• No results found

Het 14 e -eeuwse aardewerk

3.4 Korrelgrootteanalyse .1 Inleiding

5.3.4 Het 14 e -eeuwse aardewerk

Zoals in tabel 5.6 te zien is, zijn er in zone 3 maar 2 scherven gevonden die uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd dateren. Het fragment proto-steengoed dateert uit de 13e eeuw en het fragment roodbakkend aardewerk uit de periode van de 15e tot de 16e eeuw.48

Zone 4

In tabel 5.7 staat een overzicht van het middeleeuwse en nieuwetijds aardewerk dat op zone 4 gevonden is.

Tabel 5.7. Overzicht van het middeleeuwse en nieuwetijds aardewerk uit zone 4.

aardewerksoort aantal gewicht (g) MAE

badorfaardewerk 1 22 1

steengoed 5 (proto-steengoed) 1 24 1

steengoed 1 (zonder glazuur/engobe) 8 63 2

steengoed 2 (met glazuur/engobe) 147 7051 56

kogelpotaardewerk 1 3 1

blauwgrijs aardewerk, Elmpt-type 53 1695 19

roodbakkend aardewerk 21 529 11

witbakkend aardewerk 3 198 3

Maaslands wit aardewerk 24 1093 11

industrieel wit 3 6 2

totaal 262 10684 107

Het oudste middeleeuwse aardewerk dat op zone 4 gevonden is bestaat uit een scherf badorfaardewerk en een scherf proto-steengoed.49 Beide fragmenten zijn echter afkomstig uit laag 2000. Uit deze laag is ook jonger materiaal tevoorschijn gekomen, waardoor deze scherven als opspit afgedaan kunnen worden. Met uitzondering van acht scherven uit de Nieuwe tijd dateert het overige aardewerk uit de 14e eeuw. Het lijkt er daardoor op dat de nadruk binnen de middeleeuwse en nieuwetijds vindplaats op zone 4 in deze periode geplaatst moet worden.

5.3.4 Het 14e-eeuwse aardewerk

Zoals eerder besproken dateert het grootste deel van het aardewerk uit de 14e eeuw, waardoor het alleen voor deze periode mogelijk is om tot statistisch onderzoek te komen. Zoals tabel 5.3 laat zien, is het aardewerk daarnaast voornamelijk afkomstig uit zone 4. Zones 1, 2 en 3 hebben dusdanig weinig fragmenten opgeleverd, dat het niet mogelijk is om vergelijkingen te maken tussen de vier verschillende zones. Hierdoor zal het 14e-eeuwse aardewerk in deze paragraaf in zijn geheel besproken worden en niet naar zone uitgesplitst worden.

In afbeelding 5.7 is een overzicht te zien van de verhoudingen tussen de verschillende aardewerksoorten uit de 14e eeuw.

48

Respectievelijk vondstnummers 71.001 (S1.3) en 17.001 (S2.67)

49

56

Afb. 5.7 Overzicht van de verschillende aardewerksoorten tussen het aardewerk uit de 14e eeuw op basis van MAE (N=110).

Opvallend aan deze grafiek is het hoge percentage steengoed met oppervlaktebehandeling en blauwgrijs aardewerk uit Elmpt. Als tegenhanger daarvan is ook het relatief lage percentage aan rood- en grijsbakkend aardewerk opmerkelijk. In andere delen van België en Nederland komt in de 14e eeuw doorgaans meer rood- en grijsbakkend aardewerk voor. Dit komt omdat deze bakselsoorten in de genoemde periode vaak de enige lokaal of regionaal vervaardigde aardewerksoorten zijn. Het huidige onderzoeksgebied ligt echter dusdanig dicht bij de productieplaatsen van het steengoed (regio Langerwehe) en het blauwgrijs aardewerk (Elmpt) dat deze aardewerksoorten voor het onderzoeksgebied ook als regionale aardewerk gezien kunnen worden. Waarschijnlijk hebben deze aardewerksoorten in Kinrooi dan ook geen last van hoge

transportkosten, waardoor ze goed kunnen concurreren met het grijs- en roodbakkend aardewerk. Het aardewerkspectrum uit afbeelding 5.7 is typerend voor aardewerkcomplexen uit de 14e eeuw in het oosten van Vlaams Limburg en het midden van Nederlands Limburg, zoals blijkt uit uitvoerige onderzoeken naar middeleeuws aardewerk uit Roermond en Venlo.50 Deze onderzoeken hebben plaatsgevonden in stedelijk contexten, maar dit zijn de plaatsen waar de vroegere inwoners van Kinrooi op de markt hun aardewerk kochten. Daarnaast blijkt er dus weinig verschil te zijn tussen het aardewerkspectrum uit het huidige onderzoek en de aardewerkspectrums uit de eerder genoemde onderzoeken. Ook in Venlo en Roermond zijn Langerweher steengoed en elmpterwaar de meest voorkomende aardewerksoorten. Het verschil tussen middeleeuwse aardewerkcomplexen van het platteland en uit de stad laat zich doorgaans kenmerken in het percentage importaardewerk. In stedelijke contexten ligt dit vaak hoger dan op het platteland. Doordat binnen het huidige onderzoekgebied kwalitatief goed vaatwerk, zoals steengoed, tot het regionale assortiment behoort, is er weinig behoefte voor importaardewerk en ligt dit percentage zowel in de stedelijke als in de plattelandse context laag.

Afb. 5.8 Twee bodems van steengoed uit Langerwehe (V11 en V64).

50

Oosten et al. 2009 & Meirsman 2009, Ostkamp et al. 2009. 2% 65% 1% 19% 1%5% 1% 6% steengoed (s1)

steengoed met opp. beh. (s2) kogelpotaardewerk

blauwgrijs aardewerk, Elmpt-type grijsbakkend aardewerk roodbakkend aardewerk

roodbakkend Maaslands aardewerk witbakkend Maaslands aardewerk

57 Een opvallende groep binnen het steengoed uit Langerwehe zijn 35 fragmenten (16 MAE) die niet volledig versinterd zijn. In feite zijn deze fragmenten afkomstig van misbaksels, die niet heet genoeg gebakken zijn om de klei volledig tot steengoed te versinteren. Uit archeologisch onderzoek is bekend dat de pottenbakkers uit Langerwehe ook hun B-producten verhandelde, waar bijvoorbeeld de latere producenten van steengoed uit Raeren hun B-producten vaak weggooide of alleen lokaal verkochten. De niet versinterde fragmenten zijn doorgaans wel met engobe bewerkt, waardoor zij goed te onderscheiden zijn van witbakkend aardewerk. Tussen de fragmenten die niet volledig versinterd zijn, zijn twee bodems aanwezig van kannetjes die op drie poten staan (afb. 5.8, vnr 64). Vanwege de drie poten moeten de vormen technisch gezien als grapen aangeduid worden, maar grapen worden vrijwel nooit van steengoed gemaakt. Steengoed breekt namelijk bij verhitting en is daardoor niet geschikt voor kookgerei. In tegenstelling tot grapen eindigen de potten van de kannetjes in een punt, waar grapen uit de 14e eeuw doorgaans een voetje hebben. Uit de witbakkend aardewerk productie van Langerwehe zijn ook grapen bekend en die poten met voetjes hebben. (afb. 5.8).51 Alleen de punten van de poten zijn zwart geblakerd, waardoor het erop lijkt dat de kannen uitsluitend in een laagstaand vuur gestaan hebben, zoals de asresten van een opgebrand vuur of mogelijk in een komfoor. Waarschijnlijk creëert een dergelijk vuur niet genoeg hitte om steengoed te doen breken, maar dit zou via een experiment onderzocht moeten worden. De kannen lijken in dit geval niet gebruikt te zijn om in te koken, maar om eten in warm te houden. De kannen dateren uit de periode tussen 1350 en 1450.52

5.3.5 Greppel S8.39 (vnrs 8.001 en 11.001)

Tijdens het onderzoek is er een grote vondstconcentratie van aardewerk gevonden in spoor S8.39. Dit spoor is een greppel en uit de vulling van de greppel kwamen in totaal 145 fragmenten aardewerk tevoorschijn. Deze fragmenten zijn ten minste afkomstig van 41 verschillende vormen. Een aantal van deze vormen zijn dusdanig compleet dat het vormtype achterhaald kan worden en hieronder zijn steengoed kannen uit Langerwehe van het type s2-kan-31 en s2-kan-50, een kom van wit maaslands aardewerk van het type wm-kom-3 en een kom en twee kogelpotten van elmpterwaar van het type bg-kom-4 en bg-pot-2 te vinden (afb. 5.9). Op basis van deze vormen is de vulling van de greppel in de periode tussen 1350 en 1400 te plaatsen. Naast de genoemde vormen komt ook één van de eerder besproken bodemfragmenten uit de vulling van deze greppel (afb. 5.8, vnr 11). Op basis van dit bodemfragment is duidelijk dat het tot een kan behoort, maar het fragment is te incompleet om het typenummer te kunnen achterhalen.

Afb. 5.9 Een selectie van het aardewerk ut greppel S8.39

a = s2-pot-14, b = s2-kan-50, c = s2-kan-31, d = s2-kan-34, e = bg-kom-4, f = bg-pot-2

51

Hurst et al. 1986, 189. 52

58

5.3.6 Greppel S10.81 (vnr 35.001)

Een andere vondstconcentratie is aangetroffen in greppel S10.81. Dit aardewerk is van jongere aard en kan aan de hand van de aangetroffen vormen gedateerd worden in de 15e of begin van de 16e eeuw (afb. 5.10).

Afb. 5.10 Een selectie van het aardewerk uit greppel S10.81 a = mw-kom-? , b = kleistrip met duimindrukken, mw-kom-?, c = r-kom-?

5.4 Bouwkeramiek

A.A.J. Griffioen

Tijdens het onderzoek zijn 30 fragmenten keramisch bouwmateriaal verzameld. Vrijwel al dit materiaal (29 stuks) bestaat uit brokjes baksteen die dusdanig klein zijn dat er geen verdere informatie aan ontleend kan worden. Naast de brokken baksteen is er een fragment van een daktegel gevonden.53

Een daktegel is een type dakpan dat uit een lange rechthoekige, platte pan bestaat. Het uiteinde van de daktegel kan verschillen van vorm; van recht, afgerond tot driehoekig. De tegel uit het huidige onderzoek heeft, voor zo ver dit te reconstrueren valt, een rechte onderkant. Daktegels worden aan de bovenkant met twee spijkers of schroeven vastgezet en hebben daarnaast aan de bovenkant vaak een korte aangezette kleirichel, een zogenaamd “neusje”.

Daktegels vormen een relatief zware dakbedekking, vooral doordat de tegels elkaar voor tweederde overlappen. Op het onderste deel van de tegel, het deel dat niet bedekt wordt, wordt vaak loodglazuur aangetroffen. Deze glazuur wordt aangebracht, omdat dit de groei van algen en mos op de pannen bemoeilijkt. Daarnaast dient het glazuur ook om de kwaliteit van het water dat van het dak opgevangen wordt, goed te houden.

Daktegels komen voor vanaf de Late Middeleeuwen tot het begin van de 17e eeuw en zijn daardoor niet nauwkeurig te dateren.

5.5 Natuursteen

M.J.A. Melkert

5.5.1 Inleiding

Van de archeologische opgraving Kinrooi-Meytersveld is een kleine hoeveelheid natuursteen, 24 stuks met een gezamenlijk gewicht van 2,3 kg, in de context geanalyseerd. Het materiaal is afkomstig van drie

verschillende zones, te weten zone 1, 2 en 4. In aantal komt het meeste natuursteen uit zone 2, waar sporen uit de IJzertijd zijn blootgelegd, en waar alle vondsten in paalkuilen en kuilen zijn verzameld. In dit deel van het opgravingsterrein bevinden zich ook enkele kuilen uit de Nieuwe tijd. In gewicht is het meeste natuursteen afkomstig uit zone 4 waar in de Middeleeuwen een boerderij heeft gestaan; hier is het

53