• No results found

Hoofdstuk 3. Vragenlijstonderzoek onder slachtofferadvocaten

3.3 Resultaten

3.3.5 Doorverwijzing

In de beantwoording van de deelvraag: ‘Hoe kijken slachtofferadvocaten tegen hun

taakopvatting aan?’ werden respondenten ook gevraagd naar hun bevindingen op het gebied van doorverwijzing naar hun praktijk. Respondenten werden gevraagd naar de manier waarop cliënten bij hen als slachtofferadvocaten terecht komen, en wat eventuele knelpunten daarbij zijn. De meeste respondenten geven aan dat hun cliënten op een viertal manieren naar hun praktijk wordt doorverwezen (zie tabel 7). Zo worden slachtoffers doorverwezen via

Slachtofferhulp Nederland (n=98; 66%), komen cliënten via familie en vrienden terecht bij de praktijk (n=94; 64%), via andere advocaten (n=91; 62%), of wordt hun advocatenpraktijk op internet gevonden door de cliënt (n=90; 61%).

In totaal hebben 19 respondenten een toelichting gegeven op de manier waarop slachtoffers naar hun praktijk worden doorverwezen. Enkele respondenten geven aan dat hun praktijk is gevonden via de websites van beroepsverenigingen zoals LSA en LANGZS. Een deel van de respondenten geeft aan dan hun cliënten doorverwezen worden via

Slachtofferhulp Nederland, of graag zouden willen dat er door Slachtofferhulp Nederland naar hen werd verwezen. Waar sommige respondenten aangeven goed gevonden te worden

32% 48% 41% 65% 60% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Omgang met slachtoffer, beleid, praktijk Communicatie tussen ketenpartners Politie OM (OvJ/ ZaCo) Rechterlijke instanties (rechtbank/hof)

68

via meerdere kanalen, geven anderen aan dat het tegenovergestelde het geval is. Zo zegt een respondent: “ik heb de cursus gevolgd, maar desondanks wordt door de Raad voor de

Rechtsbijstand in sommige gevallen het verzoek tot vergoeding afgewezen en het slachtoffer verwezen naar Slachtofferhulp Nederland.” Ten slotte verduidelijkt een respondent de keuzeoptie ‘andere advocaten’ uit de vragenlijst, en legt uit via wat voor soort advocaten doorverwijzing afkomstig kan zijn: “ten eerste strafrechtadvocaten [die verdachten bijstaan], bij wie een slachtofferzaak terechtkomt, en ten tweede letselschadeadvocaten voor wie de toevoegingsvergoeding in geen verhouding staat tot wat zij kunnen declareren in

verzekeringszaken.”

Wat betreft de doorverwijzing naar de slachtofferadvocatuur in het algemeen, is er aan de respondenten ook gevraagd wat er goed gaat, en wat er beter kan. Beide vragen waren verplicht in de vragenlijst, dus alle respondenten hebben aan antwoord gegeven. Het valt op dat er in de beantwoording van beide vragen een duidelijke tweedeling is tussen respondenten die positief gestemd zijn over de doorverwijzing en weinig tot geen verbeterpunten zien, en respondenten die negatief gestemd zijn en veel verbeterpunten zien. De ervaringen lopen dus sterk uiteen. Een klein aantal respondenten bevindt zich in het midden: zij zijn redelijk ambivalent ten opzichte van de doorverwijzing en geven aan deze vraag “niet goed te kunnen beoordelen.”

Bij de toelichting op beide vragen komt de doorverwijzing vanuit Slachtofferhulp Nederland naar voren. Enerzijds zijn er respondenten die erg positief zijn en vinden dat de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland erg goed verloopt. Zo zegt een respondent: “de casemanagers [van Slachtofferhulp Nederland] zijn goed te bereiken en verschaffen de juiste informatie. De samenwerking verloopt uitstekend.” Deze respondenten geven aan dat

Slachtofferhulp Nederland “regelmatig” doorverwijst, en een “goede scheiding kan maken tussen welke zaken wel en welke zaken niet doorverwezen hoeven te worden naar

advocaten.” Anderzijds is er ook een groep die het tegenovergestelde ervaart. Deze

respondenten geven aan dat Slachtofferhulp Nederland “nooit” of “sporadisch” doorverwijst. Overigens zouden respondenten het ook graag zien dat er meer wordt doorverwezen door de politie en het Openbaar Ministerie. Naast het feit dat respondenten van mening zijn dat Slachtofferhulp Nederland meer zou moeten doorverwijzen, stippen ze ook aan dat

Slachtofferhulp Nederland “transparanter” zou mogen zijn wat betreft de lijst met namen van slachtofferadvocaten die gebruikt wordt voor de doorverwijzing. Een aantal respondenten vermoedt dat de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland enkel blijven verwijzen naar advocaten die hen bekend zijn. Zo verwoordt een respondent: “Slachtofferhulp Nederland mag niet op basis van ‘ons kent ons’ doorverwijzen naar bevriende advocaten.” Een andere respondent: “iedere advocaat die aan de eisen voldoet, moet gelijke kansen krijgen op een doorverwijzing.” Een tweede punt dat naar voren komt in verband met Slachtofferhulp Nederland is dat enkele respondenten van mening zijn dat Slachtofferhulp Nederland sneller zou moeten doorverwijzen en minder zaken zelf zou moeten behandelen. Een respondent licht toe: “er wordt niet structureel doorverwezen naar een advocaat, terwijl dat mijns inziens voor slachtoffers van zedenzaken en ernstig geweld wel zou moeten.” Dergelijke zaken vragen om specifieke expertise, en een inzet van contacten met het Openbaar Ministerie, politie en de rechtbank die door SHN niet geboden wordt.” Een ander punt dat hiervan in het verlengde ligt, is dat een enkele respondent aangeeft dat Slachtofferhulp Nederland zelf geen

69

vorderingen tot schadevergoeding zou moeten indienen. Een respondent zegt: “er gaat veel goed, maar Slachtofferhulp Nederland moet niet alles zelf willen doen. Zij gaan vaak te laag zitten bij een vordering bijvoorbeeld en krijgen verder niet genoeg voor elkaar. Als advocaat kun je veel meer doen en dat is juist voor sommige slachtoffers van essentieel belang om hun leven weer op de rit te krijgen.” Een andere respondent geeft aan: “Slachtofferhulp Nederland moet eerder doorverwijzen en het juridische gedeelte aan gespecialiseerde advocaten

overlaten.”

Een tweede punt dat respondenten naar voren brengen, en wat op verschillende manieren wordt ervaren, is de publieke bekendheid van slachtofferadvocaten. De groep respondenten die dit op een positieve manier heeft ervaren, geeft aan dat veel ketenpartners de weg weten te vinden naar de slachtofferadvocatuur, en dat bovendien wordt ervaren dat “veel instanties de noodzaak inzien van verwijzing naar een gespecialiseerde advocaat.” Ook zien deze respondenten dat de aandacht voor slachtoffers groeit. Een respondent zegt: “de informatie over de mogelijkheid tot een advocaat neemt steeds betere vormen aan vanuit verschillende instanties.” Daartegenover staat een groep respondenten die een grotere publieke onwetendheid over de slachtofferadvocatuur ervaart. Een voorbeeld van die onwetendheid is dat (overheids-)instanties niet standaard wijzen op de mogelijkheid tot kosteloze rechtsbijstand door een advocaat. Een respondent zegt: “Als ik kijk op de website van de Raad voor de Rechtsbijstand, wordt het slachtoffer in het strafproces niet genoemd. Überhaupt wordt de optie om een advocaat in te schakelen nauwelijks genoemd, en als ze het noemen zeggen ze dat mensen zelf moeten betalen. Schandalig! Als mensen denken dat zij zelf eerst naar de geschillencommissies moeten kan er heel veel verpest zijn. Dit is echt niet altijd de beste oplossing. Of ze gaan naar foute no cure no pay bureau’s.” Een andere respondent zegt vaak slachtoffers te zien die geen advocaat hebben. “Dat slachtoffers recht hebben op gratis bijstand blijft een goed bewaard geheim, en dat is niet goed.” In dit verband wordt ook de politie genoemd, die het slachtoffer vaak als eerst te zien krijgt, en het

slachtoffer zodoende kan informeren over (kosteloze) rechtsbijstand. Een respondent zegt hierover: “verdachten worden gewezen op hun recht op een advocaat, slachtoffers niet. De politie vertelt soms ook onwaarheden, zoals: ‘dit moet u zelf betalen’.”

Een derde punt dat wordt aangestipt door een klein aantal respondenten is een piketdienst voor aangiften van zedenzaken bij de politie. Respondenten geven aan dat er in Utrecht en Alkmaar gebruik wordt gemaakt van een zogenoemde ‘Juridische Ondersteuning Slachtoffers’ (JOS) piketdienst, waar het waar het zo geregeld is dat de politie standaard aangevers van zedenmisdrijven doorverwijst naar een advocaat. De respondenten uit deze steden of regio’s geven aan hier tevreden over te zijn. Andere respondenten geven aan interesse te hebben in een dergelijke piketregeling. Een respondent geeft aan waarom: “ik opteer eens te onderzoeken of een piketregeling voor slachtoffers niet ingevoerd zou dienen te worden (niet alleen voor de gelijkwaardigheid, maar ook om ervoor te zorgen dat er een deskundig advocaat op de zaak komt, en voorts meteen in het begin van de zaak al concrete afspraken gemaakt kunnen worden wat betreft communicatie met de media etc.).”

70

Tabel 7. Doorverwijzing naar slachtofferadvocaat (n=148)

Variabele n %

Doorverwijzing via Politie 35 24

Officier van justitie 18 12

Slachtofferhulp Nederland 98 66

Media 20 14

Andere advocaten 91 62

Familie en vrienden van de cliënt 94 64

Internet 90 61