• No results found

Ook Eddy kijkt steelsgewijs van zijn bord naar haar op, en dan

naar zijn stilletjes voortetende kroost. Het is een fideel wijf en het is een patent stel

jonkies dat hij daar heeft. Wat wil een mens eigenlijk nog meer? Waarom moet hij

altijd nog verlangen naar iets wat hij niet bezit, waarvan hij niet eens precies weet

wat het eigenlijk is? Heeft hij hier niet zijn hele bestemming: voor Mary en de jongens

te zorgen? Maar iets verzet zich daartegen. Daarvoor alleen ben je niet geboren. Van

een boom kun je zeggen dat hij er alleen is om vruchten te dragen, maar niet van een

mens. Een mens wil nog iets anders, iets méér, iets waarvoor hij geen naam heeft.

Hij kent het dikke woord ‘zelfverwerkelijking’ wel, maar het zegt hem niets. Het is

een woord zoals alle andere grote woorden. Goed om in redevoeringen en manifesten

mee te goochelen, goed voor politici en werkgevers, maar niet voor hem. Als je ze

op het dagelijks leven wilt toepassen, dan zie je hoe voos ze zijn en inhoudloos.

Gewone kletskoek, al die lange geleerde uitdrukkingen waar je je tong mee verstuikt

als je ze ooit zou gebruiken.

Hij is verzadigd, schuift het bord van zich af. Laten de mooischrijvers die dikke

woorden naar gebruiken, denkt hij. Het leven is anders, al is het nog zo simpel, nog

zo eentonig. Het is tegelijkertijd zoiets verdraaide wonderlijks; niet onder woorden

te brengen.

Nu beginnen de jongens te praten en wordt over en weer verteld. Ze zijn allen in

hun schik dat hij niet meer de straat op hoeft. Als het grut om acht uur naar z'n nest

is, vouwt hij de krant open, en leest hier en daar een stukje. Het interesseert hem niet

zo erg, hij heeft vandaag al genoeg gelezen. Die malloterij van een onbekende, de

melkboer die zijn wijf sloeg... Dat dit hem zo lang kan bezighouden. Hoewel het

hem niet moeilijk valt de sleutel te vinden... omdat hij ook wel eens Mary... en die

schrijver er zo net niets van gesnapt heeft, geen bal. Een vrouw slaan is helemaal

niet erg, het kan goed zijn voor allebei. Is hij er zelf niet beter van

geworden, een goed echtgenoot en vader? Het komt er maar op aan hoe je naderhand

bent, als het eenmaal gebeurd is. En daar zal dat rijkeluiszoontje nooit achter komen.

Als ze in die kringen een vrouw slaan, is het menens en meteen oorlog. Dan wordt

het direct moord en doodslag, echtscheiding en advocaten. De ezels! Met al hun geld

en mooie huizen zijn het ezels. Hij benijdt ze niet. Op stuk van zaken, neen! Niets

te ruilen. Hij heeft zijn brood, goed, laat het af en toe wat magertjes uitgevallen zijn,

misschien zelfs te weinig als de jongens straks groter zullen zijn. Maar hij heeft ook

zijn rust en zijn soort gelukje, zo hier te zitten tegenover Mary, die alweer bezig is

een nieuw kruis te zetten in Johnny's broek. Zo groeien die jongens. Vijftien jaren

huwelijk zijn zó om. Je went te veel aan elkaar, je verveelt je zelfs nu en dan bij

elkaar, maar tegelijk heb je deze veilige tederheid, dit gevoel van

zekerheid-dat-je-hierbinnen-niets-meer-gebeuren-kan. Dat is meer waard dan alles

ter wereld.

Eddy Jones staat op, kwasi om zijn pijp te halen. Hij zegt zelfs: ‘Waar ligt die

verdomde pijp toch...’ Maar hij gaat achter Mary staan, legt zijn handen op haar

schouders en buigt zich een heel klein beetje over haar heen.

Mary laat hem eerst enkele seconden begaan. Wat of hem plotseling bezielt...

Heeft hij iets uitgevreten? Mannen zijn net kinderen, ze worden lief zodra ze iets

hebben uitgespookt. Daar heeft ze ook haar kleine ondervindinkjes van. De man

blijft echter rustig achter haar staan; het lijkt wel of ze poseren moeten voor de

fotograaf. Dan keert Mary haar verbaasde gezicht naar hem omhoog en vraagt: ‘Wat

is-t-er toch, kerel?’

‘Niets,’ antwoordt Jones glimlachend, en geeft haar opeens een flinke zoen op

haar mond, die Mary niet geheel van harte beantwoordt, want zij vertrouwt deze

zeldzaam geworden spontaniteit niet recht. En als Eddy weer zijn krant zit te lezen,

kijkt ze hem lang en onderzoekend aan. Neen, hij is zo rustig, zijn gezicht is

goed, alleen een tikje geheimzinnig, een heel klein tikje anders dan anders. Werkelijk

genoeg om een vrouw als zij meteen weer verliefd op hem te maken. Hij is waarachtig

niet de eerste de beste, haar Ed, en ze zou zo graag willen doorgronden wat hij

eigenlijk aan zijn pet heeft, of wat hem dwars zit in zijn strot.

Nu is zíj het, die naar hem toe gaat en zegt: ‘Laat mij eens meekijken in je krant.’

En als de man haar het buitenblad wil geven, dat hij al gelezen heeft, laat ze zich

stilletjes op zijn knie glijden en slaat haar arm om zijn nek. Terwijl ze daar warm en

zwaar bij hem zit, kan Jones de verzoeking niet weerstaan haar nogmaals te zoenen,

en met dat jeugdige van vroeger, dat ze lang niet meer bij hem zag, te zeggen: ‘Zo

wijf, ben je daar...’

‘Je doet ook zo Don Juan-achtig vanavond,’ verdedigt Mary zich, en nestelt zich

nog dichter tegen hem aan. Daarna gebruikt ze al haar vrouwelijke list om hem aan

het praten te krijgen. Ach, een man als hij heeft niet veel achterdeurtjes meer als het

eenmaal zover is.

‘Waarom ben je zo... vanavond?’ vraagt ze lief.

‘Ik dacht: wat hebben we 't goed samen getroffen, en jij... een wijffie dat nog best

te zoenen valt,’ vertelt Eddy openhartig.

‘Maar hoe kwam het dat je dat juist nóu dacht. Is er dan iets gebeurd vandaag?’

Mary's stem klinkt een tikkeltje bezorgd en Eddy kijkt er even van op.

‘Niets is er gebeurd. Een mens heeft zo zijn gedachten... die komen en gaan

wanneer ze willen. Je weet wat een dromer ik af en toe ben.’

‘Je bent de hele tijd al zo in gedachten; er moet toch iets zijn,’ houdt de vrouw

zacht en hardnekkig vol. ‘Aan tafel heb je geen tien woorden gezegd.’

Eddy lacht. ‘Je bent niet wijs, mens. Maar, nou ja, een reden zal er wel zijn.

Waarom kan een vrouw niet rusten voordat ze alles weet?’

‘Omdat ik nog van je hou,’ antwoordt Mary zachtjes, terwijl ze erbij bloost als was

ze nog een jong meisje.

Eddy is verbaasd en opgetogen; hij had nooit kunnen denken dat ze nog zo was.

Het brengt hem zelf ook in een speelse stemming, en plagerig zegt hij: ‘Wat krijg ik

van je wanneer ik het vertel?’

‘Je moet het zó vertellen,’ vleit de vrouw op zijn knie.

‘Wat krijg ik?’ houdt de man vol. En Mary aarzelt niet nu haar sterkste wapen te

gebruiken, het wapen waartegen ze hem weerloos weet.

‘Straks,’ zegt ze geheimzinnig en wijst naar de slaapkamerdeur.

‘O jij kleine kwaaie snol,’ lacht Eddy en omhelst haar. Met haar gezicht in zijn

trui dwingt ze nog: ‘Vertel dan op.’

‘Nou, 't is heel eenvoudig,’ antwoordt de ander. ‘Ik zit toch altijd zo'n beetje te

denken over wat ik zetten moet. Vandaag had ik een stukje van een boek van de een

of andere snoeshaan... Je weet dat ik nooit romans lees, want dat is allemaal leugen

en bedrog, of hoge kunst waar we toch niet bij kunnen. Maar dit ging over een

melkboer die zijn vrouwmens had afgetuigd, midden op de weg. Nou, en toen dacht

ik nog: ik ben ook wel eens rottig tegen je geweest. Niet dat het op zichzelf zo erg

is, om er zo'n herrie over te maken als die schrijfpaljas, maar ik dacht... nou ik dacht:

je bent toch een patent wijf, en nog lief, en ik vind, we moesten maar... Verdomd,

m'n knieën zakken door, zo zwaar als je geworden bent!’

‘Dat zei je vroeger ook niet, ouwe jongen,’ antwoordt Mary lachend terwijl ze van

z'n knieën opstaat, nu hij is opgehouden met zijn zacht op en neer wiegen. Een zucht

van verlichting is haar ontsnapt. Neen, hij is haar eigen oude goede Eddy. Een dromer

op zijn manier, maar een kerel uit duizenden.

‘Schiet een beetje op, en laat ons naar bed gaan,’ vermaant de man. Hij heeft zijn

arm om haar brede heup geslagen, terwijl ze

bij de slaapkamerdeur staan, die voorzichtig geopend wordt. Want ze moeten heel

zachtjes zijn om het dochtertje niet te wekken, dat in deze kleine woning nog steeds

bij hen op de kamer slaapt.