• No results found

Is er een rechtsgeleerde waarheid? Arend Soeteman*

5. Eén juist antwoord?

De stelling over het ene juiste antwoord wordt nogal eens misverstaan.9 Het eerste misverstand is dit: uit het feit dat capabele rechtsgeleerden het soms fundamen-teel met elkaar oneens zijn, volgt dat er niet één waarheid is. Dit vooronderstelt dat we het over echte waarheid altijd eens zouden moeten zijn of althans na enige deliberatie over eens zouden moeten kunnen worden. Dat is echter alleen het geval wanneer we allemaal over alle relevante informatie zouden beschikken en boven-dien een onfeilbaar inzicht zouden hebben. Noch het één noch het ander is even-wel het geval. Ik heb hier boven als kenmerk van waarheid genoemd dat waarheid altijd betwistbaar is. Met juridische oordelen is dat zeker niet minder het geval dan met bijvoorbeeld natuurwetenschappelijke oordelen omdat er in het gebied van de natuurwetenschappen altijd een empirische werkelijkheid is die ons tegen kan spre-ken. Ook normatieve en juridische oordelen kunnen weerlegd worden, maar afge-zien van wetswijziging of een heldere uitspraak van de Hoge Raad is die weerlegging in heel veel gevallen minder eenduidig dan in de natuurwetenschappen veronder-steld wordt.

Daarmee hangt een tweede misverstand samen: wie waarheid claimt voor zijn stellingen is een arrogante betweter. Dat kan natuurlijk best zo zijn, maar het hoeft niet: we kunnen heel goed waarheid claimen en tegelijk van onze feilbaarheid over-tuigd zijn. Ik ben op dit punt een Popperiaan: mijn waarheden zijn hypothesen. Ik heb er, als het goed is, argumenten voor, maar het valt nooit uit te sluiten dat er op een gegeven moment betere argumenten voor een alternatieve waarheid blijken te bestaan en dat mijn hypothese dus onjuist blijkt. Anders gezegd: waarheid is per definitie betwistbaar.

6. Controleerbaarheid van het juiste antwoord

Het feit dat de empirische werkelijkheid nooit een rechtsgeleerde waarheid kan tegenspreken betekent wel dat het lastiger is te ontdekken wat rechtsgeleerd waar is. Er is daarom extra behoefte aan in de eerste plaats een goede en controleerbare argumentatie en in de tweede plaats aan maximale openheid van de beslissers. Dat laatste wordt in de rechtspraktijk enigszins tegengehouden door het geheim van de raadkamer en ik bepleit daarom om het eens te proberen, althans op het niveau van de Hoge Raad, met de invoering van dissenting en concurring opinions, zoals we dat in

9 Bijvoorbeeld door C. Maris, ‘Het laatste avondmaal, Ronald Dworkin (1931-2013)’, Ars Aequi 2013, 10, p. 786-789. Maris legt eerst, correct, uit dat fundamentele rechtsgeleerde meningsverschillen geen afbreuk doen aan Dworkins opvatting over het ene juiste antwoord (p. 786, rk). Maar even verder (p.789, rk) heet het dat de erkenning dat een opponent redelijkerwijs tot een andere afwe-ging tussen rechtsbeginselen kan komen dan jijzelf het juiste antwoord doet ontbreken. Hier komt de oude Maris uit de mouw: hetzelfde beweerde hij al meer dan twintig jaar geleden tijdens een lezing van Dworkin in Brussel. Desondanks is het niet alleen in strijd met de eerdere bewe-ring, maar ook onjuist.

een aantal andere landen kennen.10 Het eerste is in theorie minder controversieel: juristen in het algemeen en rechters meer in het bijzonder dienen goed te argumen-teren.

Maar argumenteren is in het kader van rechtsgeleerdheid (en ethiek, maar daar-over gaat het hier niet) zo mogelijk van groter belang dan in de empirische weten-schappen. Redeneerfouten kunnen daar afgestraft worden door de empirische wer-kelijkheid. Wie niet goed berekent hoe stevig de fundamenten van een huis moeten zijn krijgt zijn ongelijk bij instorting bewezen. Zoals de eerder genoemde discussie over de invloed van CO2-uitstoot op de opwarming van de aarde illustreert, is het daar ook niet altijd eenduidig: de empirische werkelijkheid kan zich in meerdere gedaantes laten zien. Maar in het recht spelen onze weloverwogen normatieve oor-delen de rol die de empirische werkelijkheid speelt in de empirische wetenschappen. En alhoewel veel van die weloverwogen normatieve oordelen volstrekt onomstreden zijn (we vinden allemaal dat we geen kinderen mogen mishandelen en, uitzonderin-gen misschien daargelaten, volwassenen evenmin, dat we elkaar niet mouitzonderin-gen doden tenzij daar een uitzonderlijke rechtvaardiging voor is, dat we vrijheid van gods-dienst en vrijheid van meningsuiting hebben, enz. enz.), denken we vaak zeker over de nadere invulling van deze oordelen nogal verschillend. Het materiaal waaraan we oordelen kunnen toetsen is binnen de rechtsgeleerdheid minder hard dan in de empirische wetenschappen.

De consequentie hiervan is dat voor de controleerbaarheid van onze resultaten meer accent op de argumentatie komt te liggen. Controleerbaarheid van argumen-tatie garandeert niet dat we het eens worden, maar zij maakt wel duidelijk waar de meningsverschillen precies liggen. In dit kader is formele logica van eminent belang. Logica leert ons niet hoe we moeten argumenteren, maar zij helpt wel bij het controleren van argumentatie en het lokaliseren van meningsverschillen.11

10 Zie hierover mijn afscheidsrede Rechtsgeleerde waarheid, p. 21 e.v. Zie ook: A. Soeteman, ‘Met één mond? Over disco’s in het recht’, Ars Aequi 2010, p. 864-867.

11 Ik heb dit uitvoeriger uiteengezet in mijn afscheidsrede, p. 16 e.v. en eerder o.a. in A. Soeteman, ‘Legal Logic? Or can we do without?’, Artificial Intelligence and Law 2003, nr. 11, p. 197-210.