• No results found

Een gevarieerd garnizoen

In document Grave als militaire stad (pdf) (pagina 37-40)

De Republiek raakte voorlopig niet opnieuw bij een oorlog betrokken. Na de

ondertekening van de vrede werd ook het Graafse garnizoen weer ingekrompen. Wat de infanterie betreft, was hier nooit meer dan één regiment gelegerd. Daarbij moet echter wel worden aangetekend dat dergelijke eenheden na 1748 groter waren dan daarvoor. Hun sterkte bedroeg ongeveer 800 man. Evenals in de voorafgaande periode bleef de gewoonte om de troepen regelmatig van garnizoen te wisselen, gehandhaafd.

In 1769 legerde zich, voor het eerst sinds lange tijd, een regiment Zwitsers in de stad. Het stond op naam van generaal-majoor Beat Louis Sturler, maar het feitelijke bevel was in handen van kolonel Beat Louis de Watteville. In 1771 werd het afgelost door het Regiment Bouquet, dat hier maar liefst zeven jaar in garnizoen lag. De Zwitsers stonden vanouds bekend als kundige soldaten. Dat was dan ook de reden dat ze in vele Europese legers een toonaangevende plaats innamen. Tussen 1769 en 1795 is elk van de vijf Zwitserse regimenten die in deze periode tot het Staatse leger behoorden, in de stad gelegerd geweest.

Opvallend is dat er na 1745 vrijwel geen cavalerie-eenheden in de vesting

aanwezig waren. De artillerie was, met uitzondering van de jaren 1753-1768, wel vertegenwoordigd. Het ging daarbij steeds om een gedeelte van een compagnie, waarvan de rest meestal in vestingen en forten in de buurt van Grave lag.

Een bijzonder militair fenomeen was de school van majoor Zacharius Guichenon de Chastillon, die in de jaren 1786-1789 in de stad was gevestigd. Deze opleiding, die overigens geen officiële status had, was rond 1773 in 's-Hertogenbosch van start gegaan en richtte zich voornamelijk op de theoretische vorming van aankomende artillerieofficieren. Johan Hendrik Voet, die bekend staat als de grondlegger van de officiersopleiding in Nederland, was enige jaren aan deze school verbonden. Dit instituut ging ter ziele toen in 1789 drie van staatswege opgerichte artilleriescholen hun poorten openden.

In maart 1783 onderging het Graafse garnizoen weer een flinke uitbreiding. Deze gebeurtenis hing samen met opheffing van de Barrière in de zuidelijke Nederlanden, waartoe de Oostenrijkse keizer het jaar daarvoor op eigen houtje had besloten. Een tweede oorzaak was dat de vesting dat jaar tevens werd aangewezen als

verzamelplaats van geworven personeel en als oefencentrum voor rekruten. Als gevolg hiervan kwam de inmiddels herstelde Sint-Elisabethskerk in gebruik als

exercitieruimte.

Replica van een houten paard, een militair strafwerktuig. De romp loopt taps naar boven toe. De veroordeelde moest uren achtereen op het paard zitten, zijn handen op de rug gebonden en met gewichten aan zijn voeten. Het afgebeelde model staat opgesteld bij de Sint-Elisabethskerk. Foto: ILMO, H. van Eijk.

In 1786 moest de vesting nog meer troepen opnemen. Dit hield waarschijnlijk verband met de spanningen in de Republiek, die een gevolg waren van de beweging van de Patriotten. Dit was een stroming onder de gegoede burgerij die op alle niveaus meer politieke invloed wilde. Stadhouder Willem V, die in alle gewesten uitgebreide

bevoegdheden had, zagen zij als symbool van alle bestuurlijke misstanden. Ook in Grave ontstond de nodige commotie, maar die manifesteerde zich vooral in 1787.

Hoogtepunt was het ingooien van de ruiten bij een tweetal Patriotten, waartegen de magistraat streng optrad.

Met de komst van de nieuwe troepen kwam de omvang van het garnizoen in 1786 op ongeveer 1.260 man. Aangezien de in 1743 gereedgekomen kazernes feitelijk maar ruimte boden voor duizend man, moest het overschot door middel van inkwartiering onder dak worden gebracht. Op verzoek van de magistraat besloot de Raad van State in 1791 enkele oude barakken en stallen te laten opknappen, zodat alle in de stad gelegerde militairen voortaan over zelfstandige woonruimte konden beschikken.

Andreas de Bons

In februari 1793 verklaarde Frankrijk, dat na de revolutie van 1789 een republiek was geworden, de oorlog aan de stadhouder en de Engelse koning. Diezelfde maand poogde een Frans leger met een bliksemactie door West-Brabant naar het gewest Holland door te stoten om zo de Republiek der Verenigde Nederlanden ten val te brengen. Het offensief bleef bij het Hollandsch Diep steken. Inmiddels was een

tweede Franse troepenmacht langs de Maas opgetrokken en had Roermond bezet. Van hieruit rukte een klein detachement verder naar het noorden op. De vesting Grave stond op dat moment onder bevel van een officier, wiens naam onverbrekelijk is verbonden met het krijgsgebeuren rond de stad in het jaar daarop.

De persoon in kwestie, Andreas de Bons, stamde uit een Zwitsers geslacht, dat zich vanuit het kanton Wallis in Frankrijk en de Nederlanden had gevestigd. Hij werd op 8 november 1720 geboren in Breda, waar zijn vader burgemeester was. Na op vijftienjarige leeftijd in militaire dienst te zijn gegaan kreeg hij in 1737 een aanstelling als vaandrig in het Regiment Van Kinschot.

Zoals ook in andere landen gebruikelijk was, bemoeide de Republiek zich niet zelf met het bijeenbrengen en op sterkte houden van haar troepen, maar sloot zij hiervoor contracten met hoge militairen. De feitelijke bevelvoering over hun regiment, dat ook hun naam droeg, lieten deze militairen meestal over aan een van de officieren. Deze werd dan als kolonel-commandant aangeduid. Zeker als zij wat hoger in de hiërarchie terecht kwamen, vervulden de officieren verschillende functies tegelijk. Zo waren regimentscommandanten vaak ook gouverneur of commandeur van een vesting of fungeerden ze als onderbevelhebber van het leger. Op grond daarvan bekleedden ze dan een generaalsrang. Anderen kregen deze op persoonlijke titel.

In het Regiment Van Kinschot, dat in de loop der tijd op naam van verschillende andere militairen kwam te staan, doorliep De Bons alle rangen, tot hij in 1775 kolonel-commandant werd. In mei 1765 kreeg hij ook de functie van groot-majoor van Grave.

In die hoedanigheid oefende hij onder het gezag van de commandeur vele jaren achtereen het bevel over de vesting uit. In 1791 werd De Bons kolonel-eigenaar van zijn regiment. Het jaar daarvoor was hij op persoonlijke titel tot generaal-majoor bevorderd.

Aangezien De Bons de sterkte van het garnizoen te gering achtte om alle

vestingwerken voldoende te bezetten, vroeg hij al begin 1793 aan de Raad van State of deze extra troepen wilde sturen. Als gevolg hiervan werd midden januari een bataljon van het Korps Mecklenburgse troepen van 's-Hertogenbosch naar Grave overgeplaatst, waar zich reeds de twee andere bataljons van dit korps bevonden. De Republiek had deze troepen in 1788 in dienst genomen om de sterkte van haar

krijgsmacht op te voeren. Het verblijf in Grave beviel hen bijzonder goed, omdat de burgerij zich hier veel gastvrijer betoonde dan de inwoners van 's-Hertogenbosch.

Toen De Bons op 13 februari het bericht ontving over de nadering van het hierboven genoemde Franse detachement, liet hij de vesting in staat van verdediging brengen en vroeg hij de Raad van State opnieuw om troepenversterkingen. Die kwamen er

inderdaad, hoewel bij lange na niet van die omvang als de generaal wenste. Het garnizoen, dat eind februari een sterkte van 960 man bereikte, nam daarna nog verder in omvang toe.

Op 26 februari nam de commandeur, generaal-majoor Christiaan Frederik Prins van Hessen-Darmstadt, het bevel van De Bons over. De krijgskansen leken zich echter ten goede te keren. Door ingrijpen van Pruisen en Oostenrijk, die Engeland en de Republiek bijstonden in hun strijd tegen Frankrijk, moest de vijand Roermond prijsgeven. Als gevolg hiervan trok op 3 maart het in aantocht zijnde Franse detachement zich ijlings naar het zuiden terug. Een week later arriveerde er een Pruisisch leger van meer dan 10.000 man bij de stad. Deze bondgenoten bleven hier maar heel kort, want zij waren op weg naar West-Brabant, waar de vijand nog enkele vestingen in handen had. Op 17 maart trokken ook de Mecklenburgers die richting uit.

De dag daarvoor had de commandeur het feitelijke bevel over de vesting weer aan De Bons overgedragen.

In document Grave als militaire stad (pdf) (pagina 37-40)