• No results found

Doorlooptijden in strafzaken (Openbaar Ministerie)

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2009 (pagina 123-128)

Bevolking 12-79 jaar Geregistreerde criminaliteit

5.3 Doorlooptijden in strafzaken (Openbaar Ministerie)

10 15 20 25 30 35 40 45 50 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Technisch sepot Voorwaardelijk beleidssepot

Onvoorwaardelijk beleidssepot ‘Kaal’ sepot

Voor corresponderende cijfers zie tabel 5.15 in bijlage 4. Bron: CBS

5.3 Doorlooptijden in strafzaken (Openbaar Ministerie)

De tijd tussen het moment van de inschrijving van een strafzaak bij het OM en het moment van de afdoening door het OM wordt de doorlooptijd genoemd. De duur ervan wordt onder meer bepaald door de beschikbare personeelscapaciteit bij het OM, alsook door de ingewikkeldheid en aard van het misdrijf waarvan een persoon wordt verdacht.

In de periode 2000-2009 nam de gemiddelde doorlooptijd van door het OM afgedane strafzaken af van 20 naar 17 weken. De gemiddelde door-looptijd verschilt per delictgroep. Het afhandelen van strafzaken met een gewelds- of vermogensmisdrijf, alsook met een vernieling of misdrijf tegen de openbare orde duurt bij het OM gemiddeld 15 à 16 weken. De duur van afhandeling van verkeersmisdrijven is aanzienlijk langer, die van andere soorten misdrijven wat korter (zie figuur 5.13).

Figuur 5.13 Door het OM afgedane strafzaken tegen alle verdachten: doorlooptijden naar soort misdrijf, in weken

0 5 10 15 20 25 30 35 40 Totaal misdrijven Geweldsmisdrijven Vermogensmisdrijven Vernielingen Verkeersmisdrijven Economische misdrijven Drugsmisdrijven Wapen- en munitiemisdrijven 2000 2009 Voor corresponderende cijfers zie tabel 5.10 in bijlage 4. Bron: CBS

Ook per wijze van afdoening verschilt de gemiddelde doorlooptijd. Seponeren duurt het langst (gemiddeld 26 weken), gevolgd door voegen (20 weken) en transigeren (13 weken). Vergeleken met 2000 is de gemid-delde duur van de doorlooptijd van sepots veel korter geworden (zie figuur 5.14).

Figuur 5.14 Door het OM afgedane strafzaken tegen alle verdachten: doorlooptijden naar wijze van afdoening, in weken

0 10 20 30 40 50 Sepot Voeging Transactie Overig Totaal 2000 2009 Voor corresponderende cijfers zie tabel 5.11 in bijlage 4. Bron: CBS

Prevalentie van strafrechtelijke recidive

Het WODC berekent jaarlijks welk deel van de vervolgde daders opnieuw met justitie in aanraking komt. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit de OBJDa en richt zich op de ontwikkeling van de strafrechtelijke recidive in vier daderpopulaties: volwassen daders met een strafzaak, 12- tot 18-jarigen met een strafzaak, volwassenen die verbleven in een penitentiaire inrichting en jongeren die uitstroomden uit een justitiële jeugdinrichting.

Voor elk onderzoeksjaar wordt voor elk van deze populaties het percen-tage recidivisten strafzaken gegeven. In drie van de vier daderpopulaties is de prevalentie van recidive tussen 2002 en 2006 afgenomen. Alleen bij de jeug digen met een strafzaak liep het percentage recidivisten in dezelfde periode licht op (zie figuur).

Het WODC gebruikt de cijfers onder meer bij de evaluatie van de ‘recidive-doelstelling’. De regering wil in de periode 2002-2010 de middellange termijn-recidive onder jeugdigen en onder ex-gedetineerden met 10 procentpunten terugbrengen. In 2013 zal blijken of deze doelstelling werd gehaald. Details van

het recidiveonderzoek zijn te vinden in een factsheet (Wartna et al., 2009). Er zijn ook statistieken beschikbaar over de frequentie van de recidive, de aantal-len nieuwe strafzaken per recidivist. Het WODC publiceert de cijfers in REPRIS, een invulscherm dat toegankelijk is via www.wodc.nl/recidivemonitor.

a De Onderzoek en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD) geeft per persoon een chronologisch overzicht van de strafzaken waarbij hij of zij als verdachte betrokken was. Het systeem is gebaseerd op onherroepelijke afdoeningen en is dus niet, zoals andere bronnen, beperkt tot de afdoening in eerste aanleg.

Figuur Prevalentie* van strafrechtelijke recidive**

0 10 20 30 40 50 60 2002 2003 2004 2005 2006 Ex-gedetineerden Ex-JJI-pupillen

Jeugdige daders met strafzaak Volwassen daders met strafzaak * Gemeten is het percentage algemene recidive (prevalentie). Deze is berekend over de periode tot twee jaar na oplegging van de straf of vertrek uit de justitiële inrichting. Weergegeven is het jaar van afdoening/uitstroom. De figuur toont de ruwe cijfers, ongecorrigeerd voor veranderin-gen in de samenstelling van de vier onderzoekspopulaties. ** De onderzoeksaantallen voor de jaren 2003 tot en met 2006 zijn achtereenvolgens: voor de populatie volwassen daders: 148.484, 168.869, 170.904, 173.318 en 179.330; voor de populatie jeugdige daders: 20.262, 21.543, 22.978, 23.456 en 23.869; voor de populatie ex-gedetineerden: 19.278, 22.611, 27.827, 35.206 en 35.455; en voor de populatie ex-JJI-pupillen: 2.921, 3.443, 3.579, 3.706, 3.703. Bron: Recidivemonitor WODC

– Jaarlijks behandelt de rechter in eerste aanleg circa 130.000 strafzaken tegen verdachten van misdrijven. Ruim 80% van de zaken wordt afgedaan door de politierechter. Het aandeel zaken bij de meervoudige kamer en de kinderrechter is voor beide 10%. In bijna drie kwart van de behandelde zaken gaat het om vermogensmisdrijven (26%), verkeersmisdrijven (23%) en geweldsmisdrijven (22%).

– In meer dan 90% van de zaken sprak de rechter in 2009 een schuldigverklaring uit. Het percentage vrijspraken en ontslagen van rechtsvervolging is sinds 2000 verdubbeld. In 2009 ging 8% van de vervolgde verdachten vrijuit.

– In 2009 legde de rechter 50.000 geldboetes, 41.000 taakstraffen en 36.000 vrijheidsstraffen op. Het aantal opgelegde taakstraffen is sinds 2000 verdubbeld. Sinds 2002 is het aandeel gevangenisstraffen gedaald van 42% naar 29% in 2009.

– De tbs-maatregel is in de periode 2000-2009 gemiddeld 250 keer per jaar uitgesproken. In 2008 en 2009 is deze maatregel veel minder vaak opgelegd: 200 keer in 2008, 165 keer in 2009.

– Vanaf 2000 steeg het aantal door de rechter afgedane strafzaken tegen minderjarigen van 9.000 tot 13.500. In 2009 zakte het aantal weer tot minder dan 12.000. Het aandeel afgedane strafzaken tegen verdachte meisjes steeg van 11% in 2000 naar 15% in 2009.

– In de bestraffing van minderjarigen is het aandeel van de taakstraf toegenomen van de helft in 2000 tot driekwart in 2009.

– De behandeling van strafzaken door de meervoudige kamer duurde in 2009 gemiddeld 10 maanden, bij de politierechter 8 maanden en bij de kinderrechter 5,5 maand.

Als de officier van justitie heeft besloten een verdachte te vervolgen, wordt de zaak via een dagvaarding ter beoordeling aan de rechter voor-gelegd. Die moet vaststellen of er sprake is geweest van schuld. Wordt de verdachte schuldig verklaard, dan legt de rechter doorgaans een sanctie op.

In het voorliggende hoofdstuk wordt de fase van berechting van verdach-ten in strafzaken behandeld. Paragraaf 6.1 gaat over de berechting in strafzaken tegen alle verdachten, waar specifiek wordt ingegaan op de wijze van afdoening (paragraaf 6.1.1) en de opgelegde sancties (paragraaf 6.1.2). Paragraaf 6.2 kent dezelfde opbouw, maar gaat over strafzaken tegen minderjarige verdachten. Paragraaf 6.3 gaat over de doorlooptijden van strafzaken en in paragraaf 6.4 komt de berechting in hoger beroep en in cassatie aan de orde.

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2009 (pagina 123-128)