• No results found

Bij de Bouwmaatschappij ter Verkrijging van Eigen Woningen speelde eigenbelang een grote rol, dit werd door de vereniging namelijk omgezet in een collectief belang. Door gezamenlijk geld bijeen te leggen werd kapitaal verzameld waarmee woningen werden gebouwd, de woningen werden vervolgens door middel van loting aan een eigenaar toegewezen. Eigenwoningbezit, en daarmee de onafhankelijkheid van arbeiders van een huisbaas, moest worden bevorderd. De oprichters geloofden sterk in de eigen organisatiekracht van arbeiders, gezamenlijk konden zij een rol van betekenis spelen voor de arbeidersemancipatie.

Wat betreft de motieven voor de oprichting van de woningbouwmaatschappijen, kan gesteld worden dat er weinig overeenkomsten waren. De twee verenigingen hadden een geheel andere achtergrond en werkwijze voor ogen. De Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse zocht inspiratie bij buitenlandse initiatieven op het gebied van woningbouw, liet zich sturen door nieuwe wetenschappelijke inzichten en wilde vooral een gezonde onderneming stichten. De Bouwmaatschappij was er vooral op gericht door middel van zelforganisatie de positie van arbeiders (haar leden) te verbeteren en daarmee haar maatschappelijke . De werkwijze die daarbij aansloot was die van een coöperatie.

4.2 Thematische vergelijking

4.2.1 De organisatie

In de woningbouwverenigingen kwamen twee werkwijzen naar voren: het filantropisch kapitalisme en de coöperatie. De Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse was met name na het loslaten van het vaste winstpercentage in 1868, een commerciële onderneming waarbij een gezonde bedrijfsvoering voorop stond. Investeerders werden aangetrokken door de winstuitkering. Voor het beheer van de

  46 woonblokken werd een woonopzichter aangesteld en een door de vereniging gebouwde bewaarschool werd overgelaten aan een commissie van vrouwen. De leden van de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse voorzagen in een behoefte, omdat ze het konden en de verantwoordelijkheid voelden. Er werd geen actief beleid gevoerd tot opvoeding of beschaving van de arbeiders. Die zou door de gezonde, afzonderlijke en ruime woningen vanzelf optreden.

De organisatie van de Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen woningen was gericht op collectiviteit. Gezamenlijk konden de doelstellingen worden bereikt, ieder lid droeg zijn steentje bij en maakte naar evenredigheid kans op een woning. Een doordachte bedrijfsvoering zat hier aanvankelijk niet achter. Na de herziening van de reglementen in 1876 vond er een zekere professionalisering in haar organisatie plaats, waardoor het meer de vorm van een onderneming aannam. Door het instellen van een commissie van toezicht werd de huishouding van de vereniging in de gaten gehouden en door het loslaten van de huurprijs van ƒ1,– werden de huren meer conform de markt vastgesteld. Met het streven naar eigenwoningbezit zou de bouwmaatschappij zich echter blijven onderscheidden van andere woningbouworganisaties.

4.2.2 De werkwijze

De werkwijze van de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse laat zien dat zij de volkshuisvestingkwestie in haar kern wilde aanpakken. De Jordaan – de arbeiderswijk waar de woningkwestie misschien wel het meest berucht was – werd gekozen als voornaamste werkplaats. Men wilde niet louter voorzien in de behoefte aan woningen, maar ook de onhygiënische woonpraktijken aanpakken. Met het slopen van krotten werd deze doelstelling bereikt. De nieuwe inzichten op het gebied van gezondheid en hygiëne lijken daarbij leidend te zijn geweest.

Door haar connecties was de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse in staat om het gemeentebeleid te beïnvloeden. En wist de verenging zich verzekerd van een kapitaalkrachtige basis, in tegenstelling tot de Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen, deze vereniging was juist afhankelijk van de gemeente en geldschieters.

Bij de Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen stond de behoefte van de arbeider meer centraal. Er was behoefte aan nieuwe (gezonde) woningen, daarin wilde de bouwmaatschappij voorzien. De vraag van arbeiders was bij deze vereniging leidend. De eerste woningen werden gebouwd in het oosten van de stad. Later bouwde de bouwmaatschappij ook in het westen van de stad, nadat de arbeiders hadden geklaagd omdat ze ook graag in dit deel van de stad wilden wonen. Dat de nieuwe woningen ruimer en lichter waren, was vanzelfsprekend aangezien dat ook was waar arbeiders behoefte aan hadden. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het streven aparte huisjes te bouwen voor elk gezin. Dit was echter niet haalbaar, en daardoor werd er eerst een bovenverdieping bij gebouwd, ten slotte drie bovenverdiepingen. Ondanks dat voor deze pragmatische weg gekozen werd, was elke nieuwe woonlaag een punt van verhitte discussie, waarin de strijd tussen ideaal en praktijk naar voren kwam.

4.2.3 De huizen

Beide verenigingen begonnen hun bouwwerkzaamheden in het oosten van de stad. Op nieuw aangekochte grond werden woonblokken gebouwd. De Bouwmaatschappij ging zich later ook richten op het westen van de stad, terwijl de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse betrokken was bij de ontwikkeling van buurt YY. Wanneer de plattegronden van de woningen die door de twee woningbouwverenigingen werden gebouwd met elkaar worden vergeleken valt op dat er weinig verschil tussen de woningontwerpen bestaat. Vrijwel alle woningen hadden twee vertrekken, een woon- en slaapkamer, en een gang die de vertrekken afzonderde van de gemeenschappelijke trapgang. Zowel de woningen van de Bouwmaatschappij als die van de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse waren voorzien van een gootsteen, bedstede en kasten en hadden een klein binnenplaatsje of tuintje. De Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse bouwde in 1876 al woningen met een uitbouw waarin het privaat en de gootsteen werden geplaatst. De Bouwmaatschappij paste deze inrichting ook toe in de woningen die in 1886 werden gebouwd.

Het grootste verschil tussen de verenigingen was dat de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse ook bestaande bouw aankocht, deze objecten sloopte en op de percelen nieuwe woningen bouwde. De Bouwmaatschappij bouwde uitsluitend op nieuwe grond. In totaal bouwde de Bouwmaatschappij tussen 1868 en 1893 bijna 800 woningen, de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse tussen 1853 en 1887 ruim 600. Uit deze cijfers komt eveneens naar voren dat het de eerste vereniging vooral ging om zo veel mogelijk woningen voor arbeiders te bouwen, terwijl het de Verenging ten Behoeve der Arbeidersklasse met name ging om het aanpakken van de onhygiënische toestanden.

Wat betreft de verhuring van de woningen stelde de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse meer eisen aan haar bewoners. De voorwaarden waarop de woningen werden verhuurd laten zien dat zij een duidelijk beeld hadden hoe de bewoning er uit diende te zien en dat ze het gedrag van de arbeiders probeerden te beteugelen. Het verbod op sterke drank en op het laten drogen van was buiten en in de woningen zijn hier de meest uitgesproken voorbeelden van. Van de Bouwmaatschappij is niet bekend of er expliciet voorwaarden aan de verhuring werden gesteld, behalve uiteraard het tijdig betalen van de huur.

  48

Conclusie    

In deze scriptie stonden twee woningbouwinitiatieven uit Amsterdam centraal, die na het midden van de negentiende eeuw ieder op eigen wijze het steeds urgentere woningvraagstuk aan wilden pakken. Door de kenmerken en ontwikkeling van deze verenigingen te vergelijken kan worden geconcludeerd in hoeverre er daadwerkelijk verschillende praktijken uit vloeiden. De resultaten van deze vergelijking laten zien dat er een spanning tussen ideaal en praktijk bestond, welke met name voor de Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen betekende dat haar ideaal een utopie zou blijven.

Doordat de Amsterdamse gemeentepolitiek zich afzijdig opstelde ten opzichte van het woningvraagstuk, ontstond er ruimte voor eigen particuliere initiatieven. Gekoppeld aan het groeiende zelfbewustzijn onder arbeiders resulteerde dit onder meer in de eerste coöperatieve woningbouwvereniging van Nederland. In haar beginjaren was de bouwmaatschappij vooral een arbeidersvereniging. Drijfveer achter de Bouwmaatschappij was in gezamenlijkheid, los van overheidssteun of filantropische stadsgenoten, een verbetering aan de eigen toestand aanbrengen. Woningbouw was daarbij gekozen als praktische uitwerking, men wilde het eigenwoningbezit bevorderen zodat arbeiders onder het juk van de huisbaas uit konden komen. Ook het ontbreken van aandacht voor andere (buitenlandse) woningbouwverenigingen laat zien dat het de bouwmaatschappij vooral te doen was om voor de belangen van haar leden op te komen, en niet een goede (winstgevende) onderneming te stichtten. Het verenigen van arbeiders was het doel, woningbouw het middel.

Dit was anders bij de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse. Uit onvrede met de groeiende verpaupering van de stad en de gevaren voor haar eigen gezondheid, namen de drie notabele Amsterdammers als eerste in Nederland het initiatief tot een woningbouwvereniging. Bij deze vereniging was verbetering van de volkshuisvesting een wapen in het beschavingsoffensief. Door middel van gezonde woningen zou de huiselijkheid van de arbeiders worden bevorderd en een einde worden gemaakt aan de slechte woontoestand onder de arbeidersklasse. Daarnaast speelde het vervullen van een voorbeeldfunctie een belangrijke rol bij de oprichting van deze vereniging. Zij werden daarbij vooral gedreven door hun sociaal-conservatieve opvattingen. Het was een morele plicht om de minder gegoeden te helpen, maar deze laatste moesten zich wel schikken in de voorwaarden die de vereniging hen oplegden. Emancipatie kwam niet aan de orde.

De Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen liet zich bij haar oprichting echter niet direct inspireren door de Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse, maar volgde aanvankelijk een andere opzet; die van een coöperatie. De doelstellingen van de arbeiders waren vooruitstrevend. Het begrip ‘zelfhulp’ werd door de arbeiders toegeëigend om zonder overheidsteun of filantropische stadgenoten te strijden voor arbeidersemancipatie en verbetering van haar positie. In de praktijk bleek

het ideaal om voor elk gezin een eigen huisje met tuintje te bouwen tot een utopie te behoren en leek de Bouwmaatschappij aan interne conflicten ten onder te gaan. Door de afhankelijkheid van de gemeente en geldschieters zagen haar bestuurders zich genoodzaakt om op een meer gematigde koers verder te gaan. De radicale ideeën werd afgezwakt en een raad van toezicht, waarin notabele Amsterdammers zitting namen, werd ingesteld. Het waren noodzakelijke wijzingen om als woningbouwverenging te kunnen blijven functioneren, maar daarmee moesten ze iets van hun eigenheid en idealen opgeven.

Hoewel de praktijkuitwerking van de twee onderzochte woningbouwverenigingen op het eerste gezicht niet veel van elkaar verschilden, hebben beide verenigingen op eigen wijze een bijdrage geleverd. De Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse als eerste woningbouwvereniging en de Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen vooral op het gebied van arbeiders vereniging. Het beeld dat de bewoners van de sloppen hun woonsituatie als onvermijdelijk beschouwden blijkt voor de tweede helft van de negentiende eeuw niet houdbaar. ‘Door schade en schande zou ze wijs zijn geworden’ en daarmee heeft ook de ontwikkeling van de bouwmaatschappij een rol gespeeld in de vereniging van arbeiders in Amsterdam en het verbeteren van haar woontoestand. Op eigen wijze droegen de Amsterdammers – ongeacht rang of stand – een steentje bij aan de verbetering van de volkshuisvesting in de stad.

  50

Literatuur    

Bronnen

Stadsarchief Amsterdam

Archief Vereeniging ten Behoeve der Arbeidersklasse, 297

- Inv.nr. 2.1.25: Oproep tot intekening door Mr. Jan Messchert van Vollenhoven, Josua van Eik en Christiaan Pieter van Eeghen om daardoor te komen tot een vereniging met het oogmerk goedkope en goede woningen te bouwen voor de arbeidersklasse, met bijlage.

- Inv.nr. 2.6.3.1.111: Huurvoorwaarden en bepalingen waaronder de woningen van de

Vereniging worden verhuurd. 1865, 1897 met concept voorwaarden en amendementen daarop van de opzichters

- Inv.nr.4: notulen bestuur 27 dec. 1851

Politie Archief, 5225 (PA)

- Inv.nr.393, Corr. M 1868: Naamlijst van de leden der Maatschappij tot verkrijging van eigen woningen te Amsterdam, 11 november 1868

- Inv.nr.394, Corr. M 1868: Medeburger! (Aanplakbiljet)

- Inv.nr.614: Voorlopig reglement Bouwmaatschappij ter Verkrijging van Eigen Woningen 1868

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)

- Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der Vereen. "Bouw-

maatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen" opgericht 2 november 1868 (Amsterdam 1918)

- De Werkman. Bijdragen van arbeid en kunst

- De Werkmansbode. Orgaan van het Algemeen Nederlandsch werklieden verbond - Amsterdamsch Volksblad, 1868-1869

Literatuur

Aerts, R.A.M. en P. de Rooy (red.), Geschiedenis van Amsterdam III. Hoofdstad in aanbouw, 1813-

1900 (Amsterdam 2006).

Beekers, W., Het bewoonbare land. Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland (Amsterdam 2012).

Beelaerts van Blokland, P.R., ‘Vereniging ten Behoeve der Arbeidersklasse 1852-1952’

Amstelodamum. Maandblad voor de kennis van Amsterdam. Orgaan van het Genootschap Amstelodamum. 39e jaargang april 1952.

Bie, T. de en W. Fritschy, ‘De “wereld” van Reveilvrouwen, hun liefdadige activiteiten en het ontstaan van het feminisme in Nederland’ in: J. Reys (red.), De eerste feministische golf. Zesde jaarboek

voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1985) 30- 58.

Bos, D., ‘Kermis moet er wezen’. Het Amsterdamse Kermisoproer van 1876’ Onvoltooid verleden nr. 7 (1999).

Bos, D., Waarachtige volksvrienden; de vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001).

Bos, D., ‘Brandweerman en onruststoker; de strijd van Klaas Ris 1821-1902’, in: Ons Amsterdam (April 2002) 132-137.

Conrad, F.W., ‘Verslag aan den Koning, over de vereischten en inrigting van arbeiderswoningen, door eene commissie uit het Koninklijk Instituut van Ingenieurs’, VKIVI 1854-1855.

Damsma, D. en S. Wieling, ‘De Coöperatie, daar had je hart voor. Het coöperatieve ideaal, de sociaal- democratie en de verbruikscoöperaties’, in: J. Bank (red.), Het vijfde jaarboek voor het

democratisch socialisme (Amsterdam 1984).

Drucker, H.L., ‘Het woningvraagstuk’ De Gids jrg. 62:3 (1898) 444-484.

Eijl, van C. en G. De Groot, ‘‘Zij besteden hun geld liever aan een strik in het haar’ Vrouwen en vakbonden (1890-1940)’, in: B. de Vries, E. Nijhof, L. Heerma van Voss, M. Prak en W. van den Broeke (red.), De Kracht der Zwakken. Studies over arbeid en arbeidersbeweging in het verleden.

Opstellen aangeboden aan Theo van Tijn bij zijn afscheid als hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht (Amsterdam 1992).

Engels, F., Over het woningvraagstuk (oorspronkelijk 1873; Nijmegen 1970).

Genabeek, J. van, Met vereende kracht risico’s verzacht. De plaats van onderlinge hulp binnen de

negentiende-eeuwse particuliere regelingen van sociale zekerheid (Amsterdam 1999).

Giele, J., De Eerste Internationale in Nederland. Een onderzoek naar het ontstaan van de Nederlandse

  52 Giele, J., ‘De oppositie der “volksmannen” (1850-1869)’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 2

(september 1975) 171-218.

Giele, J., ‘Socialisme en vakbeweging. De opkomst van socialistische vakorganisaties en Nederland 1878-1890’, Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland (Nijmegen 1978) 27-82.

Harmsen, G., ‘De vroegste geschiedschrijving van de Nederlandse arbeidersbeweging 1875-1905’ in: M. Campfens e.a. (red.), Op een beteren weg. Schetsen uit de geschiedenis van de

arbeidersbeweging (Amsterdam 1985) 14-36.

Heldt, B.H. en J. van Buuren, Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen te Amsterdam

1868-1893 (Amsterdam 1893).

Hoogenboom, M.J.M., Standenstrijd en zekerheid: een geschiedenis van oude orde en sociale zorg in

Nederland ca. 1880-1940 (Amsterdam 2003).

Hobsbawm, E.J., The age of revolution 1789-1848 (New York 1962).

Houwaart, E.S., De hygiënisten. Artsen, staat en volksgezondheid in Nederland 1840-1890 (Groningen 1991).

Kist, H.J. en J. Bruinwold Riedel, De Arbeiderswoningen in Nederland. Beoordeelend overzicht

samengesteld door de commissie van onderzoek naar hetgeen in verschillende gemeenten des lands gedaan is ter verkrijging van verbeterde arbeiderswoningen (Amsterdam 1890).

Klerk, L.A. de, Particuliere plannen. Denkbeelden en initiatieven van de stedelijke elite inzake de

volkshuisvesting en de stedebouw in Rotterdam, 1860-1950 (Rotterdam 1998).

Knotter, A., Economische transformatie en stedelijke arbeidersmarkt. Amsterdam in de tweede helft

van de negentiende eeuw (Zwolle/Amsterdam 1991).

Kruithof, B. ‘Godsvrucht en goede zeden bevorderen. Het burgerlijk beschavingsoffensief van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’ in: N. Bakker, R. Dekker en A. Janssen (red.), Tot

Burgerschap en Deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw (Hilversum 2006).

Lees, A., Cities percieved. Urban society in European and American thought, 1820-1940 (Manchester 1985).

Leeuwen, M.H.D. van, Bijstand in Amsterdam, ca. 1800-1850. Armenzorg als beheersings- en

overlevingsstrategie (Zwolle 1992).

Lis, C. en H. Soly, ‘”Beter een goede buur dan een verre vriend.” Buurschap en buurtleven in West- Europese steden aan het eind van het Ancien Régime’, in: B. de Vries e.a. (red.), De kracht der

zwakken. Studies over arbeid en arbeidersbeweging in het verleden (Amsterdam 1992).

Prak, N.L., ‘Klein behuisd. De wooncultuur van arbeiders in de 19e eeuw’, in: P.M.M. Klep e.a. (red.),

Wonen in het verleden 17e-20e eeuw. Economie, politiek, volkshuisvesting, cultuur en bibliografie

(Amsterdam 1987).

Regt, A. de, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland 1870-1940. (Amsterdam 1986).

Schade, C., Woningbouw voor arbeiders in het 19de eeuwse Amsterdam (Amsterdam 1981).

Schouten, M., De socialen zijn in aantogt. De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw (Amsterdam 1976).

Stokvis, P., ‘Beschavingsoffensieven in de negentiende eeuw’, Tijdschrift van de negentiende eeuw nr. 20 (1996) 161-162.

Stratingh Tresling, S., Het bouwen van arbeiderswoningen. (Haarlem 1873).

Tijn, Th. Van, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de

jaren ’50 der vorige eeuw tot 1876 (Amsterdam 1965).

Vries, B. de, ‘Onder ons? Vrouwen en verenigingen in de negentiende-eeuwse stad’, Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 22 (1998) 97- 125.

Woud, A. van der, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw (Amsterdam 2010).