• No results found

De dubbelfunctie van de achternaam

In document De gekozen achternaam (pagina 33-36)

Naamgeving en naambeleving

2.1 De dubbelfunctie van de achternaam

Naamgeving en naambeleving

2.1 De dubbelfunctie van de achternaam

De centrale veronderstelling in het onderzoek van 1980 naar het naamgevinggedrag (van vrouwen) luidde dat iemands opvatting over de betekenis van de achternaam, niet zo maar een losse mening zou zijn. Integendeel, die mening zou ingebed zijn in de wijze waarop mensen hun relatie beleven. Dat was inderdaad het geval. De achternaam bleek in de praktijk een tweeledige betekenis te hebben: enerzijds een symbool van saamhorigheid en anderzijds een van individualiteit. De eerste betekenis verwijst naar de behoefte die mensen hebben om via de naam de relatie tussen de naamdrager en een of meer anderen publiekelijk tot uiting te laten komen; de tweede functie verwijst naar de opvatting van de naamdrager om de eigen identiteit, de eigenstandigheid in het sociale verkeer te benadrukken.1

Een terminologisch terzijde. In de door ons geplaatste oproep op de site van Ouders On

Line luidde stelling 2: “Het is goed dat de kinderen allemaal dezelfde naam krijgen: het brengt de saamhorigheid van het gezin tot uiting.” Uit een aantal reacties daarop werd

duidelijk dat de term ‘saamhorigheid’ bij een aantal lezeressen misverstanden opriep als zou het primair en alleen gaan om de emotionele, gevoelsmatige verbondenheid die door de naam gerealiseerd wordt. “Ik denk niet dat allen dezelfde achternaam iets wezenlijks

toevoegt aan saamhorigheid.” Of: “Grote onzin, vind ik. Allemaal dezelfde naam is wel handiger, maar ik denk heus niet dat daar de saamhorigheid vanaf hangt.”

Met dat laatste kan men instemmen zonder te ontkennen dat via de naam de verhouding die men met een of meer anderen heeft, eenvoudigweg naar buiten zichtbaar

gemaakt kan worden en dat men daar een ordenende waarde aan toekent. Om dat laatste

was het ons (in aansluiting op de wetgeving) in stelling 2 te doen. Wellicht was het juister geweest de term ‘kenbaarheid’ te bezigen. Zo is – gelukkig – de stelling toch ook verstaan zoals blijkt uit uitspraken als: “Eens, al is de reden mij te vaag; een zelfde naam zegt niets

over saamhorigheid. Het schept wel duidelijkheid, zowel voor de buitenwereld als voor de gezinsleden zelf.”2En: “Mee eens. Leuker voor broers en zussen om dezelfde naam te

hebben”. Of nog een stapje verder in de richting van de door ons bedoelde naamfunctie: 1 Deze verschillende functieopvattingen kwamen tot uiting uit antwoorden op vragen naar de mate

waarin men het (on)eens was met uitspraken over het tot uiting moeten komen in de naam van zaken als bloedverwantschap, de gezinsband, het getrouwd zijn en het samenwonen. Hetzelfde werd gevraagd m.b.t. aspecten als het kunnen kiezen van de eigen achternaam (op het moment dat men meerderjarig wordt) en het altijd dezelfde achternaam blijven houden.

2 Dit en de navolgende citaten zijn met toestemming overgenomen uit Forum van Ouders On line (www.ouders.nl).

Hoofdstuk 2 28

“Mee eens. Sterker, exact om die reden heb ik mijn mans naam aangenomen toen ik trouwde.

Ik wil dat wij als gezin dezelfde achternaam hebben. Om de eenheid te benadrukken. Ik zou absoluut niet een andere achternaam dan mijn kinderen willen hebben.” Daar tegenover

staan mensen die hun naam primair opvatten als een identiteitskenmerk; “Saamhorigheid?

Ik heb mijn familienaam, onze kinderen die van mijn man (…) Hoezo saamhorig? Laten we er met z’n allen gewoon aan wennen dat je aan de achternaam niet kunt zien of je tot hetzelfde gezin behoort.”3

Bij de brievenschrijfsters kwam saamhorigheid als argument in verschillende bewoordingen terug. Rechtstreeks – ‘eenheid van het gezin’ en ‘binding met de familie’ – of indirect via het argument dat men wil voorkomen dat de ‘geslachtsnaam uitsterft’. Tenslotte speelt die saamhorigheidsfunctie naar onze mening ook stilzwijgend bij de argumentatie inzake naamkeuze waarbij door schrijfsters verwezen wordt naar de bij echtscheiding veelvoorkomende situatie dat moeder en kinderen gezamenlijk (nog een tijd) met

verschillende namen door het leven gaan; een situatie die door velen als onwenselijk wordt beleefd.4

‘Identiteit’ aldus gebruikt, betreft de subjectieve beleving. Daarnaast kan men de term uiteraard ook hanteren in de zin dat een naam een objectief kenmerk is ter identificatie van een persoon door anderen, i.c. de overheid. Slechts één schrijfster wees uitdrukkelijk op de administratieve functie van de achternaam. “Het is een

arbitraire en administratieve keus en volgens mij is het maar verwarrend om daar begrippen als ‘eerlijk’ bij te slepen.” De consequentie van dit standpunt is: de wet is

overbodig waar het gaat om de emotionele functie van de naam. Die invalshoek is daarom interessant omdat daarmee de vraag rijst waar de grens van overheids-bemoeienis met de naam ligt. Daarop komen we in hoofdstuk 5 nog terug. De voorkeur voor de ene dan wel de andere betekenis van de achternaam hing samen, zo bleek toen, met de manier waarop mensen hun relatie beleefden. Mensen met wat toen door ons werd aangeduid als een ‘traditionele’ relatieopvatting, benadrukten de saamhorigheidsfunctie van de naam terwijl ondervraagden met een ‘moderne’ instelling de individualistische functie van de achternaam beklemtoonden. Vanuit die ‘grondhouding’ konden ook de voorkeuren van de ondervraagden voor een naamstelsel worden begrepen. Traditioneel denkenden gaven de voorkeur aan een stelsel waarbij het gezin naar buiten treedt onder één naam en wel die van de

3 Dat die naam doorgaans die van vader is (zoals door vrouwen natuurlijk ook wordt opgemerkt) doet er niet toe; eenmaal die naam bij de geboorte gekregen, is het een identiteitskenmerk en blijft men dezelfde naam hanteren

4 Dat argument speelde zowel bij schrijfsters die stelling 1 verwierpen (en dus voor de naam van moeder pleitten) met een beroep op deze veel voorkomende situatie, als ook bij de vele voorstanders van stelling 2 (waarbij ook weer vaak de naam van moeder als de meest voor de hand liggende werd beschouwd).

Naamgeving en naambeleving 29

man; modern denkenden prefereerden die bestaande situatie in beduidend mindere

mate. Laatstgenoemden gaven vaker de voorkeur aan een stelsel waarin beide partners hun eigen naam zouden blijven voeren.

Wat betreft de voorkeur voor de achternaam van de kinderen lag de situatie ietwat ingewikkelder, althans voor degenen met een moderne relatiebeleving. Dat traditio-neel denkenden de voorkeur gaven aan een stelsel waarbij alle kinderen de dezelfde naam krijgen – en wel die van de vader – is geheel consistent met hun instelling. De modernen kozen echter naar verhouding vaker voor een stelsel waarbij weliswaar de kinderen eenzelfde naam zouden krijgen, maar dat zou dan óf de naam van vader óf die van moeder dienen te zijn.

Hier gaan we niet verder inhoudelijk in op de feitelijke naamkeuzes want dat is het onderwerp van hoofdstuk 4. Het voorgaande dient er slechts toe te wijzen op het belang van de sociale inbedding van het naamgevinggedrag als conditie voor de werking van nieuwe regels. Willen die regels werken dan moeten ze aansluiten bij de sociale reglementering. Vandaar dat we in dit hoofdstuk eerst uitgebreid nagaan hoe de naamgeving in de dagelijkse belevingswereld gestructureerd was op het moment dat de hier te evalueren nieuwe wetgeving van kracht werd.

De eerste stap bestaat eruit dat we nagaan in hoeverre er nog steeds sprake is van een zelfde relatiebeleving en, indien dit het geval is, waarmee deze instelling samen-hangt. Met welke achtergrondkenmerken van mensen hangt dit samen: zijn mannen anders dan vrouwen, hangt het samen met leeftijd of speelt de leefsituatie hierbij een rol? Vervolgens gaan we na in hoeverre de eertijds gevonden samenhang tussen relatiebeleving en naambeleving thans ook nog opgeld doet.

De voor de hand liggende volgende stap is te kijken naar het huidige naamgeving-gedrag van partners, met name dat van de gehuwde vrouw. Heeft de zich anno 1980 aankondigende individualiseringstendens, zichtbaar in het voeren van de eigen achternaam, voortgezet?

Ter afronding gaan we na hoe de voorkeur voor naamstelsels thans luidt en in welke mate die voorkeur samenhangt met de relatiebeleving van personen.

Met dit alles geeft dit hoofdstuk een beeld van de mate waarin een wijziging van de wet in de richting van een zekere mate van keuzevrijheid, kan rekenen op een gunstig onthaal. Is er sprake van een vruchtbare bodem of valt het wetgevingszaad op de kale rots?

Hoofdstuk 2 30

In document De gekozen achternaam (pagina 33-36)