haakt 39% van de

leerlingen in het beroepsonderwijs af. Dat is maatschappelijk een heel hoge prijs omdat die groep leerlingen in de problemen gaat komen als zij met een onafgemaakte opleiding op de arbeidsmarkt gaan. Dat

percentage wijst op een gebrek aan intrinsieke motivatie en

betrokkenheid die te versterken is door de betrokken en gemotiveerde leraren (van Uden, 2014) die leerlingen de ruimte geven om ook hun persoonlijke talenten te ontplooien en niet alleen de leercompetenties. Dat betekent dat scholen meer dan nu positieve normen opstellen en feedback geven over de realisering daarvan, dat de leraren betrokken zijn en

aandacht geven aan de ontwikkeling van alle sociale, cognitieve en emotionele vaardigheden die van belang zijn in deze snel en sterk

veranderende wereld van het bedrijfsleven. Een dergelijk schoolsysteem kan deels compenseren voor risicofactoren en levert betere

schoolprestaties maar ook meer plezier en welbevinden bij leraren en leerlingen.

45

5.1 Samenvatting en nieuw beleid

NIEUW BELEID

1. Welzijn op recept ontwikkelt een interventie gericht op de