• No results found

De mens wil (of moet), behalve voor het vlees, dieren doden wegens ongeschiktheid, omdat het dier gevaar of overlast voor de mens of andere dieren te weeg brengt, of om ondragelijk lijden te voorkomen of te beëindigen. Het Besluit doden van dieren is op iedere vorm van doden toepasselijk, ongeacht de reden daartoe.

In de georganiseerde dierziektebestrijding wordt het doden van dieren in het veld toegepast. Dit brengt twee problemen met zich mee, de massaliteit van het doden en de professionaliteit (deskundigheid en motivatie) van het personeel. Om onnodige verspreiding van agentia te voorkomen heeft het meestal de voorkeur om dieren te doden op de plaats waar zij worden gehouden.

3.11.1 Algemene criteria

De fixatie methode dient zo weinig mogelijk ongerief voor de dieren opleveren.

De methode van doden dient snel bewusteloosheid en gevoelloosheid te bewerkstelligen. In de periode tussen de start van de dodingmethode en het optreden van bewusteloosheid en gevoelloosheid dient het ongerief voor het dier minimaal te zijn.

De effectiviteit van elke dodingmethode moet zo weinig mogelijk afhankelijk zijn van de deskundigheid en de ervaring van toepassers.

3.11.2 Methoden om te doden:

De volgende methodes kunnen in aanmerking komen:

1. Mechanische methoden: - beschadigen van de hersenen

- beschadigen van het ruggenmerg (nek breken)

- stoppen van de bloed voorziening (afklemmen, verbloeden) - stoppen van de ademhaling (stikken)

2. Elektrische methoden - stroom door hersenen en verbloeden - elektrocutie (stroom door hersenen en hart) 3. Gassen - anesthesie

- zuurstof vervangen 4. Decompressie - hypoxaemie

5. Letale injecties - algemene anesthesie, sedatie, neuroleptanesthesie

Cruciaal bij de keuze van een methode is de snelheid van intreden van bewusteloosheid. Dieren van verschillende gewichtsklassen moeten daarvoor soms een verschillende behandeling krijgen. Onderzoek naar goede

dodingmethoden voor jonge dieren is weinig uitgevoerd.

Wrakke dieren mogen niet meer worden vervoerd. Dit betekent dat deze dieren op de boerderij dienen te worden gedood. Voor pluimvee wordt meestal de kopslag toegepast. Voor de groter dieren mag de veehouder zelf een schietmasker gebruiken, hetgeen overigens door maar weinig veehouders wordt gedaan, of het dier door de dierenarts laten euthanaseren met een injectie.

3.11.3 Runderen

Euthanasie met een injectie (mag alleen worden uitgevoerd door een dierenarts) werkt bij runderen goed. Het dier mag dan niet meer voor consumptie worden gebruikt. Daarmee is dit voor de veehouder een dure werkwijze en ontstaat het risico dat ‘afgewacht’ wordt. Bij het euthanaseren van hoogdrachtige dieren blijken nogal eens foetale bewegingen te zien te zijn in de buik van het moederdier, wat het vermoeden deed postvatten, dat de foetus in de baarmoeder niet ‘tijdig’ door het euthanasiemiddel werd gedood. Hoewel onderzoek heeft

aangetoond dat een foetus in de baarmoeder niet bij bewustzijn is, werd deze methode door omstanders ervaren als een soort ‘verstikking’ van de foetus.

Een methode die wellicht mogelijkheden biedt, is het toedienen van een stroomstoot met een hoog voltage waardoor niet alleen het moederdier maar ook de foetus ‘geraakt’ wordt. Via een mobiel apparaat is het mogelijk een voldoende hoge elektrische stroom (600 Volt en 15 Ampère) gedurende een langere tijd (meer dan 10 seconden) op locatie aan het moederdier toe te dienen. Daardoor zal in de meeste gevallen niet alleen bij het moederdier een hartstilstand volgen, maar ook bij de foetus(sen). De methode wordt in Duitsland aanbevolen en wordt soms in slachthuizen uitgevoerd.

Het schietmasker kan worden gebruikt voor het doden van wrak vee op de boerderij, waarna het verbloed kan worden en nog voor verder slachten afgevoerd. Wanneer het dier niet wordt verbloed kan het zeer lang duren

39

voor het dier sterft. De veehouder moet een vergunning hebben voor deze apparatuur. Veel veehouders hebben angst om met dergelijk apparatuur te werken. Een alternatief is mogelijk elektrocutie.

3.11.4 Varkens

Indien varkens in grotere aantallen gedood moeten worden, wordt momenteel elektrocutie gebruikt. Bij varkens lichter dan 30 kg kan moeilijk een hartstilstand of fibrillatie met elektriciteit opgewekt worden. Er is dus een risico, dat niet alle dieren in het apparaat gedood worden. Varkens van 30-70 kg zijn mobiel en snel. Wanneer varkens in een groep naar de elektrocutie-eenheid gedreven worden, krijgen de laatste varkens soms een schok door overdracht via de varkens. Deze varkens draaien om en kunnen alleen met grote moeite weer terug gedreven worden. Daarnaast krijgen sommige varkens slechts een lichte schok en rennen vervolgens weer terug met hetzelfde resultaat. Het opdrijfsysteem bij de huidige elektrocutieapparatuur kan worden verbeterd. Een alternatief kan ook het bedwelmen en doden met gassen zijn.

Er zijn geen methoden ontwikkeld om wrakke varkens op de boerderij te doden. Het schietmasker wordt door veehouders niet bruikbaar geacht. Euthanasie met een injectie is een goede methode, maar dit mag alleen door de dierenarts worden uitgevoerd en het dier is dan niet meer geschikt voor consumptie. Gevolg is, dat zieke en wrakke varkens te lang in leven worden gehouden en daardoor onnodig lijden.

3.11.5 Pluimvee

Voor het doden van (grote) groepen pluimvee met CO2-gas zijn geschikte methoden ontwikkeld, naast elektrocutie

in mobiele units. Bij alle methoden is er in meer of in mindere mate menselijk contact met levende dieren en met karkassen. Mens-dier contact wordt bij met name besmettingen met influenza virussen als een ernstige

bedreiging voor de volksgezondheid gezien. Verminderen van het mens-dier contact bij doden en ruimen is daarom van belang.

Mogelijk nieuwe methoden:

- schuim-gas combinaties voor het doden van kleine en grote groepen dieren in de stal. - (automatisch) opdrijven van kalkoenen en eenden naar verdovingsapparatuur.

Wrakke dieren worden in veel gevallen door middel van cervicale dislocatie door de pluimveehouder gedood. Er is op deze methode geen controle. Er zijn geen criteria vastgelegd wanneer en hoe pluimveehouders wrakke dieren mogen en of moeten doden.

Eendagshaantjes van legrassen en kuikens van onvoldoende kwaliteit worden in de broederij gedood. De

daarvoor gebruikte CO2gasmethode is effectief en geeft geen ongerief voor de dieren, evenals het toepassen van

versnipperen. Het doden van eendagshaantjes staat op ethische gronden echter wel ter discussie. 3.11.6 Paarden

Zie runderen

3.11.7 Actiepunten voor vermindering van ongerief bij doden van zieke, wrakke of te ruimen dieren Bij het ruimen van dieren zijn effectieve methoden om grote aantallen dieren op het bedrijf te doden nodig. Dergelijke methoden zijn voor pluimvee beschikbaar, echter optimalisatie en met name voorkomen van mens-dier contacten is gewenst. Voor varkens is zeker een optimalisatieslag noodzakelijk. Voor het doden van zieke en wrakke dieren heeft een veehouder de keus tussen vergunningaanvragen voor een schietmasker, of de dierenarts laten komen om het dier met een injectie te laten doden. Met name bij varkens wordt dit uit kostenoverwegingen uitgesteld tot de dierenarts toch komt.

Probleemgebied Oplossingsrichting Korte termijn Lange

termijn Doden van zieke en wrakke

dieren

Attitude, beschikbare methoden

Euthanasie via injectie door paraveterinair toelaten?

Doden van grote groepen dieren Aangepaste apparatuur Optimaliseren gas- en elektrische dodingmethoden

Doden van (hoog)drachtige dieren

4 Ingrepen

Leeswijzer

De ingrepen die in dit hoofdstuk behandeld worden, zijn terug te vinden in de inventariserende tabel over ongerief (Bijlage 3). Daar is te zien dat het uitvoeren van ingrepen - door de korte duur van de ingreep - niet hoger dan 4 scoort en dus in het voorgaande hoofdstuk niet separaat besproken is. Ook het leven met de ingreep (onthoornd, gecoupeerd zijn), m.u.v. herhaalde keizersnede bij dikbilrunderen, scoort niet in de hoogste categorie. Wel zijn ingrepen per definitie bezwaarlijk vanuit menselijk perspectief: de ingrepen zijn een inbreuk op de integriteit van het dier en worden uitgevoerd, omdat het dier anders niet ‘past’ in de systemen waarin wij het willen houden. In de paragrafen 2 t/m 9 worden de maatschappelijk meest besproken, wettelijk toegestane lichamelijke ingrepen afzonderlijk behandeld. Per ingreep wordt aangegeven waarom deze wordt uitgevoerd, volgens welke

methode(s), welke mate van ongerief het dier hiervan ondervindt en welke oplossingsrichtingen worden voorzien. In paragraaf 4.10 wordt dit samengevat.

Bijlage 4 geeft een overzicht van alle ingrepen die zijn toegestaan, mogelijke oplossingen en alternatieven. Een aantal van deze oplossingen is (bijna) beschikbaar en op korte termijn toe te passen. Sommige oplossingen of alternatieven moeten nog (verder) ontwikkeld worden voor ze praktisch toepasbaar zijn.

4.1 Inleiding

Het doel van dit hoofdstuk is een overzicht te geven van toegestane lichamelijke ingrepen bij landbouwhuisdieren in Nederland en de mogelijkheden om ingrepen overbodig te maken dan wel de toepassing/consequenties ervan te verminderen. Daarbij worden oplossingen en alternatieven onderscheiden in reeds beschikbare of nog te ontwikkelen.

De meeste ingrepen worden toegepast om erger ongerief te voorkomen: onthoornen bij runderen, keizersnede bij dikbillen, staarten couperen en tandjes knippen bij biggen, snavels kappen en tenen en sporen amputeren bij pluimvee. Castratie van biggen wordt gedaan vanwege markteisen en ingrepen voor identificatie zijn deels wettelijk verplicht.

Bij pluimvee blijken de ingrepen soms niet afdoende te zijn om erger te voorkomen. Verenpikken en verwondingen door paringsgedrag veroorzaken wel ongerief in de hoogste categorie en zijn dus aan de orde geweest in het voorgaande hoofdstuk. Ongerief vanwege verwondingen door niet onthoornde koeien of vanwege staartbijten bij varkens komt zo weinig voor (er zijn maar zeer weinig koeien met hoorns en varkens met staarten), dat beiden niet in de hoogste categorie van ongerief scoren en dus niet in Hoofdstuk 3 besproken zijn.

Het overzicht is opgesteld aan de hand van een expertview, met benutting van bestaande kennis en resultaten van reeds lopend onderzoek.

4.1.1 Definitie van ingrepen

Artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) verbiedt het verrichten van lichamelijke ingrepen bij een dier, waarbij een deel of delen van het lichaam wordt of worden verwijderd of beschadigd. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ingrepen aangewezen worden, waarvoor het verbod niet geldt. Daarbij wordt tevens bepaald op welke wijze en in welke gevallen deze ingrepen mogen worden verricht. Het

Ingrepenbesluit geeft invulling aan dit artikel van de wet. De GWWD zelf maakt in artikel 40, tweede lid,

onderdelen a, b en d, een uitzondering op het verbod voor ingrepen, voor het onvruchtbaar maken van een dier, ingrepen waarvoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat en voor ingrepen dieop grond van een wettelijk voorschrift verplicht dan wel toegestaan zijn.

In de nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting, artikel 2 wordt aangegeven dat handelingen betreffende de verzorging van de beharing en de hoornige delen (dood lichaamsweefsel) van het lichaam niet onder de reikwijdte van artikel 40 van de GWWD vallen, en derhalve niet verboden zijn. Op deze gronden wordt bijvoorbeeld

kortwieken niet langer als ingreep aangeduid.

Voor dit hoofdstuk is daarom de volgende definitie van een ingreep gehanteerd:

Ingreep: lichamelijke ingreep bij een dier waarbij een deel of delen van het lichaam wordt of worden verwijderd of beschadigd, met uitzondering van hoornig dood lichaamsweefsel, haren en veren.

41

4.1.2 Oplossingsrichtingen en alternatieven

In de nota van toelichting behorende bij het Ingrepenbesluit wordt aangegeven dat een aantal ingrepen is toegestaan en te rechtvaardigen aan de hand van een aantal overwegingen:

- De mate van ongerief voor het dier. Hierbij gaat het om de pijn of het leed als direct gevolg van een ingreep en om de eventueel later optredende gezondheids- of gedragsstoornissen. Ook de mate van aantasting van de integriteit van het dier (fysieke heelheid en gaafheid van het dier) valt hieronder.

- Het doel of het belang dat direct of indirect met de ingreep wordt gediend, bijvoorbeeld de bescherming van andere dieren of mensen, het economische en sociale belang van de dierhouder, milieubelangen, of het esthetisch belang.

- De effectiviteit van de ingreep.

- Het al dan niet aanwezig zijn van praktisch en economisch haalbare alternatieven, die het welzijn van het dier niet of minder aantasten.

Per ingreep wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het doel van de ingreep, de mate van ongerief en mogelijke alternatieven (bestaand en te ontwikkelen).

4.1.3 Afbakening

Niet alle toegestane ingrepen worden in dit rapport uitgebreid behandeld. Alleen die ingrepen die het meest manifest zijn, doordat ze veel voorkomen, ernstig ongerief veroorzaken, en/of veel maatschappelijke aandacht hebben, worden hier nader beschouwd. Deze zijn:

- Onthoornen van rundvee

- Routinematige keizersnede bij rundvee - Biggencastratie

- Couperen van biggenstaarten - Tanden knippen of slijpen bij biggen - Snavelbehandelen pluimvee

- Amputeren van tenen en sporen bij vleesvermeerderingshanen - Ingrepen ten behoeve van identificatie