• No results found

Duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen met betrekking tot het armoederisico

- "1.2. Tegen 2030 het aandeel mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden die volgens de nationale definities in armoede leven in al haar dimensies, minstens tot de helft terugbrengen",

- "10.1. Tegen 2030 geleidelijk tot een inkomenstoename van de onderste 40 % van de bevolking komen tegen een ritme dat hoger ligt dan het nationale gemiddelde, en die toename ook in stand houden", - "10.2 Tegen 2030 de sociale, economische en politieke inclusie van iedereen mogelijk maken en bevorderen,

ongeacht leeftijd, geslacht, handicap, ras, etniciteit, herkomst, godsdienst of economische of andere status", - "10.3. Gelijke kansen verzekeren en ongelijkheden in de resultaten wegwerken, ook door het afvoeren van discriminerende wetten, beleidslijnen en praktijken en door het bevorderen van de geschikte wetgeving, beleidslijnen en acties in dit opzicht".

LTV DO tegen 2050:

- inleiding van de uitdaging "Een maatschappij die de sociale cohesie bevordert": "Aangezien een inclusieve maatschappij het welzijn van elke persoon wil bevorderen, zal het essentieel zijn om armoede en sociale ongelijkheden te bestrijden",

- "2 Iedereen zal beschikken over een inkomen uit arbeid, uit vermogen of afkomstig van sociale beschermingsstelsels en heeft toegang tot diensten van algemeen belang. Iedereen zal aldus gedurende alle fasen van zijn leven kunnen voorzien in alle behoeften om menswaardig te leven".

armoededimensies van de multidimensionele indicator risico op armoede of sociale uitsluiting. Indien de beoogde halvering van het aandeel van de bevolking die volgens nationale definities in armoede leeft in al haar dimensies in 2030 zou worden bereikt, gemeten op basis van de multidimensionele indicator risico op armoede of sociale uitsluiting, dan kan worden aangenomen dat het armoederisico ook zou zijn gedaald. De indicator armoederisico maakt immers deel uit van de multidimensionele indicator risico op armoede of sociale uitsluiting. De aangenomen daling van het armoederisico moet echter niet noodzakelijk overeenkomen met een halvering van het aandeel van de bevolking met een armoederisico.

De LTV DO omvat ook een doelstelling over armoede 2 "iedereen moet gedurende alle fasen van zijn leven kunnen voorzien in alle behoeften om menswaardig te leven". Gezien het beschikken over een minimaal inkomen onontbeerlijk is voor een menswaardig leven, kan die doelstelling ook in verband worden gebracht met het armoederisico. Een concreet engagement dat direct toepasbaar is op een specifieke indicator, kan enkel worden afgeleid uit de inleiding van de uitdaging "Een maatschappij die de sociale cohesie bevordert": het is essentieel armoede te bestrijden. Dit sluit aan bij eerder genoemde vermindering van armoede, voorgesteld door de SDG's, gemeten aan de hand van het armoederisico.

Voor deze indicator kan geen precieze cijfermatige doelstelling in de SDG's, noch de LTV DO worden afgeleid, maar enkel een gewenste richting. In 2030 zou het armoederisicopercentage in België lager moeten zijn dan het niveau van 2015 namelijk 15 %. Tegen 2050 zou volgens de LTV DO dit armoederisicopercentage eveneens moeten dalen.

b. Scenario's en link met de doelstellingen

Figuur 2 presenteert de evolutie van het armoederisicopercentage tussen 2004 en 2015 en de projectie tot 2050. Het blijkt dat het geobserveerde stabiele niveau van ongeveer 15 % tot 2015 geleidelijk zou dalen tot 12 % in 2030 en daarna tot 11,5 % in 2050.

Deze resultaten van het scenario zijn afgeleid van het eerder toegelichte MIDAS-scenario voor het referentiescenario van de SCvV van 2016. Dat scenario focust vooral op de situatie van gepensioneerden. Het blijkt dat het armoederisico van gepensioneerden zou afnemen van 13 % in 2016 tot 10 % in 2030 en tot 6 % in 2050 (Hoge Raad van Financiën, 2016). Twee factoren kunnen dit vooral verklaren: enerzijds de minimumpensioenen van werknemers en zelfstandigen, en de inkomensgarantie voor ouderen, die sneller stijgen dan de lonen in de beschouwde periode van het scenario en, anderzijds, de toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, die bijdraagt tot de opbouw van meer pensioenrechten (Hoge Raad van Financiën, 2016, pp. 59-60). De factoren die de daling van het toekomstige armoederisicopercentage van gepensioneerden bewerkstelligen, zijn mee bepalend voor de voorziene daling van het totale armoederisicopercentage, die weliswaar minder uitgesproken is.

Op basis van de resultaten van het scenario zou deze indicator evolueren in de richting van de SDG voor 2030, namelijk een daling van de armoede in vergelijking met 2015. Op langere termijn daalt het armoederisicopercentage zeer licht tussen 2030 en 2050. Net zoals bij het risico op armoede of sociale uitsluiting is het behoedzamer te stellen dat, op basis van de gegevens waarover dit rapport beschikt, het armoederisico in 2050 zich eerder rond het niveau van 2030 zou situeren. Niettemin is de doelstelling van de LTV DO behaald, namelijk een daling tegen 2050. Ook moet er opgemerkt worden dat gezien de toename van de totale bevolking het aantal mensen met een armoederisico in 2050 (1,465 miljoen) licht hoger zou zijn dan in 2030 (1,451 miljoen).

Tabel 11 Armoederisico, scenario bij ongewijzigd beleid Procent van de totale bevolking

2015 2030 2050 DOD 2030 Verschil

2015-2030 DOD 2050 Verschil 2015-2050

Armoederisico 14,9 12,0 11,5 Dalen -2,9 pp Dalen -3,4 pp

3.2.4. Inkomensongelijkheid

a. Duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen

Kader 7 vermeldt de SDG's en de doelstellingen van de LTV DO over de inkomensongelijkheid gemeten op basis van de Gini-index. Het inkomensconcept voor het berekenen van het armoederisico wordt ook gebruikt voor het berekenen van de inkomensongelijkheid. Op basis van die inkomensgegevens kan de Gini-index worden berekend. Zijn waarde ligt tussen 0 en 100. De waarde is 0 als iedereen exact hetzelfde inkomen heeft. In het andere uiterste komt de waarde 100 overeen met de situatie waarin één persoon alle inkomen heeft, terwijl alle andere personen geen inkomen hebben.

Figuur 2 Armoederisico in België: waarneming en projectie Procent van de totale bevolking

Bron: Frère, 2016; berekeningen FPB 10

11 12 13 14 15 16

2004 2008 2012 2016 2020 2024 2028 2032 2036 2040 2044 2048

waarneming projectie

Omdat de Gini-index hier op hetzelfde inkomensconcept gebaseerd is als het armoederisico en omdat beide indicatoren iets zeggen over de inkomensongelijkheid in een land, zijn de SDG's en de doelstellingen van de LTV DO deels dezelfde. De SDG's streven in het algemeen een daling van de inkomensongelijkheid na. De inkomensgroei van de laagste decielen moet groter zijn dan het gemiddelde (SDG 10.1) en er moet een beleid worden gevoerd dat geleidelijk tot een grotere gelijkheid leidt (SDG 10.4).

De LTV DO stelt in algemene termen dat armoede en sociale ongelijkheid moet worden bestreden zonder dit verder te concretiseren. Omdat de inkomensongelijkheid in België in vergelijking met de andere EU-lidstaten laag is en bovendien stabiel is gebleven, gaat dit rapport ervan uit dat, de Gini-coëfficiënt, als indicator van inkomensongelijkheid in België, niet mag stijgen of, anders gezegd hoogstens gelijk mag blijven (INR/FPB, 2017).

b. Scenario's en link met de doelstellingen

Figuur 3 presenteert de evolutie van de Gini-index tussen 2004 en 2015 en de projectie tot 2050. De resultaten van het scenario zijn afgeleid van de MIDAS-projectie voor het referentiescenario van de SCvV van 2016.

Kader 7 Duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen met betrekking tot de inkomensongelijkheid