• No results found

waardoor van vergrassing

Thema 1: Dynamisch kustbeheer: de motor van biodiversiteit?

Het Nederlands kustlandschap is in grote mate verstard en verruigd. Bestaande maatregelen zijn nog onvoldoende om verruiging van de duinen en kwelders door gebrek aan dynamiek te ondervangen. Het terugbrengen van dynamiek in de kust lijkt een vereiste om de biodiversiteit te behouden en herstellen. Op verschillende

plaatsen waar dynamisch kustbeheer wordt toegepast, zijn aansprekende resultaten geboekt met het redynamiseren van de zeereep.

Herstel van dynamische processen zal ook bijdragen aan de kustverdediging, omdat hierdoor het meegroeivermogen van duinen en wadplaten wordt verbeterd en zo de

nieuwe duinontwikkeling waardoor het achterliggende duinlandschap wordt beïnvloed. Bij kleinschalige duinvorming is het oppervlak aan nieuwe natuur beperkt; (milde)

duinvorming heeft bovendien een verstarrend effect op de achterliggende duinen, omdat de nieuwe duinen de dynamiek en saltspray voor het achterliggende duin wegvangen. Waar grootschalige duinvorming optreedt, zouden kansen kunnen ontstaan voor de ontwikkeling van embryonale en witte duinen en na verloop van tijd ook grijze duinen. Om kustuitbouw op een verantwoorde manier te laten ontstaan, zal nagegaan moeten worden in hoeverre de negatieve effecten kunnen worden ondervangen, gemitigeerd of gecompenseerd.

Andere innovatieve mogelijkheden voor redynamisatie zijn:

1. washover-reactivatie op de onbewoonde kusten, waar de veiligheid niet in geding is. 2. het toestaan van landinwaarts transport van zand door de wind door het reactiveren

van stuifdijken en duinen die geen veiligheidsfunctie meer hebben.

Met bovenstaande technieken wordt een verticaal meegroeivermogen van het landdeel van tenminste 1m/eeuw mogelijk geacht. Wel moet de bijbehorende zandonttrekking aan de Noordzeekust opgevangen worden door suppleties, opdat de huidige kustlijn gehandhaafd kan blijven.

Ad. 1) Door de aanleg van stuifdijken in het waddengebied en de delta is het areaal aan zandige plaatkwelders toegenomen, maar is de ruimtelijke dynamiek sterk afgenomen. Natuurlijke slufter- en washoversystemen krijgen geen kans om tot ontwikkeling te komen en het resultaat is een verstard landschap waar de vegetatie steeds meer dreigt te verouderen en de biodiversiteit afneemt. Het areaaloverschot ten opzichte van de

historische referentie biedt echter mogelijkheden om dynamische processen toe te laten. Door delen van de stuifdijk te verwijderen kan bijvoorbeeld het dynamische proces van zandverstuiving en overwash worden hersteld. Grote washovervlaktes kunnen het transport van zand richting de kwelder bevorderen, terwijl kleine washovers kunnen bijdragen aan een kleinschalige cyclus van erosie en aanwas. Het transport van zand naar het centrum van de zandplaat kan van belang zijn voor het voortbestaan van de kwelder tijdens zeespiegelstijging, wanneer de aanvoer van sediment vanuit de Waddenzee niet voldoende is. De kleinere washovers kunnen tijdelijk tot verjonging van de kwelder leiden.Washover systemen kunnen tot vernatting van de kwelder leiden, maar ook tot verdroging. Dit laatste gebeurt indien een kwelderkreek erodeert in de washover. Er is nog weinig bekend over het verdrogen en vernatten van kwelders door washover systemen en wat het effect op de kwelderverjonging is.

Ad. 2) Het verstuiven en vooral het instuiven van zand heeft effecten op de samenstelling en functioneren van de bodem, de soortsamenstelling en structuur van de vegetatie en de kansen voor de fauna om zich in de bodem en vegetatie te vestigen. De chemisch- fysische eigenschappen van het stuivende zand, de hoeveelheid overstuiving en de uitgangssituatie van de bodem en vegetatie zullen tezamen sturend zijn voor het effect van verstuiving op de biodiversiteitontwikkeling. Om uiteindelijk te kunnen adviseren hoe en waar een verstuivingsmaatregel het meest effectief uitgevoerd kan worden, is kennis nodig die de relaties tussen de sturende factoren en de ontwikkeling van de biodiversiteit beschrijft. Hierbij is ook inzicht nodig in het duurzaam op gang brengen van verstuiving, zodat re-initiëren van verstuiving daadwerkelijk een vorm van

procesbeheer wordt en geen patroonbeheer, waarbij telkens nieuwe ingrepen nodig zijn om de verstuiving in beweging te houden. Ook zijn met deze kennis voorspellingen te doen over de impact van zandsuppleties langs de kust op het functioneren van het duinsysteem. Uiteindelijk zal het doel zijn om op verschillende plaatsen (zo grootschalig mogelijk) de complete gradiënt te herstellen van een dynamische duinenrand en mobiele duinen tot vastgelegde duinbiotopen, met lokale verstuivingskernen waar deze

thuishoren in het landschap.

Dit onderzoeksthema loopt mee, mogelijk zelfs iets vooruit, op de ontwikkelingen die zich ten behoeve van de Nederlandse kustverdediging zullen gaan voltrekken. Door deze kennis nu snel te ontwikkelen, kan de ecologische nadelige impact van de maatregelen zo klein mogelijk gemaakt worden en kan maximaal ingespeeld worden op de kansen die het nieuwe zeeweringsbeleid biedt.

Onderzoeksvragen thema 1

1. Welke effecten treden op in de bodem, vegetatie en fauna als gevolg van verschillende verstuivings- en overstromingsregimes en uitgangssituaties?

a. Op welk schaalniveau moeten maatregelen genomen worden (in verschillende uitgangssituaties) om duurzaam te kunnen slagen Op welke tijd- en

ruimteschaal kunnen effecten verwacht worden?

b. Welke veranderingen in de bodemopbouw, strooiselaccumulatie en het mineralisatieproces treden op als gevolg van instuivend zand?

c. Welke veranderingen in soortsamenstelling van de vegetatie, structuur en groeivorm treden op onder invloed van overstuiving en welke invloed heeft dit op de functionaliteit voor diersoorten (o.a. bloembezetting, zaadzetting, voedselkwaliteit spruit en wortels).

d. Welke veranderingen treden op in de soortsamenstelling van de fauna als gevolg van de (indirecte) effecten van overstuiving en welke invloed hebben deze veranderingen op het functioneren van het voedselweb, vooral voor (top)predatoren als Tapuit ,Grauwe Klauwier, Blauwe Kiekendief, etc.?

2. Wat is de interactie tussen washover- en kwelderontwikkeling: wat is het effect van een washover op de verjonging van een kwelder en wanneer treedt bij washover ontwikkeling verdroging van de kwelder op en wanneer vernatting?

3. Hoe kunnen relictpopulaties behouden blijven bij grootschalige herverstuivings- en wash-overprojecten?

4. Wat zijn de gevolgen voor de ontwikkeling van het duinecosysteem van de verschillende wijzen van zandsuppletie: dynamisering of juist verstarring van de zeereep, veranderingen in hydrologie, veranderingen in substraatkwaliteit (korrelgrootteverdeling, chemische kwaliteit), etc.