• No results found

2 KARTELSCHADE IN EEN MULTI ‐LEVEL DISTRIBUTIEKETEN: MOGELIJKE

2.5 V OORKOMEN IS BETER DAN GENEZEN IV: G EDWONGEN TUSSENKOMST

2.5.2 Doel en toelaatbaarheid van de gedwongen tussenkomst

Voor wat betreft de toelaatbaarheid van de gedwongen tussenkomst zal er steeds een afweging gemaakt moeten worden tussen enerzijds het belang van een vrije beschikking over het recht op procederen, en anderzijds de hier te bespreken doelen die de gedwongen tussenkomst kan dienen. Ik zal daarom doel en toelaatbaarheid van de gedwongen tussenkomst gezamenlijk behandelen.

Een zeer ruime opvatting over toelaatbaarheid van de gedwongen tussenkomst vinden we bij de Folter. ‘Voldoende samenhang met de rechtsbetrekking in geschil’ is volgens hem een geschikt criterium. Hij noemt een vijftal belangen die een inbreuk op de procesautonomie kunnen rechtvaardigen. 216 Ten eerste noemt hij het algemeen belang dat het proces een afspiegeling is van de materiële verhoudingen tussen partijen. Ten tweede wijst hij erop dat wanneer een gezamenlijke beslissing tussen meerdere partijen noodzakelijk of gewenst is, het niet toestaan van gedwongen tussenkomst zou betekenen dat één van die partijen een beslissing voor alle andere partijen zeer moeilijk of onmogelijk kan maken. Een derde belang is gelegen in –kort gezegd- het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken. Een vierde belang is een vorm van derdenbescherming; de opgeroepen derde wordt beschermd tegen de eventuele reflexwerking die de uitspraak zou kunnen hebben, zou hij er geen partij bij zijn geweest. Tot slot noemt hij het belang van het tegengaan van samenspanning. Hiertoe zou de rechter dan wel de bevoegdheid

214 Zie voor een aantal voorbeelden van gevallen waarin de Hoge Raad gedwongen tussenkomst zonder nadere aanwijzing in een

wetsbepaling mogelijk heeft geacht: Tjong Tjin Tai 2013.

215 Zie o.m. Asser/Van Schaick nr. 50; Tjong Tjin Tai 2013; De Folter 2009, p. 204 e.v.; Harryvan 2012, p. 116-120. 216 De Folter 2001, p. 20-25.

moeten hebben om de oproeping van de derde te gelasten, hetgeen naar huidig recht doorgaans niet mogelijk wordt geacht.217

Als doel van de gedwongen tussenkomst wordt door Van Schaick genoemd dat de vordering van de eiser (mede) tegen de opgeroepen derde kan worden toegewezen, maar ook het meer beperkte doel dat de derde aan de beslissingen in de uitspraak via gezag van gewijsde gebonden raakt.218 Voorwaarde voor gedwongen tussenkomst is volgens hem dat één van de partijen

voldoende belang bij de oproeping heeft. Het verkrijgen van relevante informatie waarover de derde beschikt is volgens hem een rechtens onvoldoende belang om de oproeping te rechtvaardigen.219

Vranken onderscheidt drie categorieën van gevallen waarin de gedwongen tussenkomst toepassing vindt.220 De eerste categorie bestaat uit de gevallen waarin de wet de oproeping van derden voorschrijft.221 De tweede categorie wordt gevormd door gevallen waarin het oproepen

van de derde nuttig kan zijn om ook jegens hem een bindende uitspraak te verkrijgen, een

criterium dat we hiervoor ook bij Van Schaick terugzagen.222 Zijn derde categorie bestaat uit de

gevallen waarin de rechter de derde kan oproepen om zijn inzicht in de zaak te vergroten. Zoals hierboven aangeven is het verkrijgen van informatie volgens Van Schaick een rechtens onvoldoende belang voor oproeping van de derde. De situaties die Vranken in zijn derde categorie plaatst echter, zijn die situaties waarin de informatie van de derde voor de rechter nodig

is om zich een verantwoord oordeel te kunnen vormen over het geschil.223

Ook Tjong Tjin Tai onderscheidt drie categorieën van gevallen waarin gedwongen tussenkomst toelaatbaar is. In de eerste plaats noemt ook hij de gevallen waarin de wet oproeping van derden voorschrijft, in de tweede plaats de gevallen waarin de Hoge Raad de gedwongen tussenkomst

217 Zie hieromtrent Harryvan 2012, p. 117, met verwijzingen naar rechtspraak. Ik kom op dit punt later nog terug. 218 Asser/Van Schaick 2011, nr. 51

219 Idem. Recentelijk in de context van een kartelschadezaak bevestigd door Rb. Amsterdam, 4 juni 2014,

ECLI:NL:RBAMS:2014:3190.

220 Zie zijn noot onder HR 3 december 1999, NJ 2000, 289, ECLI:NL:HR1999:AA3826.

221 Vranken noemt hier met verwijzing naar de Parlementaire Geschiedenis de rechtsvorderingen bij vruchtgebruik (art. 3:218),

erfpacht (art. 5:94) en opstal (art. 5:104) die zowel het recht van de hoofdgerechtigde als de beperkt gerechtigde raken.

222 De wetsgeschiedenis noemt als voorbeelden art. 438 lid 2 Rv over een executiegeschil waarbij een derde de executie moet

gedogen of eraan moet meewerken, en art. 477b lid Rv over de oproeping van de beslagene in een geschil tussen derde-beslagene en beslaglegger.

223 Voorbeelden die Vranken geeft zijn HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 564, ECLI:NL:HR1994:ZC1483 en HR 12 april 1996, 437,

geoorloofd heeft geacht, en in de derde plaats de gevallen waarin een succesvol beroep op de exceptio plurium litis consortium is gedaan of gedaan kan worden.224 Tjong Tjin Tai stelt in

algemene zin een ogenschijnlijk streng criterium voor doel en toelaatbaarheid van gedwongen tussenkomst:

Het gaat hier om gevallen waar derden moeten worden betrokken omdat zodanige deelname rechtens vereist is. De achtergrond van de eis van oproeping van derden is gelegen in het feit dat het gaat om een geschil dat hun belangen mede raakt en waar niet zinvol over kan worden beslist zonder tevens hun positie daarin te betrekken.

Opvallend is dat zijn criterium voor toelaatbaarheid van de gedwongen tussenkomst in grote mate het spiegelbeeld lijkt te zijn van het criterium voor toepasselijkheid van de exceptio.225 Voor

het slagen van de exceptio is voorwaarde dat het ‘rechtens noodzakelijk’ is dat derden in het geding worden geroepen, en voor het via gedwongen tussenkomst in het geding roepen van derden is volgens Tjong Tjin Tai voorwaarde dat dit ‘rechtens vereist’ is. 226 In dit verband lijkt

Haardt te suggereren dat van dit laatste sprake zou kunnen zijn wanneer redenen van

doelmatigheid een gelijktijdige behandeling vereisen.227 Daarmee slaat Haardt m.i. op treffende

wijze de brug tussen de in dit verband veel bediscussieerde stereotypen ‘noodzakelijkheid’ en ‘wenselijkheid’, die zowel bij de exceptio als de gedwongen tussenkomst een cruciale rol spelen. Recent lijkt de Hoge Raad overigens diezelfde brug geslagen te hebben, door te oordelen dat:

[118 Rv] is bedoeld voor gevallen waarin het voor de beslissing over de rechtsbetrekking in geschil noodzakelijk is […] of zinvol is […] om de derde als partij in het geding te betrekken.228

Het strenge criterium van Tjong Tjin Tai is daarmee deels achterhaald, omdat m.i. nu ook gevallen waarin het zinvol is de derde op te roepen in de categorie ‘rechtens vereist’ kunnen worden ondergebracht. Deze ontwikkeling blijkt overigens nog niet tot alle feitenrechters te zijn doorgedrongen.229