• No results found

een buitenlandse vooropleiding in Nederland

In document Digitale ongelijkheid in Nederland (pagina 194-199)

B

basisonderwijs, vmbo, de onderbouw van havo of vwo of mbo 1. De bevolking is tegenwoordig hoger opgeleid dan tien jaar geleden. In 2004 was namelijk nog 23 procent van de 15- tot 75-jarigen hoogopgeleid en 37 procent laagopgeleid. Dat het onderwijsniveau is gestegen, blijkt ook als een uitsplitsing wordt gemaakt naar leeftijd. Zo was in 2014 van de 55- tot 65-jarigen 27 procent hoogopgeleid, terwijl dat onder 25- tot 35-jarigen 44 procent was. Dat meer mensen een diploma behalen in het hoger onderwijs geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Vrouwen zijn daarbij echter bezig met een inhaalslag. Want hoewel voor de totale groep van 15 tot 75 jaar geldt dat mannen nog iets hoger zijn opgeleid dan vrouwen, is dat niet meer het geval voor de jongste leeftijdsgroepen. Hierbij is het vooral zinvol om naar degenen in de leeftijd van 25 tot 35 jaar te kijken, omdat van de 15- tot 25-jarigen nog een groot deel een opleiding volgt. Van de 25- tot 35-jarigen is 48 procent van de vrouwen en 39 procent van de mannen hoogopgeleid. Mogelijk dat in deze leeftijdsgroep ook nog sprake is van een lichte vertekening, omdat vrouwen over het algemeen hun opleiding sneller doorlopen dan mannen.

Naarmate de bevolking hoger opgeleid is, neemt ook het aandeel personen dat beschikt over een startkwalificatie toe. Een startkwalificatie is een diploma op het niveau van ten minste havo, vwo of mbo 2. Personen die over een startkwalificatie beschikken, hebben een grotere kans op werk dan personen zonder start-

kwalificatie. Zo was in 2014 van de 15- tot 75-jarigen met een startkwalificatie bijna drie kwart werkzaam. Onder degenen zonder startkwalificatie was dat nog geen 50 procent. Dit verschil tussen degenen met en zonder startkwalificatie is vooral groot onder vrouwen. Van de vrouwen met een startkwalificatie was in 2014 71 procent werkzaam en van degenen zonder startkwalificatie 38 procent. Onder mannen ging het om respectievelijk 76 en 55 procent. Gemiddeld is de arbeidsparticipatie onder mannen hoger dan onder vrouwen. Naarmate het behaalde onderwijsniveau hoger is, worden de verschillen tussen beide seksen echter kleiner. Zo is onder de mannen en vrouwen met een hbo- en wo-diploma de arbeidsparticipatie ongeveer even hoog. Daarbij is het wel zo dat, zoals al bleek uit figuur 6.2.2, in de oudste leeftijdsgroepen het aandeel hoogopgeleide mannen groter is dan het aandeel hoogopgeleide vrouwen. De arbeidsparticipatie van deze oudste leeftijdsgroepen is daarbij relatief laag.

6.2.2 Hoogst behaald onderwijsniveau naar geslacht en leeftijd, 2014 % 0 20 40 60 80 100 15 tot 75 jaar 15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar 15 tot 75 jaar 15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar Mannen Vrouwen Basisonderwijs

Vmbo, mbo 1, avo onderbouw

Havo, vwo, mbo Hbo, wo bachelor

Hbo, wo master, doctor Weet niet of onbekend

Nederland qua hoogopgeleiden niet bij internationale top

In 2012 was 34 procent van de Nederlandse bevolking van 25 tot 65 jaar hoog- opgeleid (figuur 6.2.3). Dit betekent dat zij in het bezit zijn van een hbo- of wo-diploma. In Denemarken en Zweden was het aandeel personen met een hoge opleiding ongeveer even groot als in Nederland. In Japan, de Verenigde Staten, Australië en het Verenigd Koninkrijk is dit aandeel veel groter. In 2012 hadden in die landen meer dan vier op de tien personen een opleiding aan het hoger onderwijs afgerond.

De aanwas van hoogopgeleiden zegt iets over de toekomstige ontwikkeling van het aandeel hoogopgeleiden in de bevolking. De aanwas is het aandeel personen die voor de eerste keer een diploma in het hoger onderwijs behaald hebben,

binnen de typische leeftijdsgroep om af te studeren.2) Als dit aandeel hoog is, zijn

veel jonge mensen hoogopgeleid. Dat betekent dat het aandeel hoogopgeleiden in de toekomst zal groeien.

6.2.3 Hoogopgeleiden, internationaal, 2012

% Bron: OESO.

1) Geslaagden voor een eerste diploma in het hoger onderwijs, als percentage van de typische leeftijdsgroep om

af te studeren. Diploma's van verkorte HBO-opleidingen zijn in deze grafiek buiten beschouwing gelaten.

2) Hoogopgeleiden als percentage van de bevolking van 25 tot 65 jaar.

0 10 20 30 40 50 60 Aanwas1) Aandeel2) Italië Polen Duitsland Frankrijk Spanje Nederland Denemarken Zweden Verenigd Koninkrijk Australië Verenigde Staten Japan

In Nederland is de aanwas van hoogopgeleiden groter dan in veel andere landen. De aanwas bedroeg in Nederland 48 procent in 2012. Vooral in Polen is de aanwas van hoogopgeleiden groot: 53 procent. Ook Australië scoort hoger dan Nederland. Duitsland blijft iets achter: 31 procent.

2) Als een persoon meerdere diploma’s haalt, telt alleen het eerste diploma mee in dit cijfer. Daardoor kan elke persoon

Het aandeel hoogopgeleiden in Nederland was in 2012 gelijk aan dat in 2010. De aanwas van hoogopgeleiden is echter gestegen. In 2010 bedroeg de aanwas 42 procent; in 2012 was dit toegenomen tot 48 procent. Waarschijnlijk zal het aandeel hoogopgeleiden in Nederland nog toenemen. De aanwas van hoog- opgeleiden is in Nederland immers groter dan de voorraad hoogopgeleiden. Dit betekent dat jongeren vaker hoogopgeleid zijn dan de generaties voor hen (zie ook figuur 6.2.2).

Overigens hebben ook diverse demografische kenmerken van een land invloed op het aandeel hoogopgeleiden. Een land met relatief veel ouderen heeft bijvoorbeeld vaak een klein aandeel hoogopgeleiden omdat ouderen relatief vaak laagopgeleid zijn. Wanneer veel hoogopgeleiden het land verlaten, zorgt dit eveneens voor een kleiner aandeel hoogopgeleiden.

Nederland: weinig bètageslaagden in het hoger onderwijs

In Nederland is het aandeel afgestudeerden in een bètarichting kleiner dan in veel andere landen. Van de Nederlandse studenten die in 2012 een diploma in het hoger onderwijs haalden, slaagde 15 procent in een bètarichting. Dit zijn de richtingen ‘natuurwetenschappen, wiskunde en informatica’ en ‘techniek, industrie en bouwkunde’. Het EU-gemiddelde was 23 procent (tabel 6.2.4).

6.2.4 Aandeel bètageslaagden in het hoger onderwijs, internationaal, 2012

Totaal Mannen Vrouwen

% van totaal aantal geslaagden hoger onderwijs

Zweden 29 51 15 Duitsland 29 47 14 Finland 28 51 13 Oostenrijk 26 42 12 Ierland 24 37 12 EU-27 23 37 12 Italië 22 33 15 Verenigd Koninkrijk 22 35 12 Denemarken 21 31 14 België 16 31 7 Nederland 15 26 6 Bron: Eurostat.

Van alle Nederlandse vrouwen die in 2012 afstudeerden aan het hoger onderwijs, behaalde 6 procent een diploma in een bètarichting. Het Europese gemiddelde voor vrouwen bedraagt 12 procent. De vrouwen in Nederland hebben de

afgelopen jaren een kleine stap gemaakt. In 2010 studeerde 5 procent van de vrouwen af in een bètarichting. Ook de Nederlandse mannen blijven achter bij het EU-gemiddelde. In Nederland is het aandeel bij de mannen 26 procent; het EU-gemiddelde is 37 procent. In Duitsland en Zweden is het aandeel bèta- studenten erg groot. Vooral de mannen uit deze landen kiezen vaak voor een studie in een bètarichting. Dat geldt ook voor de Finse mannen.

In document Digitale ongelijkheid in Nederland (pagina 194-199)